De menselijke wil, slaaf of vrij
door: ir J.P. Oostveen
Inleiding
Onderstaande analyse is opgesteld naar aanleiding van een discussie waarin vanuit een sterk materialistisch georiënteerd gedachtegoed gesteld werd dat het wetenschappelijk bewezen zou zijn dat een vrije wil van de mens niet bestaat. Deze wil van de mens zou bepaald worden door een keten van veroorzaakte oorzaken, die door prikkels in de hersenen van de mens wordt geïnitie erd en derhalve niet vrij doch deterministisch bepaald is.
Deze analyse toont op grond van de fundamentele fysische behoudswetten alsmede de thermodynamica zonder meer de wetenschappelijke onhoudbaarheid van het materialistische gedachtegoed aan.
Immers naast het puur materialistische 'zijn' in een continue reeks van elkaar opéénvolgende nu-momenten, manifesteert zich ook het bestaan van een buiten de materie gelegen inhoudelijke tijdsruimte. In deze geestelijke tijdsruimte, zijn het verleden en de toekomst samengesmolten met het heden tot een persoonsgebonden geestelijk bewustzijn. Een bewustzijn dat vrij van de slaafse, uit de materiële driften voortvloeiende, banden vooral zingevend, sturend en aandrijvend is.
Tot slot is nader ingegaan op enige consequenties van de 'slaafse' wilsopvatting.
Natuurwetenschap en behoud van materie
De natuurwetenschappelijke realiteit leert ons in de behoudswetten feitelijk dat er geen materie ontstaat respectievelijk vergaat. Met Einstein's relativiteitstheorie weten we dat massa en energie relatief zijn. Dit wil zeggen dat onder zekere omstandigheden, te weten bij zeer grote snelheden, zoals de snelheid van het licht, massa en energie aan elkaar gerelateerd zijn en daarmee feitelijk twee te onderscheiden vormen van één en dezelfde entiteit zijn, die we `materie` of `stof` kunnen noemen. Hiermee is in wezen de ultieme vorm van de behoudswet geformuleerd.
Dit betekent dat de materie, die er gisteren was, dezelfde materie is die er van vandaag is en die er ook morgen zal zijn. Daarbij onderscheidt de materie van gisteren, nu en morgen zich van elkaar doordat zij zich steeds op een andere wijze, in andere vormen manifesteert. De materie is als het ware de drager van steeds weer veranderende vormen. Daarbij volgen de materiële veranderingsprocessen vaste processen of wetmatigheden, zoals natuur- en scheikundige wetten tot zelfs biologische- en gedragswetten aan toe. Er komt geen materie bij en er verdwijnt ook geen materie: in materiële zin is hier dus louter en alleen sprake van herrangschikking van materie-deeltjes en de daarmee samenhangende energie.
Hieruit volgt dat inzake de entiteit "materie" sprake moet zijn van òf één enkel scheppingsmoment, vanaf welk moment de materie in beide onderscheiden vormen en al haar facetten bestaat, òf de materie moet van eeuwigheid her in al haar facetten hebben bestaan en zal derhalve ook tot in eeuwigheid blijven bestaan. In ieder geval kan op grond van de behoudswetten simpelweg worden vastgesteld dat een evolutionair ontstaansproces zonder meer is uitgesloten. Daarbij is het daartoe geëigende evolutionische aanvangsmoment dat als "oerknal" wordt voorgesteld een onmogelijkheid, aangezien zo'n oerknal à priori het bestaan van een materieel medium vooronderstelt, als zijnde een hoeveelheid gebundelde energie hetgeen in zichzelf al onderhevig is aan alle fysische wetten om tot een oerknal te kunnen komen.
Verleden, heden en toekomst in relatie tot het behoud van materie.
Uit het behoud van "materie" volgt tevens dat de "materie" zich steeds in het actuele "nu"-moment van het heden bevindt. Het verleden is voorbij en de toekomst moet nog komen. Daarmee is in de materiële actualiteit van het nu-moment dus geen plaats voor het verleden en de toekomst. Met deze constatering dringt de vraag zich op naar het zijn en de hoedanigheid van het verleden en de toekomst in relatie tot het behoud van materie in het actuele nu-moment. Waaruit bestaat dan het verleden en de toekomst? Hoe kan over deze twee zaken worden gesproken in het actuele nu-moment? Sterker nog wat is dat nu-moment, dat al voorbij lijkt te zijn voordat het woord 'nu' is uitgesproken?
Met deze vragen wordt feitelijk een bijzonder aspect geconstateerd. De mens, die door zijn materiële natuur geheel onderworpen is aan het materiële nu-moment en dus ook aan alle daaraan verbonden materiële veranderingsprocessen, zoals bijvoorbeeld de zwaartekracht en het stofwisselingproces. De mens, die in het ene nu-moment uit een bepaalde hoeveelheid materie/stof bestaat en volgens een zekere proces van stofwisseling na een continue reeks van in elkaar overlopende nu-momenten weer uit een andere hoeveelheid stof bestaat en daarbij toch dezelfde is gebleven. Dezelfde mens, zo moeten we concluderen, is zich bewust van zaken, die buiten de eigen opeenvolgende materiële nu-momenten liggen: zoals het verleden en de toekomst.
De mens is zich niet alleen bewust van de dingen om zich heen, maar ook van zichzelf. Dat wat hij per zintuig in meerdere gescheiden processen binnen dezelfde continu in elkaar overlopende nu-momenten, waarneemt, wordt in hem geprojecteerd in eenheid met eerdere waarnemingen in de reeks van opeenvolgende nu-momenten. Hij herkent hierin ook de verschillende veranderingsprocessen. Hij weet deze processen als "bewegingen in de tijd" te plaatsen en uit te drukken in steeds wederkerende "eenheids"-bewegingen. Op deze wijze plaatst hij de materiële veranderingsprocessen als bewegingsaspect van het begrip tijd binnen een geestelijk en inhoudelijk zijnsaspect. Dit geestelijke bewustzijn is daarmee de drager van een inhoudelijke tijdsruimte: het verleden, het heden en de toekomst. Zo is de mens in staat om binnen de geprojecteerde waarnemingsbeelden zaken te onderscheiden en te analyseren. Dit alles doet hij, materieel gebonden als hij is, met behulp van zijn stoffelijk lichaam in het continu voortschreidend "nu"-moment. Hij weet zijn analyse-beelden systematisch te projecteren in zijn actuele waarnemingsbeeld en zo een actueel beeld van het verleden, heden en toekomst te vormen. In figuur 1 is dit proces schematisch weergegeven.
Het verleden, heden en toekomst is gebaseerd op een buiten de materie gelegen, en dus geestelijke bewustzijns-act. Zij overstijgt de "materie", door, weliswaar in het nu-moment, via het "waar"nemen de diversiteit van verschijnings"vormen" uit de "materie" tot onstoffelijke "zijnden" te abstraheren en binnen de inhoudelijke en geestelijke "tijds"-ruimte van het "verleden, heden en toekomst" te plaatsen om van daaruit de materie opnieuw te vormen respectievelijk hervormen en zo weer tot materiële vormen te .
Figuur 1, Model of Human activity [1]
Het bewustzijn als lerende act.
De mens benoemt de onderscheiden vormen. Hij kent en herkent de vormen; en wel onafhankelijk van de specifieke materie, die deze vormen in het specifieke nu-moment presenteert en ondanks het feit dat hij vanuit zijn materiële natuur ook altijd in een actueel nu-moment is geplaatst. Door de indrukken, die de materiële natuur via zijn zintuigen in het nu-moment in het bewustzijn van de mens achterlaat, blijven deze beelden als het ware in zijn bewustzijn voortbestaan en zijn deze beelden voor hem "zijns"-realiteiten. Zo kan hij een in een bepaald nu-moment opgedane ervaring op een ander nu-moment weer herkennen, zelfs uitsluitend door een beschrijving in woorden of een "platte foto" louter en alleen doordat de "vormen" overeenkomen.
Op deze wijze is het aan de materiële natuur gebonden actuele nu-moment, voor iedere mens als het ware een continu voortschrijdend overgangsmoment van het verleden naar de toekomst. Het verleden en de toekomst bestaan in dat actuele nu-moment als een bewustzijns act van de individuele mens.
Hierin ligt gegeven dat de lerende act van het bewustzijn een individueel organisch groeiproces is. De per individu, in het nu-moment, aanwezige zijnskennis-situatie is daarmee afhankelijk van enerzijds hoe de materiële werkelijkheid zich aan hem heeft voorgedaan en anderzijds van de materiële hoedanigheid van de zintuigen, geheugen alsmede de abstractie- en analysecapaciteit van het onderhavige individu.
Het verleden is daarbij als een herinnering in een zekere abstracte vorm in het bewustzijn van iedere individuele mens aanwezig. Als zodanig vormt dit als ervaringskennis de basis voor verdieping en leidt zij via systematische analyses tot wetenschappelijke kennis. Dit alles afhankelijk van de lichamelijke hoedanigheid van de individuele mens, zowel qua zintuiglijke kennisopname vermogen, als de benodigde hersenfuncties om het verwerken tot projecties en het analyseren mogelijk te doen zijn.
Het bewustzijn als sturende act.
De toekomst is in een meer abstracte vorm als een verwachting, een plan, een ontwerp en als hoop in het actuele "nu"-moment steeds aanwezig. Zij wordt opgebouwd vanuit de in het nu-moment aanwezige zijnskennis en betreft zowel actualiteit van de opeenvolgende nu-momenten zelf als het toekomstbeeld of plan, en de processen, de weg waarlangs de realisatie plaats zal moeten vinden.
Hoe ideaal dit toekomstbeeld binnen het actuele nu-moment ook gezien kan worden, zij zal te allen tijde vanuit het actuele nu-moment en binnen de continu opeenvolgende nu-momenten gerealiseerd moeten worden. Dit impliceert dat zo'n realisering niet alleen altijd gebonden is aan de materiële hoedanigheid van de actuele opeenvolgende nu-momenten respectievelijk het beoogde doel, maar dat ook het gehele proces dat tot realisering moet leiden afhankelijk is van wetmatigheden, waaraan de stoffelijke materie, volgens haar eigen aard, onderworpen is. Hoe de schijn ook anders kan zijn, dit is daarmee ook altijd een continu overgangsproces, hetgeen in de behoudswet zijn fundament heeft. In alle gevallen zullen de beoogde doelen, van welke aard ook, dienen te voldoen aan de wetmatigheden waaraan zij naar haar natuur onderhevig zijn alsmede de door de mens in het ontwerp vastgelegde wet om daarmee het gewenste doel te
bereiken.
Het menselijke bewustzijn functioneert hier als zingevend en sturend. Zij bepaalt de te volgen veranderingsprocessen en bezit in die zin tevens een voorschrijvend of wel wetgevend karakter. Het is via deze geestelijke bewustzijnsact waardoor iedere individuele mens als het ware medescheppend is. Hiermee staat de mens dus boven de "materie" in het actuele "nu"-moment.
Zijns- en proceskennis noodzakelijk voor juiste sturing.
Eén discrepantie tussen de in het ontwerp door de mens vastgelegde wet en de wetmatigheden waarlangs het beoogde einddoel bereikt zou moeten worden, kan desastreus zijn ten aanzien van dit beoogde eindresultaat. Het kan daardoor leiden tot een totaal ander resultaat of zelfs tot een volledig falen inzake het beoogde eindresultaat. Dit geldt niet alleen voor bijvoorbeeld concrete bouwconstructies die kunnen instorten, of de bredere planologische ontwerpen, die kunnen leiden tot feitelijk niet beoogde ghettovorming. Het geldt zelfs ook voor zogenaamde 'maatschappelijke constructies', waarbij de "bouw"- elementen feitelijk door mensen worden gevormd. In dat geval zouden bestuurders, resp. managers een uiterste zorgvuldigheid moeten betrachten, niet alleen bij het voorstellen en aanbrengen van veranderingen van bestaande maatschappelijke structuren, doch ook bij het onderhouden van bestaande structuren. Alles wat mensen op dit terrein ondergaan of anderszins ervaren zal via het bewustzijn van de daarbij zowel actief als passief betrokken mensen in het actuele nu-moment meegedragen blijven worden en aan anderen worden doorgegeven. Het zal een blijvend stempel drukken op de "toekomst"
[2] en kan daardoor evenzeer leiden tot 'tegen'-reacties. Daarom dient ieder mens op zijn niveau via de lerende act van zijn bewustzijn zich niet alleen open te stellen voor het opnemen van de kennis betreffende de volle werkelijkheid, doch ook naar deze kennis te streven.
De lerende act van het bewustzijn is als een organisch groeiend element een vereiste voor een juiste kennis betreffende het einddoel en de daarbij noodzakelijke procesgang naar dit einddoel.
Het bewustzijn als stuwende act: zingeving.
Hierboven is geconstateerd dat de mens in zijn lichamelijkheid aan alle aan haar materiële natuur verbonden processen gebonden is. Aan de andere kant is tevens geconstateerd dat de mens, gegeven haar bewustzijn, sturing geeft aan een aantal processen binnen die materiële veranderingen. Het bewustzijn is daarbij naast sturend ook lerend.
Echter naast deze door het bewustzijn gestuurde processen is ook een aandrijvende kracht noodzakelijk om tot veranderingsprocessen te komen. Een aandrijvende kracht, die deze processen actief initieert en onderhoudt. Van uit de thermodynamica is het een natuurwetenschappelijk gegeven dat materiële processen altijd op passieve wijze streven naar een evenwichtsituatie met een minimale energietoestand.
Hierdoor worden deze materiële veranderingsprocessen feitelijk gekenmerkt door een passieve degeneratie. Bovendien komen deze passieve processen pas tot werking, nadat eerst de heersende minimale energietoestand 'verstoord' is, hetgeen de aanwezigheid van een aandrijvende oorzaak vereist. Een aandrijvende oorzaak dat zich niet vanuit de thermodynamica laat verklaren.
De materiële processen hebben het niet in zich om actief de veranderingsprocessen op gang te brengen.
Daarentegen zien we niet alleen dat de veranderingsprocessen door het bewustzijn worden gestuurd, doch ook dat ditzelfde bewustzijn deze processen initieert door een streven naar een begerenswaardig goed en dit streven tevens onderhoudt door een wil om dit begerenswaardig geacht goed als "einddoel" van het proces te bereiken. Dit laatste niettegenstaande de offers die daartoe dienen te worden volbracht. Het is het individuele bewustzijn van ieder mens dat zin-geeft aan de door hem geïnitieerde eranderingsproces
gericht op het door hem nagestreefde goed.
Sturing alleen is onvoldoende, ook aandrijving en volharding, in de vorm zingeving en een vaste wil, spelen een grote rol en vormen zelfs een onvoorwaardelijke vereiste om het beoogde einddoel te bereiken. Het bewustzijn is als zingevend verantwoordelijk voor het initiëren en het onderhouden van de veranderingsprocessen.
Een slaafse of een vrije wil
Het mag uit voorgaande, min of meer samengevat in figuur 1, evident zijn dat de mens als entiteit een eenheid vormt van materie en een geestelijk bewustzijn: lichaam en geest, ofwel lichaam en ziel. Zo zal binnen deze lichaam-geest eenheid elke geestelijke activiteit interactief samengaan met een zekere lichamelijke activiteit, die de betreffende geestelijke activiteit tot uitdrukking brengt. Enerzijds een lichamelijk activiteit, die via driften de mens tot daden aanzet, doch anderzijds ook een wil van de mens, die niet alleen deze drift gedreven daden weet te beheersen, doch ook tot door de rede bepaalde activiteiten aanzet.
Slaafse wil
Vanuit het materialistische gedachtegoed wordt à priori de interactie tussen lichaam en geest, materie en geestelijk bewustzijn in theoretische zin geïnterpreteerd alsof dit slechts een proces is dat louter door de materie, op basis van door lichamelijke impulsen zou worden aangedreven: de driften. Deze visie gaat ervan uit dat de mens principieel vrij moet zijn om zijn driften te kunnen bevredigen en zich daarin te kunnen ontplooien. En zolang men door deze driften wordt gedreven, wordt de nodige vrijheid vooral gezocht in het wegnemen en liquideren van elke vorm van weerstand. En wee degene die deze driftgedreven doelen in de weg staat.
Vaak ontbreekt het ook aan een sterke wil en zal de aandrijvende en stuwende kracht ervan stagneren zodra de lichamelijke impulsen, die tot deze deze specifieke driftgedreven doelen hebben geleid -de emoties en gevoelens-, verdwenen zijn. Ook wanneer het doel (nog) niet is bereikt. Zo wordt de materialistische mens meegesleept van de ene drift naar de andere, van het ene gevoel naar het andere en van de ene emotie naar de andere.
Deze materialistische visie meent daarmee feitelijk dat de menselijke wil een slaaf is van de driften, waarbij doorgaans motivaties een rol spelen, die vooral gericht zijn op een eigen bevrediging, emoties en gevoel.
Consequent aan de in deze mening verkondigde slaafse en ondergeschikte rol van de menselijke wil aan de materie op basis van lichamelijke impulsen, ontbreekt het hier ook aan elke basis voor een persoonlijke "verantwoordelijkheid". Immers hoe kan er sprake zijn van goed of kwaad, rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid, barmhartigheid, vergevingsgezindheid, schoonheid enz. wanneer de wil slechts bestaat uit drift- en impulsgedreven evolutionaire processen. Hoe kan iemand nog verantwoordelijk worden gesteld voor het goed of kwaad van zijn daden, wanneer dit een slaafse volgzaamheid is van driften? Hoe kan men een slaaf verantwoordelijk stellen voor een activiteit die hij in opdracht van meester uitvoert? Ofwel, hoe kan een persoon verantwoordelijk zijn voor daden wanneer deze daden definitie zouden voortkomen uit een slaafse navolging van lichamelijke (=materiële) impulsen?
In de materialistische visie wordt vrijheid opgevat als het onbelemmerd volgen van driften.
Vrije wil
Hiertegenover staat de mening die de wil als sturende en stuwende bewustzijnsakt boven het materiële ziet staan. In deze mening ligt een opvatting van de wil besloten die principieel vrij is, en daarmee ook in staat is de uit de lichamelijke aard voortkomende driften te beheren om zo de mens zowel lichamelijk als geestelijk op een hoger plan te brengen. Hierbij spelen doorgaans motieven een rol die de eigen bevrediging, emoties en gevoelens overstijgen waarbij men zich richt op zaken als waarheid, gerechtigheid, barmhartigheid, schoonheid en liefde.
Deze visie gaat uit van een intrinsieke koppeling tussen de vrije wilsact en de verantwoording die over zo'n act kan en dient te worden afgelegd, en niet alleen voor de sturende en stuwende bewustzijnsact, doch ook voor de lerende act van het bewustzijn. Echter zodra we nu spreken van verantwoording, waar gaat het dan om; wanneer en tot wie dient deze verantwoording te worden afgelegd? Is dit een verantwoording uitsluitend tegenover mensen, die men vervolgens kan ontlopen door een "vlucht in de dood"? Òf gaat het hier om een verantwoordelijkheid tegenover hogere geestelijke macht, die over de lichamelijke dood heengaat?
Duidt het algemeen optreden van een onbevredigend en onrechtvaardig gevoel waarmee elk geval gepaard gaat, waarbij men meent dat iemand zijn verantwoordelijkheid door de dood -natuurlijk of onnatuurlijk- ontloopt, niet op de redelijkheid dat het hier moet gaan om een verantwoordelijkheid die tot over de lichamelijke dood heen gaat?
In tegenstelling tot de vrijheidsopvatting van het onbelemmerd volgen van driften, wordt hier de vrijheid opgevat als het vrij zijn van de slaafse banden der materiële driften. Een vrijheid, waarover verantwoording kan en dient te worden afgelegd.
Evaluatie
Bovenstaand is op basis van de fundamentele fysische behoudswetten en de thermodynamica vastgesteld dat een puur materialistische opvatting onhoudbaar is. Immers naast het puur materialistische 'zijn' in een continue reeks van elkaar opéénvolgende nu-momenten, manifesteert zich ook het bestaan van een buiten deze materie gelegen inhoudelijke tijdsruimte. In deze geestelijke tijdsruimte, zijn het heden, het verleden en de toekomst samengesmolten tot een persoonsgebonden geestelijk bewustzijn. Een bewustzijn dat vrij van de slaafse, uit de materiële driften voortvloeiende banden vooral zingevend, sturend en aandrijvend is.
Doordat het materialistische gedachtegoed dit geestelijke en zingevende bewustzijn ontkent, kan zij ook niet verder komen dan een slaafse visie op de menselijke wil: slaaf van materiële driften. De vrijheidsopvatting die hieruit voortvloeit is een onbelemmerd kunnen volgen van de driften. Daarmee staan deze twee opvattingen dus diametraal tegenover elkaar.
Inherent aan deze diametrale tegenstelling volgen een aantal fundamentele inconsequenties tussen deze vermeende slaafse wil en de algemene begrippen als verantwoordelijkheid, gerechtigheid, barmhartigheid, objectieve waarheid en het bestaan van een objectief goed en kwaad. Deze begrippen hangen namelijk direct samen met het geestelijke zingevende bewustzijn en de 'vrije wil'.
Immers hoe kan volgens de 'slaafse wil'-opvatting iemand, die handelt volgens een veronderstelde deterministische oorzaak-gevolg keten nog verantwoordelijk worden geacht voor zijn daden? Hoe kan een slaaf verantwoordelijk worden geacht voor de in opdracht van zijn meester uitgevoerde handeling? Is deze pvatting niet een vrijbrief voor de 'Hitlers' en 'Stalins' onder de mensheid?
De 'verklaring van de rechten van de mens' is een typisch voorbeeld van de materialistische opvatting van de vrijheid. Zoals het begrip 'rechten van de mens' aangeeft, gaat het deze verklaring uitsluitend om de 'rechten' en niet om de achter deze rechten liggende verantwoordelijkheid en zelfbeheersing tot het vervullen van plichten.
Vanuit de samenhang tussen 'rechten' en 'plichten' zou het begrip 'rechten van de mens' zonder meer moeten leiden tot een opsomming van de 'plichten van de mens', zoals bijvoorbeeld verwoord in de 10-geboden. Zo staat tegenover het recht van de ene mens op het leven, feitelijk een plicht van anderen om hem dit leven niet te ontnemen: 'gij zult niet doden'. Echter door het verzwijgen van de plichten zien we feitelijk een intrinsieke uitsluiting van de plichten en daarmee ook van het zingevende geestelijke bewustzijn. Dit alles met gevolg dat de bijbehorende plicht om niet te doden meer en meer verwatert.
Nadat door de verwatering van de plicht 'gij zult niet doden' deze materialistische visie het recht op het 'eigen leven' hoger is gaan stellen dan het recht op het leven van een ander, is dit recht op leven zelfs omgezet in een recht op een materialistisch 'goed' leven en meent men omwille van zijn/haar 'eigen welzijn' het leven van een ander te mogen ontnemen (abortus provocatus) of het ontstaan ervan tot in de kiem te smoren (anticonceptiva). En dit alles gemotiveerd door het genot van het moment en het niet willen dragen van de mogelijke lasten die het slaafs volgen van de (sexuele) driften met zich mee kan brengen.
Vervolgens is niet meer het 'leven' de norm voor het recht op het leven, doch het 'welzijn van het eigen leven' en meent men, steeds meer geconfronteerd met de lasten van het leven met zich meebrengt, zich als heer en meester, dit 'leven' te mogen nemen of anderen te mogen dwingen tot uitvoering van dat besluit uitsluitend omdat men dit leven niet 'goed' genoeg meer acht (euthanasie).
Zo wordt vanuit de materialistische visie het bestaan van een objectief goed en kwaad als norm voor het verantwoordelijk handelen ontkend. In plaats daarvan wordt gericht op het onbelemmerd volgen van de slaafse wil, deze visie verabsoluteerd en gepoogd deze visie aan iedereen op te dringen. In dit streven om deze materialistische visie aan iedereen op te leggen, wordt onder andere ingespeeld op het opwekken van emoties om daarmee de driftremmende werking van het bewustzijn zoveel mogelijk uit te schakelen. En wanneer iemand blijk geeft van kritiek op deze visie door de verantwoordelijkheid van het zingevende bewustzijn, dat vrij is van de slaafse banden, tegenover de consequenties van deze materialistische visie te stellen, schuwt men er niet voor tegen deze persoon te fulmineren en met leugens en halve waarheden tot massa-hysterie tegen hem op te hitsen.
Uit de brief aan de Galaten3 (5, 16-24) [3] blijkt dat de vrijheidsopvatting van St.Paulus vrijwel naadloos bij de in bovenstaande analyse gegeven vrijheidsopvatting vanuit het geestelijk zingevende bewustzijn aansluit. Opvallend is daarbij dat de St. Paulus de vrijheidsopvatting volgens de materialistische opvatting met betrekking tot de de wil als slaaf van de driften herkent en subbiet afwijst. Het is heden ten dage dezelfde keuze tussen de twee vrijheidsopvattingen, die diametraal tegenover elkaar staan. Tegen de achtergrond van deze twee vrijheidsopvattingen is het duidelijk waarom de linkse en linksliberale materialistische stromingen menen het Christendom en met name de Rooms-Katholieke Kerk te moeten bestrijden en vooral trachten haar gelovigen als tweede rangs burgers het zwijgen op te leggen in het publieke debat.
[1] Uit "Problem Solving Training", een gastcollege aan de Can Tho University (Vietnam) in 2002 door J.P. Oostveen.
[2] Zelfs in de meest revolutionaire processen, gelijkend op een explosie, is en blijft dat proces onderhevig aan alle wetmatigheden, die in de aard van de materiële of stoffelijke natuur vastligt. Op grond van de behoudswet van de materie zullen de uit de explosie voortkomende brokstukken de basis vormen voor de opbouw na de explosie.
Zo zal ook na een revolutie in het vervolgproces het nagestreefde "ideaal"-beeld altijd uit de brokstukken van deze revolutie weer opnieuw moeten worden opgebouwd. Daarbij zijn deze brokstukken, ieder naar zijn eigen aard met de daaraan verbonden wetmatigheden, niet wezenlijk veranderd en dragen blijvend altijd de sporen bij zich van voor de revolutie.
[3] (Epistel van de 14e zondag na Pinksteren [Buitengewone Uitdrukking van de Romeinse Liturgie, Missale Romanum 1962]: Galaten 5, 16-24) Broeders, gij moet leven naar de geest; dan zult gij de begeerten van het vlees niet inwilligen. Het vlees immers begeert tegen de geest, en de geest tegen het vlees; want de een strijdt tegen de ander, om u af te trekken van hetgeen gij zoudt willen doen. Maar als gij u laat leiden door de geest, is er geen wet, die u treft. De werken van het vlees zijn welbekend; het zijn immers: ontucht en onreinheid, oneerbaarheied en zedeloosheid; afgodendienst en toverij, vijandschap en twist, afgunst en toorn; onenigheid en tweedracht, verdeeldheid en jaloersheid, doodslag, dronkenschap en onmatigheid; en meer dergelijke dingen. Maar ik zeg u van te voren, zoals ik vroeger ook reeds gedaan heb, dat zij, die zulke dingen doen, het rijk van God niet zullen verwerven. Daarentegen zijn de vruchten van de geest: liefde en vreugde, vrede en geduld; welwillendheid en goedheid, lankmoedigheid en zachtmoedigheid; getrouwheid en bescheidenheid, zelfbeheersing en reinheid. Tegen zulke mensen richt zich geen wet. Degenen nu, die Christus toebehoren, hebben hun vlees aan het kruis geslagen met al zijn ondeugden en begeerten.