Vaticanum II en de Liturgie
Josef kardinaal Ratzinger (nu Paus Benedictus XVI)
Overgenomen van de Katholieke Nieuwsbrief, najaar 1998, nr 98/3-4, 25e jaargang, ISSN 1384-2943, pp 25-27
Uitgeverij Fayard publiceert binnenkort de Franse vertaling van een boek van Karidnaal Ratzinger , onder de titel: Ma vie. Souvernirs [Mijn leven. Herinneringen] (1927 - 1977). Het hoofd van de afdeling religie van deze uitgeverij heeft er welwillend in toegestemd een aantal pagina's uit dit boek toe te vertrouwen aan het blad l'Homme Nouveau (waaruit wij met toesteming een en ander vertaalden).
In 1962 was de eerwaarde Heer Ratzinger hoogleraar in Bonn. In 1963 werd hij professor in Münster, daarna in Tübingen in 1966 en in 1969 in Ratisbonne.
Het onderwerp 'liturgie' aan het begin van het Concilie
Voor het merendeel van de Concilievaders had een herziening van het liturgisch leven geen prioriteit en velen van hen hadden absoluut geen behoefte aan een discussie daarover. Zo verklaarde bijvoorbeeld kardinaal Montini, (later tot paus gekozen, met de naam Paulus VI, dè ware 'Conciliepaus') zonder omhaal van woorden, na het eerste begin van het Concilie bij het presenteren van de te behandelen thema's, dat hij in een dergelijke herziening geen wezenlijke taak van het Concilie zag. Sinds het einde van de Eerste Wereldoorlog was, behalve in Frankrijk en in Duitsland, de liturgische hervorming geen urgente kwestie geweest. Aanvankelijk lag die hervorming in de lijn van een zuivere en eenvoudige heroriëntering op de oude Romeinse liturgie, wat de actieve deelname van het volk Gods aan het liturgisch gebeuren inhield. Deze twee landen die toen de meest invloedrijke op het theologische vlak waren (Nederland en België moet men daar zeker aan toevoegen) hadden in de voorbereidende fase aangedrongen op de uitwerking van een schema over de heilige liturgie, die zich natuurlijk in de algemene thematiek van de Kerk zou integreren. Dat deze tekst als eerste het voorwerp van de conciliaire beraadslagingen is geworden was helemaal niet te danken aan een opleving van de belangstelling van de meerderheid der Vaders voor de zaak van de liturgie, maar eenvoudig omdat men geen grote meningsverschillen op dit punt verwachtte en omdat men dit hele thema beschouwde als een soort inwerkterrein om op gang te komen waardoor men in staat werd gesteld om de werkmethode van het Concilie uit te proberen en aan te leren. Geen enkele Concilievader zou eraan gedacht hebben in deze tekst een 'revolutie' te zien om een 'einde aan de Middeleeuwen' te stellen, zoals bepaalde theologen die sindsdien menen te moeten interpreteren. Men zag die herziening als een uitbreiding van de vernieuwingen die door Pius X waren ingeleid en door Pius XII met voorzichtigheid en vastberadenheid in gang waren gebracht. De algemene termen als: "De liturgische boeken moeten zo spoedig mogelijk worden herzien" (no. 25) werden begrepen: als de voortzetting van die ontwikkelingen die altijd bestaan hebben en die, sedert de pausen Pius X en Pius XII, geleid hebben tot herontdekking van de klassieke Romeinse tradities, die aldus een eigen status kregen. Dat moest op effectieve wijze de tendens van de barokke liturgie en van de vroomheid van de negentiende eeuw overstijgen en een eenvoudige en sobere centraalstelling bevorderen van het mysterie van Christus' tegenwoordigheid in Zijn Kerk. In dat verband was het dan ook niet opmerkelijk dat de 'mis-orde', hier en daar herzien (ter vervanging van de Ordo Missae), door de meerderheid van de Vaders, in 1967 voor een speciale synode bijeengeroepen, werd afgewezen. Tal van publicaties doen veronderstellen dat enkele (of vele) geraadpleegde liturgisten van meet af aan van plan zouden zijn geweest om veel verder te gaan. Dergelijke aspiraties zouden zeer zeker niet de goedkeuring van de Concilievaders verkregen hebben. De concilieteksten maken er geen melding van, hoewel men ze a posteriori vindt ingebed in bepaalde algemene clausules. Het debat over de liturgie vond vredig plaats, zonder ernstige spanningen (…)
Het missaal van Paulus VI
Het tweede grote gebeuren in mijn beginjaren te Ratisbonne was de publicatie van het missaal van Paulus VI, gevolgd door een bijna totaal verbod van het traditionele missaal, met een overgangsfase van slecht zes maanden. Het was een goede zaak een liturgische tekst te hebben die duidelijke normen aangaf, na een periode van experimenten die de liturgie in veel gevallen ernstig misvormd hadden. Maar ik was ontsteld over het verbod van het vroegere missaal, want zoiets was in de hele geschiedenis van de liturgie nog nooit gebeurd. Men deed echter beslist geloven dat het een heel normale zaak was. Het vorige missaal was ontworpen door Pius V in 1570 na het Concilie van Trente. Het was dus normaal dat na vier eeuwen en na een nieuw Concilie een nieuwe paus een nieuw missaal presenteerde. Maar de historische waarheid is heel anders: Pius V had zich ermee tevreden gesteld het Romeinse missaal dat in die tijd in gebruik was te herzien, zoals dat normaal gebeurt in een geschiedenis die zich verder ontwikkelt. Aldus zouden velen van zijn opvolgers dat missaal gaan herzien, zonder het ene missaal tegenover het andere te stellen. Het ging om een voortdurend proces van groei en uitzuivering, zonder breuk. Pius V heeft nooit een missaal "gecreëerd". Hij heeft het missaal alleen maar herzien, een fase dus in een lange evolutie. De nieuwigheid, na het Concilie van Trente, was van een andere orde: de inbreuk van de Reformatie had zich hoofdzakelijk voltrokken op de manier van 'liturgische hervormingen'. Er bestonden niet eenvoudigweg een katholieke Kerk en een protestantse kerk naast elkaar: de splitsing in de Kerk speelde zich bijna onmerkbaar af, maar op de meest aansprekende wijze, wat historisch het meest efficiënt was, door de hervorming van de liturgie die van plaats tot plaats zeer verschillende vormen ging aannemen, zodat men vaak geen onderscheid meer kon maken tussen dat wat "katholiek" en dat wat "niet meer katholiek" was.
In die verwarring, die mogelijk was geworden bij gebrek aan de uitvaardiging van uniforme liturgie en door het bestaan van een liturgie in vele vormen, nog daterend uit de Middeleeuwen, besloot de paus het Missale Romanum in te voeren, het misboek van de stad Rome, als zijnde ongetwijfeld katholiek, overal waar men zich niet meer zou kunnen beroepen op liturgieën die tenminste twee eeuwen teruggingen. In dat geval zou men bij de in gebruik zijnde liturgie kunnen blijven, want het katholieke karakter ervan zou dan als vaststaand kunnen worden beschouwd. Er kon dus geen sprake van zijn om een traditioneel missaal te verbieden dat tot dan toe wettelijk geldig was. De verbodsbepaling van dat missaal dat niet opgehouden had zich in de loop van de eeuwen verder te ontwikkelen, na de boeken voor de sacramentenbediening van de Kerk die er altijd geweest waren, heeft een breuk teweeggebracht in de geschiedenis van de liturgie waarvan de consequenties alleen maar tragisch konden zijn. Een herziening van het missaal, zoals er vaak geweest was, kon deze keer radicaler zijn, vooral vanwege het invoeren van de landstalen. En zij zou door het Concilie bij voorbaat aan de juiste maat zijn gehouden.
Naar een verzoening
Echter, de zaken gingen veel verder dan voorzien: men sloopte het oude gebouw om een ander te construeren, maar wel door op grote schaal de materialen en de plannen van de oude constructie te gebruiken. Het valt niet te betwijfelen dat dit nieuwe missaal op veel punten een werkelijke verbetering en een reële verrijking bracht. Maar om het als een nieuwe constructie aan te bieden tegenover de geschiedenis, zoals de zaken zich hadden ontwikkeld, na de voorheen gebruikelijke liturgie te hebben verboden, daardoor liet men de liturgie niet meer als een levend organisme voortbestaan, maar als het product van erudiete arbeid en juridische bevoegdheden: dat heeft geleid tot een enorm vooroordeel. Want men kreeg aldus de indruk dat de liturgie "gefabriceerd" was geworden, zonder gebruik van de vroegere basis en afhankelijk van bepaalde beslissingen. Het is dan ook logisch dat men niet de specialisten of een centrale instantie als de enigen die bevoegdheid hebben tot beslissen zal kunnen herkennen, maar dat elke "gemeenschap" ertoe is gekomen om zichzelf een eigen liturgie te geven. Bijgevolg, wanneer de liturgie ons eigen werk is, geeft ze ons niet meer dat wat ze ons nu juist wel moet geven: de ontmoeting met het mysterie, en dat is niet ons eigen "werk", maar onze oorsprong en de bron van ons leven.
Een vernieuwing van het liturgisch geweten, een liturgische verzoening die de eenheid van de geschiedenis van de liturgie zal erkennen en in Vaticanum II niet een breuk ziet, maar een pleisterplaats, een etappe: dan is voor de Kerk dringend noodzakelijk. Ik ben ervan overtuigd dat de crisis van de Kerk, waarin we ons nu bevinden, wijdverbreid berust op de desintegratie van de liturgie (het ontbreken van de verbanden) die vaak zelfs zodanig wordt opgevat - et si Deus non daretus [alsof God niet zou bestaan…] - alsof de bedoeling ervan helemaal niet meer is aan te geven dat God bestaat, dat Hij Zich tot ons richt en naar ons luistert. Maar als de liturgie geen gemeenschap van geloof meer laat zien, geen universele eenheid van de Kerk en haar geschiedenis, geen mysterie van de levende Christus, dan volgt de vraag: waarin de Kerk dan nog haar geestelijke natuur tot uitdrukking brengt? Dan doet de gemeenschap niets anders dan zichzelf vieren. En dat is niet de moeite waard. En omdat er geen gemeenschap uit zichzelf is, geen op zichzelf staande gemeenschap, maar omdat zij altijd en alleen van de Heer zelf leeft, door het geloof als eenheid, wordt het uiteenvallen in allerlei soorten parochiale meningsverschillen ook oorzaak van zich verzettende oppositie in een Kerk die zichzelf verscheurt, en wordt dat onder dergelijke omstandigheden onvermijdelijk. Om die reden hebben wij een nieuwe liturgische beweging nodig, die recht doet aan en de weg baant naar de ware vrucht van het Tweede Vaticaans Concilie.
Uit het boek van Karidnaal Joseph Ratzinger: Ma vie. Souvenirs [Mijn leven. Herinneringen] (1927 - 1977), Uitgeverij Fayard; 146 p.
Met toestemming overgenomen uit het blad L'Homme Nouveau (18-10-1998)
Vertaling: Lies Dubois en J.A.A. Leechburch Auwers.