Liturgie tussen traditie en organische groei
Paus Benedictus XVI
The Organic Development of the Liturgy
Alcuin Reid
In een zeer positieve recensie van Dom Alcuin Reid's boek 'The Organic Development of the Liturgy' geeft paus Benedictus XVI (toen nog Josef Kardinaal Ratzinger) een zeer scherpe en fundamentele analyse van het wezen van liturgie en liturgiehervorming. Deze vertaling is gebaseerd op zowel de Duitse (Una Voce Korrespondenz) als de Engelse (Ratzingerfanclub.com) versie die Dom Alcuin Reid OSB aan verschillende redacties heeft doen toekomen. De kopjes zijn overgenomen van de redactie van UVK.
Alcuin Reid OSB, The Organic Development of the Liturgy, Principles of Liturgical Reform and their Relation to the Twentieth Century Liturgical Movement Prior to the Second Vatican Council, St. Michael's Abbey Press, Farnborough 2004, 336 pp, in linnen band gebonden, £20,95 ISBN 0-907077-43-9. (onder andere te bestellen bij www.proxis.be en www.bol.com)
In de afgelopen decennia is de vraag naar de juiste manier waarop de liturgie behoort te worden gecelebreerd steeds duidelijker tot het punt geworden waar zich de controverse rondom het Tweede Vaticaans Concilie heeft geconcentreerd - over hoe ze moet worden geëvalueerd, en over haar ontvangst in het kerkelijk leven. Zo zijn er de onvermoeibare voorstanders van de hervorming, die het feit dat de celebratie van de Eucharistie volgens de meest recente editie van het missaal van voor het Concilie - die van 1962 -, onder bepaalde condities weer opnieuw is toegestaan, als een onverdraaglijke afname van genade zien. Tegelijkertijd beschouwen zij de Liturgie als 'semper reformanda,' in de zin dat uiteindelijk datgene waar de 'geloofsgemeenschap' zich mee bezig houdt - wat dat ook moge zijn - 'haar' Liturgie bepaald; een Liturgie waarin zij zichzelf uitdrukt. Een protestants 'Liturgisch Compendium' (onder redactie van C. Grethlein - Ruddat, 2003) pretendeerde nog voor kort dat de eredienst een 'hervormingsproject' (p.p. 13-41) is, hiermee drukte zij ook uit wat veel katholieke liturgisten denken. Daar tegenover staan de verbitterde critici van de liturgische hervorming - niet alleen kritisch over haar praktische toepassing, maar ook over de basis die in het Concilie is gelegd. Zij beschouwen een algehele afwijzing van de hervorming als de enige oplossing. Tussen deze twee groepen, de radicale hervormers en hun radicale tegenstanders, gaat de stem van die mensen die de Liturgie als iets levends beschouwen, en dus als uit zichzelf groeiend en hernieuwend, zowel bij haar ontvangst als in haar voltooide vorm, vaak verloren. Deze laatste groep baseert zich weliswaar op hetzelfde argument, maar dringt erop aan dat groei niet mogelijk is behalve wanneer de identiteit van de Liturgie behouden blijft, en zij benadrukken daarom dat passende ontwikkeling alleen mogelijk is als er zorgvuldig aandacht wordt besteed aan de innerlijke structurele logica van dit 'organisme': Net als een tuinman zorg draagt voor de levende plant terwijl zij zich ontwikkelt - met voldoende aandacht voor de kracht van groei en leven binnen de plant, en de regels die zij volgt. De Kerk moet dus door de eeuwen heen haar Liturgie eerbiedig verzorgen, en daarbij onderscheid maken tussen daden die nuttig en helend zijn en die daden die juist gewelddadig en vernietigend zijn.
Als dat zo is, dan moeten wij proberen om deze innerlijke structuur van een ritus vast te stellen, om de regels die zij in haar ontwikkeling volgt te ontrafelen, om zodoende de juiste weg te vinden waarlangs we haar vitale kracht in veranderende tijden kunnen behouden, om haar te sterken en te hernieuwen. In dit kader neemt Dom Alcuin Reid's boek zijn plaats in. Handelend over de geschiedenis van de Romeinse Ritus (H. Mis en Brevier), van haar oorsprong tot aan de vooravond van het Tweede Vaticaans Concilie, probeert het de principes van liturgische ontwikkeling vast te stellen, en zodoende wordt, puttend uit de geschiedenis - van haar bergen en dalen, - de standaard waarop iedere hervorming moet worden gebaseerd ontrafeld. Het eerste, erg korte, deel onderzoekt de geschiedenis van de hervorming van de Romeinse Ritus vanaf haar begin tot aan het eind van de negentiende eeuw. Deel twee is gewijd aan de Liturgische Beweging tot aan 1948. Verreweg het langste deel - het derde - handelt over de liturgische hervorming onder Pius XII tot aan de vooravond van het Tweede Vaticaans Concilie. Dit deel is het meest bruikbaar, omdat men zich meestal niet meer herinnert aan deze specifieke fase van de liturgische hervorming. Toch zien we in die periode - zoals, natuurlijk, ook in de geschiedenis van de Liturgische Beweging - alle vragen met betrekking tot de juiste manier van hervormen weerspiegeld, zodat wij bij het oordelen ook uit al deze criteria kunnen putten. De auteur heeft de wijze beslissing genomen, op de vooravond van het Tweede Vaticaans Concilie te stoppen. Hierdoor ontwijkt hij de controverse die verbonden is met de interpretatie van de ontvangst van het Concilie, en kan hij niettemin haar plek in de geschiedenis laten zien en toont hij ons juist de wisselwerking van de verschillende tendensen, waarop vragen naar de standaard voor hervorming moeten worden gebaseerd.
Aan het eind van zijn boek somt de auteur enkele principes voor een juist hervorming op: zij behoort open te zijn voor ontwikkeling, en in continuïteit met de Traditie, in een juiste balans; dit houdt ook een bewustzijn van een objectieve liturgische traditie in, en daarom draagt zij zorg voor het verzekeren van een substantiële continuïteit. De auteur is het vervolgens eens met de Kathechismus van de Katholieke Kerk wanneer zij benadrukt: 'zelfs het opperste gezag in de Kerk mag de liturgie niet willekeurig veranderen, maar alleen in gehoorzaamheid aan het geloof en met een godsdienstig respect voor het mysterie van de Liturgie' (KKK No. 1125). Als bijkomstige criteria komen we dan de legitimiteit van locale tradities en de zorg voor de pastorale doelmatigheid tegen.
De Paus is geen absolute monarch
Vanuit mijn eigen invalshoek wil ik nu wat specifieke accenten leggen op enkele van de bovenstaande criteria voor liturgische vernieuwing. Ik begin met de laatste twee hoofdcriteria. Het lijkt mij heel belangrijk dat de Kathechismus, door het noemen van de machtsbeperkingen van de hoogste kerkelijke autoriteit met betrekking tot hervorming, herinnerd aan de essentie van het pausschap zoals het werd afgebakend door zowel het Eerste als het Tweede Vaticaanse Concilie: De Paus is niet een absoluut monarch wiens wil wet is, maar de behoeder van de authentieke Traditie, en daardoor de eerste borg van gehoorzaamheid. Hij kan niet doen zoals hij graag wil, en is daardoor in staat zich te verzetten tegen hen die maar doen wat er in hun hoofd opkomt. Zijn bewind is geen willekeurige macht, maar die van gehoorzaamheid en geloof. Daarom heeft hij, met betrekking tot de Liturgie, de taak van een tuinman, niet die van een technicus die nieuwe machines bouwt en oude in de prullenbak werpt. De 'ritus', de in het geloof en het leven van de Kerk gerijpte vorm van celebratie en gebed, is een geconcentreerde vorm van de levende traditie waarin de gemeenschap het geheel van haar geloof en gebed uitdrukt, en waarin op hetzelfde moment de broederschap over generaties heen tot iets dat we kunnen ervaren wordt - een broederschap met de mensen die voor en na ons bidden. Zo is de ritus iets waardevols dat is gegeven aan de Kerk, een levende vorm van paradosis het doorgeven van traditie.
Bij deze relatie is het belangrijk de term 'substantiële continuïteit' goed te interpreteren. De auteur waarschuwt ons nadrukkelijk voor de verkeerde weg die we als gevolg van een neoscholastieke sacramentele theologie, die niet in verbinding staat met de levende vorm van de Liturgie, geneigd zouden zijn te volgen. Op grond hiervan, zou men de 'substantie' naar de stof en vorm van het sacrament kunnen reduceren, en zeggen: Brood en wijn zijn de stof van het sacrament, de instellingswoorden zijn haar vorm. Alleen deze twee dingen zijn echt noodzakelijk, al het andere is veranderlijk. Op dit punt zijn Modernisten en Traditionalisten het met elkaar eens: Zolang zichtbare gaven daar zijn, en de instellingswoorden worden uitgesproken, dan kan al het andere vrijelijk worden weggelaten. Jammer genoeg handelen veel priester vandaag de dag volgens dit motto, en jammer genoeg gaan de theorieën van veel liturgisten ook in deze richting. Zij willen door het afschaffen van de grenzen van de ritus, als zijnde iets vaststaands en onbeweeglijk, producten van hun eigen fantasie maken. Producten die zij 'pastoraal' wanen, opgebouwd rond dit overblijfsel, deze kern die nog gespaard is gebleven, en die hierdoor hetzij gedegradeerd is tot het gebied van magie, of iedere betekenis heeft verloren. De Liturgische Beweging heeft in feite gepoogd om dit reductionisme, het product van abstracte sacramentele theologie, te overwinnen en ons de Liturgie te leren begrijpen als een levend netwerk van traditie die concrete vorm heeft aangenomen, die niet in kleine stukjes kan worden opgedeeld, maar moet worden ervaren als een levend geheel. Iedereen die - zoals ik - in de tijd van de Liturgische Beweging op de vooravond van het Tweede Vaticaans Concilie, werd ontroerd bij deze gewaarwording, kan alleen nog maar met een diep verdriet staan voor de ruines van juist datgene waar we ons zorgen om maakten.
Nog twee andere gezichtspunten uit Dom Alcuin Reid's boek zou ik graag nog kort van commentaar willen voorzien. Archeologisch enthousiasme en pastoraal pragmatisme - die in bijna alle gevallen een pastorale vorm van rationalisme is - zijn beide even fout. Deze twee zouden kunnen worden omschreven als een onheilige tweeling. De eerste generatie liturgisten bestond voor het grootste deel uit historici. Daarom waren zij geneigd tot archeologisch enthousiasme: Zij probeerden de oudste vorm en haar oorspronkelijke zuiverheid op te diepen; de in gebruikzijnde liturgische boeken, met de ritus die zij volgden, beschouwden zij als het resultaat van wijdverbreide wildgroei, waarin misverstanden en onwetendheid uit het verleden hun sporen hebben nagelaten. Men probeerde de oudste Romeinse Liturgie te herconstrueren, en haar te zuiveren van latere toevoegingen. Een groot deel hiervan was juist, maar toch is liturgische hervorming iets anders dan een archeologische opgraving, en niet alle ontwikkelingen van een levend geheel moeten logisch en volgens een rationalistische of historische standaard verlopen. Dit is ook de reden waarom - zoals de auteur zeer goed opmerkt - specialisten bij een liturgiehervorming niet het laatste woord behoren te hebben. Specialisten en zielzorgers hebben ieder hun eigen rol (net zoals in de politiek, waar specialisten en beslissers twee verschillende gebieden vormen). De kennis van wetenschappers is belangrijk, maar het kan niet direct worden vertaald in beslissingen van de zielzorgers, want zielzorgers hebben hun eigen verantwoordelijkheid in het luisteren naar de gelovigen, in het vol begrip doen van dat wat vandaag helpt om de Sacramenten vol geloof te vieren en datgene wat dit niet doet te laten. Het was een van de zwaktes van de eerste fase van de conciliaire hervorming dat er in een grote mate alleen maar naar de specialisten werd geluisterd. Een grotere onafhankelijkheid van de kant van de zielzorger zou wenselijk zijn geweest.
Van de rationalisering naar een gebrek aan heiligheid…
Omdat het in veel gevallen duidelijk was dat de historische kennis niet direct verheven kon worden tot een nieuwe liturgische vorm, werd dit archeologisch enthousiasme wel erg makkelijk gecombineerd met een pastoraal pragmatisme: Men besloot eerst alles te verwijderen wat niet als oorspronkelijk werd erkend, en daarom geen deel uitmaakte van de 'substantie', en vulde vervolgens de 'archeologische resten', wanneer deze niet voldoende bleken, aan met 'pastorale inzichten'. Maar wat is 'pastoraal'? De antwoorden op deze vragen werden gegeven door intellectuele professoren die meestal sterk onder invloed stonden van hun rationalistische vooroordelen. Deze professoren zaten er vaak flink naast wanneer het erom ging wat werkelijk het leven van de gelovigen ondersteunt. Daarom zijn er vandaag de dag, nadat de Liturgie gedurende de vroege fasen van de hervorming uitgebreid was gerationaliseerd, veel mensen naarstig op zoek naar vormen van plechtigheid, zoekend naar een 'mystieke' atmosfeer en naar iets van het heilige. Maar omdat - noodzakelijkerwijs, en steeds duidelijker - het oordeel van mensen over datgene wat pastoraal effectief is sterk uiteenloopt, is het 'pastorale' aspect het punt geworden waarop de 'creativiteit' begint; hierdoor wordt de eenheid van de Liturgie vernietigd en worden wij vaak geconfronteerd met iets betreurenswaardig banaals. Hiermee wil ik niet ontkennen dat de eucharistische Liturgie, en evenzo de Liturgie van het Woord, vaak eerbiedig wordt gecelebreerd, en 'prachtig,' in de beste zin van dit woord, gefundeerd op het geloof van de gemeenschap. Maar aangezien we kijken naar de criteria voor hervorming, moeten we ook de gevaren noemen, die jammer genoeg in de laatste paar decennia zeker niet alleen maar de hersenspinsels van die traditionalisten waren die zich tegen hervorming hebben verzet.
Ik wil nu nog eens terugkomen op het liturgische compendium waarin de eredienst als 'hervormingsproject' werd gezien, en dus als een bouwplaats, waarop men alsmaar verandert. Net iets anders gezegd, maar toch hier nauw verband mee houdend, is de suggestie van sommige katholieke liturgisten dat we uiteindelijk de liturgische hervorming moeten aanpassen aan de 'antropocentrische wending' van de moderne tijd, en haar moeten vormgeven in een antropocentrische stijl. Wanneer de Liturgie op de eerste plaats een bouwplaats voor onze eigen activiteit blijkt te zijn, dan wordt wat essentieel is vergeten: God. Want de Liturgie gaat niet over ons, maar over God. Het vergeten van God is het meest dreigende gevaar van onze tijd. Hiertegenover behoort de Liturgie een teken van Gods aanwezigheid te zijn. Maar wat gebeurt er, als het gebruik van het vergeten van God zich nestelt in de Liturgie zelf, en als we in de Liturgie alleen aan onszelf denken? Bij iedere en elke liturgische hervorming, en elke liturgische viering, behoort de voorrang van God op de eerste plaats te staan en mag zij zeker niet uit het oog worden verloren.
Hiermee ga ik veel verder dan Dom Alcuin's boek. Maar ik denk dat het duidelijk is dat dit boek, dat een rijkdom aan materiaal aanbiedt, ons enkele criteria leert en uitnodigt tot verdere reflectie. Daarom kan ik dit boek van harte aanbevelen.
Josef Kardinaal Ratzinger,
26 juli 2004.