www.ecclesiadei.nl
Introibo ad Altare Dei
Hoofdpagina | Tridentijnse Liturgie | Documenten | Bedevaarten | Links | Contact 
 www.ecclesiadei.nl / documenten / DOSSIER: Prof. Mag. Dr. J.P.M. van der Ploeg O.P. / Dialoog
    HOME
    Automatic translations
    select here your language

Dialoog

Prof. Mag. Dr. J.P.M. van der Ploeg O.P.
Uit: Katholiek Maandblad - 2e JAARGANG - No. 7-8 - JULI/AUGUSTUS 1990

In het boek IOTA UNUM van Romano Amerio (1986), in ons blad besproken in het februarinummer van de 1ste jaargang, is het 16de hoofdstuk gewijd aan "de dialoog" (in de Franse vert., in het vervolg aangehaald, p. 296-306). Het Duitse maandblad Theologisches heeft in zijn nummer van september '89 een vertaling hiervan gepubliceerd van prof. G. Fittkau (met een nawoord van hem), omdat het stuk zowel door de vertaler als door de redactie van het maandblad als van grote betekenis werd beschouwd. Wij willen aan het onderwerp enkele bladzijden wijden, waarbij wij de tekst van Amerio in het oog houden.

"Dialoog" is een Grieks woord voor "tweegesprek", dat al in voorchristelijk Griekenland en daarna in het oude Rome in gebruik was. Een oude Griekse schrijver uit de 3de eeuw na Chr. (Diogenes Laërtius) omschreef de dialoog als "een rede in de vorm van vraag en antwoord over een wijsgerig of politiek onderwerp, rekening houdend met de optredende personen en hun manier van spreken". Zeer bekend zijn de dialogen van Plato. In Rome kregen "dialogen" ook wel het karakter van tweegesprekken uit een drama. Soms waren de vragen kort en niet meer dan een inleiding tot langere uiteenzettingen, zoals in onze tijd weer opnieuw voorkomt (zo b.v. kard. Lustigers Le Choix de Dieu, waarin de kardinaallang antwoordt op de beknopte vragen van twee personen). Na de heidense Romeinen hebben ook Christenen werken geschreven die zij "dialogen" noemden.

Zo schreef Paus Gregorius der Grote (590-604) een werk in vier "boeken": Dialogen over het leven en de wonderen der Italiaanse vaders. De in het syrisch schrijvende Nestorianen kenden verhandelingen in vraag- en antwoord vorm. Overbekend zijn onze katechismussen.

Tegenwoordig wordt onder "dialoog" meestal iets anders verstaan en wel niet zozeer het geschrift in dialoogvorm als wel het gesprek zelf, vaak tussen groepen gevoerd. Als zodanig is het vooral in zwang gekomen in de oecumenische praktijk, waarin de katholieke Kerk na het laatste Concilie een belangrijke, deels zelfs leidende rol is gaan spelen.

Paulus VI

Paulus VI heeft in zijn eerste encycliek (Ecclesiam suam = "Zijn Kerk", van 6.8.1964) het hele derde deel (het omvangrijkste, nos 43-120) aan de "dialoog" gewijd. In de Latijnse tekst van de encycliek komt het woord niet voor (wel b.v. in de Nederlandse vert. van Gooi & Sticht); steeds wordt de uitdrukking colloquim gebruikt ( = tweegesprek, dat ook tussen meer dan twee personen kan worden gevoerd). Het Latijn van de encycliek is kennelijk dat van een Vaticaans bureau, dat de "klassieke" taal als ideaal beschouwt; het kan zijn dat dit het Latijnse dialogus niet heeft willen gebruiken, omdat Paulus VI er een niet-klassieke zin aan geeft. Maar hoe dan ook, het staat er niet, er staat "(twee)gesprek". In de teksten van Vaticanum II komt het woord wel voor, 28x als Amerio goed heeft geteld. Paulus VI geeft van het "gesprek" dat de Kerk allereerst met andersdenkenden, maar ook in haar eigen schoot moet voeren, een uitvoerige beschrijving. Hij gaat ervan uit dat de Kerk de schat der waarheid die zij bezit aan anderen moet brengen. Zij moet dit met veel beleid en voorzichtigheid, in het begin zelfs met terughoudendheid doen. De Kerk moet de vrijheid van anderen eerbiedigen en mag zich niet opdringen; zij moet niet de waarheid zonder meer verkondigen en dan zeggen: zo is het, geloof nu maar! Zij moet met de vertegenwoordigers van andere christelijke gemeenschappen en van andere godsdiensten in gesprek treden. Daarin moet zij haar eigen opvattingen uiteenzetten en luisteren naar de anderen.

Eerstens vindt Paulus VI het nodig dat wij onze gedachten uitspreken in het "taalgebruik" (linguae commercio) van onze tijd, zoals, zegt hij, Pius XI en Pius XII dit op een zulk een voortreffelijke manier hebben gedaan. Dit woord werpt een bijzonder licht op wat Joannes XXIII in de openingsrede van zijn Concilie heeft gezegd, toen hij er op wees, dat de leer van de Kerk weliswaar onveranderlijk is, maar dat de formulering daarvan het niet is. Hieruit heeft men ten onrechte het besluit getrokken dat de dogma's opnieuw moeten geformuleerd worden. Aan zoiets heeft in het bijzonder Pius XII nooit gedacht. In zijn encycliek over de Eucharistie wijst Paulus VI het af met betrekking tot de eucharistische dogma's.

Het "gesprek" begint met God, zegt Paulus VI (no. 72vv): God heeft zich aan de mens geopenbaard en onze woorden en daden zijn als het ware een antwoord daarop. Wat de verhouding van de Kerk tot de wereld betreft: de Kerk moet zich niet ten doel stellen het kwaad in de wereld op te sporen, het openlijk te veroordelen en te vervolgen "als voerde zij een heilige oorlog" (no. 80). Zij moet ook niet in de wereld een overheersende plaats willen innemen in naam van God, maar met haar een gesprek voeren, dat aangepast moet zijn aan de ontwikkeling van de gesprekspartners. Dit gesprek moet correct en vriendelijk zijn met hoogachting voor de ander , e.d.m. Daarop volgt (no.81), dat, hoewel het de bedoeling van het gesprek niet is de ander "aanstonds" (statim) tot de ware godsdienst te brengen, ' , omdat wij zijn waardigheid en zijn vrijheid willen eerbiedigen' , , toch bij ons de wens aanwezig moet zijn om hem tot grotere geestelijke gemeenschap met ons te brengen. Op die manier oefent de Kerk in het gesprek haar apostolische zending uit, in het vertrouwen op de kracht van het woord en de goede wil van de ander dit (uiteindelijk) te aanvaarden (l.c.).

Dan stelt de encycliek de vraag naar de vormen die wij moeten geven aan het "heilsgesprek" (colloquium salutis). Hoever moet de Kerk zich aanpassen aan de mensen? (no. 87, 89). St. Paulus heeft gezegd dat hij "alles voor allen is geworden, om allen te redden" (no. 90; 1 Cor. 9, 22). In elk geval moeten wij "irenisme" (het afzwakken van de waarheid omwille van de vrede) en "syncretisme" (vermenging van de leer met vreemde elementen) vermijden, en alle dubbelzinnigheid moet ons vreemd zijn (no. 91). Daarbij moeten wij ook bedenken dat de eerste taak van de Kerk "de pre- diking van het goddelijk woord" is (no. 94).

Wij moeten het gesprek voeren met alle mensen (no. 98), overtuigd dat het evangelie een zaad is, dat op zijn tijd zal opkomen, vroeg of laat, zoals God het bepaalt. De Kerk moet met de wereld spreken over het toekomstig leven, dat de natuur te boven gaat, maar ook over waarheid, rechtvaardigheid, vrijheid, vooruitgang, eensgezindheid, vrede, cultuur, omdat zij weet welke kracht daarin schuilt (l.c.). Daarom wil zij overal waar volkeren bijeenkomen aanwezig zijn en met hen spreken, en al het menselijk goede aanvaarden om het op een christelijk, bovennatuurlijk plan te verheffen (no. 102). De Kerk vereenzelvigt zich niet met de wereldse cultuur, maar bevordert die (l.c.).

Een groot beletsel voor het voeren van een gesprek is "het ontkennen van God" (no.104), "dat vooral geschiedt in het atheïstisch communisme" (no.105). Daarmee willen wij niet zozeer - aldus de Paus -een oordeel vellen, als wel wat de Kerk en ons wordt aangedaan betreuren (l.c.). In zulke omstandigheden kunnen wij geen gesprek voeren, maar moeten wij zwijgen (no. 107), wat ons niet moet beletten naar de oorzaak en de redenen te zoeken van de aan ons tegengestelde houding (no. 108).

Wat hen betreft. die in een hoogste God geloven (Joden en Mohammedanen) en ook de aanhangers van Aziatische en Afrikaanse godsdiensten, mogen wij de geestelijke en zedelijke waarden, die bij hen worden aangetroffen, niet voorbijzien; samen met de aanhangers dezer godsdiensten willen Wij die bevorderen (no. 112).

Met de (van ons gescheiden) Christenen voeren Wij oecumenische gesprekken en Wij moeten zien hoe Wij hen tegemoet kunnen komen in datgene waarin zij van ons verschillen: traditie, vormen van vroomheid, kerkelijke wetten, eredienst.

Ook wil de Romeinse Kerk, "moeder en hoofd" van de katholieke Kerk, met haar leden in gesprek treden (no. 117), die haar natuurlijk gehoorzaam moeten zijn, zonder tweedracht, zucht van kritiek, enz. (no. 119), Uit het bovenstaande is het duidelijk, dat Paulus VI het "gesprek", d.i. de dialoog, niet als een doel op zich ziet, maar als een onderdeel van de apostolische taak van de Kerk: het heil van Christus aan allen te verkondigen. De dialoog is voor hem een inleiding tot de prediking, die alleen dan succes kan hebben, als degenen tot Wie zij gericht is, de bereidheid hebben ernaar te luisteren en haar te aanvaarden. Die bereidheid moet door' 'het gesprek" worden gekweekt. Geheel in overeenstemming met zijn persoonlijke opvattingen en karakter was Paulus VI van mening, dat in "het gesprek" zeer behoedzaam te werk moet worden gegaan en dat ook het bevorderen van zuiver menselijke waarden de mensen al voorbereidt (al is het indirect) op het aanvaarden van de boodschap van het evangelie.

Vaticanum II

Vaticanum II heeft het woord dialoog (dialogus) in verscheidene documenten gebruikt, voornamelijk in het Decreet over het Oecumenisme. Het is gewenst, staat in het laatste, dat er een "oecumenische dialoog" komt (no. 19), die gebruik moet maken van de H. Schrift (no. 21) en o.a. handelen moet over de leer van de Eucharistie (no. 22). In de Pastorale Constitutie over de Kerk in de wereld van deze tijd wordt de wens uitgesproken dat de Kerk, uit kracht van haar zending het evangelie te verkondigen, met alle mensen in dialoog treedt (no. 92).

In wat het Concilie over de' , dialoog' , zegt (in het decreet over het oecumenisme, no. 4, staat dit woord tussen aanhalingstekens) heeft het niet de uitgesproken bedoeling af te wijken van de encycliek van Paulus VI. Dit gaat niet geheel op voor de verklaring over de godsdienstvrijheid, waarin de dialoog gerekend wordt tot de middelen om de waarheid te achterhalen (no. 3); de tekst voegt er echter aan toe dat men aan die waarheid, eenmaal gekend, moet vasthouden (l.c.).

De praktijk van de dialoog

Meer en meer is na het Concilie het voeren van dialoog een doel op zich geworden, waarbij men afziet van de evangelisatie. In de Romeinse curia zijn drie Secretariaten opgericht (nu Raden genoemd), die "dialoog" bedrijven: een om de eenheid der Christenen te bevorderen, een voor de dialoog met de niet-Christenen en een derde voor die met de ongelovigen. Van deze Raden moet men niet gering denken: dat voor de ongelovigen had in 1986 11 kardinalen en 19 bisschoppen als leden, 8 beambten en 41 consultoren; die voor de eenheid der Christenen telde toen 14 kardinalen en 20 bisschoppen als leden, 16 beambten en 31 consultoren. Een heel bedrijf dus. Om een vergelijking te maken: in hetzelfde jaar had de Congregatie voor de geloofsleer 13 kardinalen en 7 bisschoppen als leden, 30 beambten en 29 consultoren.

De raad voor de niet gelovigen bedrijft de dialoog met ongelovigen zonder enig ander doel: men "dialogeert" en daarbij blijft het. Anterio merkt op (o.c. p. 6. 1968) dat, hoewel het doel van de oecumenische dialoog de terugkeer van de afgescheidenen tot de Kerk is, het Secretariaat voor de niet gelovigen officieel verklaarde dat het geen geloofsverdediging wil voeren en niemand wil bekeren. Toen Anterio zich daarover bij het Secretariaat beklaagde en opmerkte dat deze verklaring niet strookte met de woorden van de Paus, kreeg hij ten antwoord dat zij de goedkeuring had van het Staatssecretariaat en dat niet elk orgaan van de Kerk de bekering nastreeft van hen met wie het indialoog treedt.

Anterio protesteert hiertegen: de Kerk kan er niet van afzien het evangelie te verkondigen aan hen die het nog niet aanvaarden. De Kerk is in wezen missionair, en als een officieel orgaan van de Kerk met anderen over geloofszaken spreekt, mag dit doel niet uitsluiten hun het evangelie te verkondigen.

Onder de auspiciën van de Romeinse Raad voor de eenheid der Christenen zijn een aantal uit Katholieken en niet Katholieken bestaande commissies tot stand gekomen (Katholieken en Anglicanen, Lutheranen, enz.) die vele malen hebben vergaderd en gezamenlijke verklaringen het licht hebben doen zien. In deze commissies treden Katholieken en niet Katholieken principieel als gelijkwaardige deelnemers op. Iedere partij zet zijn eigen opvattingen uiteen om vast te stellen waarin zij het met de andere eens is, waarbij verschillen vaak worden verzwegen, verdoezeld of kort vermeld, terwijl men er naar streeft de oude geschilpunten "beter te begrijpen" om ze zo gering mogelijk te maken of als oude misverstanden voor te stellen. Van katholieke zijde heeft dit soort dialogen duidelijk tot doel de verschillen en geschillen tussen Katholieken en niet Katholieken als zo gering mogelijk, soms zelfs als niet bestaand voor te stellen, om zodoende de eenheid van alle Christenen te bevorderen. In de lijn van de boven vermelde passage van de Verklaring over de Godsdienstvrijheid lijkt het alsof men in de vergaderingen van de commissies samen naar de (geloofs)waarheid zoekt, om daaraan in gemeenschappelijke verklaringen uitdrukking te geven. Het feitelijk gevolg is geweest dat er een aantal uitspraken zijn gedaan, waarin Anglicanen, Lutheranen, Grieken e.a. hun geloofsopvattingen terugvinden, maar waarin een deel van de katholieke leer ontbreekt of dubbelzinnig (soms verkeerd) wordt voorgesteld. Dit is van katholieke zijde mogelijk gemaakt door een zorgvuldige keuze van de (eigen) theologen, die aan zulke gesprekken deelnemen.

Tot de bekendste uitkomsten van de oecumenische dialoog behoren de drie van de (eerste) Anglican Roman Catholic International Commission (ARCIC I) van 1971-73-76, waarin "substantiële" overeenkomst in de leer bereikt zou zijn over de Eucharistie, de "ambten" (ministry) en het gezag in de Kerk. De Congregatie voor de Geloofsleer heeft ze afgewezen en er is een nieuwe commissie ingesteld (ARCIC II), die het gesprek voortzet. In 1983 heeft een gemengd luthers-katholieke commissie een verklaring uitgegeven waarin de door Trente veroordeelde leer van Luther over geloof en rechtvaardiging aanvaard werd. Een pas enkele jaren oude verklaring over de Heilige Drieëenheid van een katholiek-orthodoxe commissie verkondigt de leer van de Kerk van Constantinopel, niet die van Rome waar deze daarvan afwijkt of haar aanvult.

Bij al deze dialogen wordt zelfs de schijn vermeden, alsof de katholieke partij de andere tot haar geloofsovertuiging zou willen overhalen. Als de Orthodoxen nu zo vriendelijk zijn de katholieke Kerk een "zusterkerk" te noemen, doen de Katholieken dit wederkerig. Maar nog Joannes XXIII kwam ervoor op dat de Kerk van Rome "Moeder en Leermeesteres" der kerken is (beginwoorden van een bekende encycliek, ook in vroeger eeuwen gebruikt). Doch een moeder kan niet de zuster van haar dochter zijn! Eens was ik op een katholiek-orthodoxe bijeenkomst in Haus Spindelhof bij Regensburg. Toen daar over het Pausschap werd gesproken, werd door geen van de katholieke deelnemers gewezen op de bekende dogmaverklaring van 1870, bevestigd op Vaticanum II. Toen ik er de Orthodoxen op wees dat het niet te verwachten is dat de Kerk op dit punt haar leer wijzigt, dankten zij mij, maar mijn interventie werd mij door de anderen niet in dank afgenomen. Toen een katholieke Abt voorstelde van alle (21) oecumenische Concilies van de katholieke Kerk alleen maar de zeven eerste als oecumenisch te erkennen (zoals de Grieken doen) reageerde de voorzitter Mgr. Graber al te voorzichtig. En daarbij bleef het.

Men kan niet zeggen dat in de oecumenische commissies katholieke theologen van alle richtingen en scholen zitting hebben, zodat zij representatief zijn voor wat er bij de katholieke theologen leeft. Slechts avant-gardisten worden gevraagd zitting te nemen. Ook aan de andere zijde is dit laatste in niet geringe mate het geval. Op een in de hoofdstad van Libyë onder auspiciën van het staatshoofd Ghadaffi gehouden katholiek-moslimse dialoog werd o.a. aanvaard dat ook de Katholieken veel eerbied moesten betonen voor de profeet Mohammed! Een passage over Israël en de Joden werd enkele dagen later door Rome gedésavoueerd.

Vaticanum II heeft duidelijkheid en ondubbelzinnigheid verlangd in de uiteenzetting van de katholieke leer, waar dan ook. Psychologisch is het echter te begrijpen, dat de "dialoog" zich heeft ontwikkeld zoals het geval is. Om te weten wat andersdenkenden van hun godsdienst of geloof houden, behoeven de Katholieken hun geschriften maar te bestuderen; ze kunnen ook naar hun voordrachten gaan luisteren of zelfs hun colleges bijwonen. Persoonlijk contact en mondelinge toelichting kunnen daarbij moeilijkheden uit de weg ruimen. Maar de dialoog wordt niet om elkaars leer beter te begrijpen gevoerd: men wil iets bereiken, de verstandhouding verbeteren, verschillen verminderen, geschillen uit de wereld helpen. Maar zolang Anglicanen, Lutheranen, Joden, Moslims blijven wat ze zijn, zonder hun beginselen in geloofszaken op te geven, is eenheid met hen in de katholieke Kerk, die haar geloof niet zal noch kan verloochenen, uitgesloten.

Oecumenische samenwerking is goed en zelfs noodzakelijk, maar Iaat zij geschieden op alle punten waarin men het met elkaar eens is (zoals b.v. in belangrijke zaken die de moraal betreffen). In Nederland is dit in het verleden onder meer gebeurd in de strijd voor de bijzondere school. Nu krijgt men de indruk dat van weerszijden bepáálde groepen zich van de oecumenische beweging hebben meester gemaakt. Ten aanzien van ARCIC I heeft men gezegd dat de daarin zitting hebbende anglicaanse theologen niet representatief zijn voor de anglicaanse kerk in haar geheel, waarvan de hiërarchie weinig invloed heeft op de geloofsovertuiging van de meerderheid van de leden dier kerk. Wat is dan de waarde en het gezag van zulk een commissie?

Het is niet zonder reden dat tegenwoordig de Wereldraad van Kerken zijn activiteiten sterk richt op politieke zaken en daarbij vaak een politiek links gericht standpunt inneemt. Omdat men inzake het geloof niet veel verder kwam en uitgepraat dreigde te raken(?), heeft men het ontbreken van een diepgaand gemeenschappelijk geloof verborgen onder gezamenlijke politieke en sociaal-politieke arbeid.

Het is duidelijk dat in de katholieke Kerk, maar daar niet alleen, het oecumenisch werk aan een grondige herziening toe is, waartoe zij, die het nu in handen hebben, het vooralsnog niet zullen laten komen. Nooit mag de oecumenische dialoog de plaats innemen van de evangelisatie, of deze terugdringen en doen vergeten. Deze is een taak van de hele Kerk. Bij het gesprek met andersdenkenden, zoals dit heden wordt gevoerd, mag nimmer uit het oog worden verloren dat het slechts een voorbereiding kan zijn op de verkondiging van de katholieke waarheid.

Omdat men moeilijk met anderen een "dialoog" kan aangaan, indien men begint met te verklaren dat het eigen standpunt het enig juiste is (dit zou de animo van de anderen tot nul kunnen doen zinken) is het te begrijpen dat men elkaar, althans methodisch, als gelijkwaardig beschouwt. Men gaat echter niet zelden verder en geeft voor dat men in de dialoog samen naar de waarheid zoekt. De Katholiek die in de dialoog dit standpunt inneemt, twijfelt aan eigen geloof of is niet oprecht. Amerio zegt dit met veel nadruk. Hij voegt eraan toe, dat zulk een dialoog ook niet voor alle katholieke deelnemers zonder gevaar is en dat het denkbaar is, dat hij kan leiden tot verduistering of zelfs verlies van het geloof. Wat moet men denken van de katholieken die de luthers-katholieke verklaring hebben ondertekend, waarin de door het Concilie van Trente veroordeelde leer van Luther heet overeen te komen met die van de katholieke Kerk?

Wij hebben in dit artikel willen spreken over de interkerkelijke en intergodsdienstige dialoog. Wat gezegd is gaat op zijn manier ook voor andere dialogen op. Wij leven in een tijd waarin veel wordt gepraat, en daarom is het gesprek tussen vertegenwoordigers van Kerken en godsdiensten ook een tijdverschijnsel. Laat wat er eventueel goed in is bewaard blijven en vervolmaakt worden. Nutteloze ballast moet worden afgeworpen.

De Kerk is door Christus gesticht om ons naar het eeuwige leven te leiden. Daartoe heeft Hij haar bijzondere middelen toevertrouwd. Wij moeten niet ophouden dit aan allen te verkondigen die ernaar willen luisteren. "Verkondig het woord, dring aan, of het gelegen komt of niet, vermaan, berisp, troost in alle lankmoedigheid en onderrichting. Want er komt een tijd dat men de gezonde leer niet verdraagt..." (2 Tim. 4, 2 vv.)

Nabeschouwing

Het voorname en loffelijke streven dat Paulus VI in zijn eerste encycliek aan de dag legt om vooral de vrijheid van anderen te eerbiedigen wanneer men hun het katholiek geloof duidelijk wil maken, mag er niet toe leiden dat wij ophouden met te trachten deze anderen te overtuigen van de waarheid van wat wij geloven en belijden. Te grote voorzichtigheid kan daar gemakkelijk toe leiden, zeker wanneer men samen met niet-Katholieken de waarheid gaat "zoeken". Amerio wijst erop dat Jesus zijn apostelen heeft opgedragen het geloof te verkondigen (Mt. 28,19-20; Mc. 16,15-16; Luc. 24, 47-48) en niet: gaat met alle volkeren gesprekken voeren! (o.c., p. 297), En Hij heeft hun helemaal niet opgedragen samen naar de waarheid te gaan zoeken.

Jesus heeft met de geschriftgeleerden nooit gediscussieerd op hun eigen terrein, d.w.z. over de uitleg, die volgens hun beginselen en methoden, aan de Wet en de door hen in ere gehouden overlevering moest worden gegeven. Misschien maakte hij hierop als twaalfjarig kind in de tempel een uitzondering (Luc. 2, 46-47), maar de evangelist zegt uitdrukkelijk dat hij de leraars "vragen stelde" en hun "antwoorden" gaf (Luc. 2, 46-47), zodat het initiatief bij Hem leek te liggen. Later verbaasde men zich erover dat Hij "met gezag onderrichtte en niet als de schriftgeleerden" (Mc. 1, 22). Hun soort onderricht kennen wij uit Misjna en Talmoed, die vol staan met vaak lange discussies, waarbij men zich beriep op de meningen van bekende rabbijnen. Wij zagen dat Paulus Timotheus op het hart drukte het evangelie te verkondigen "gelegen of niet gelegen". Dit laatste was natuurlijk geen pleidooi voor opdringerigheid, die' onhebbelijk is en zelfs een ondeugd kan zijn. En in geen geval kan men aanvaarden dat Iémand zich onvrij of gedreven door onzuivere motieven bij de Kerk aansluit. De Kerk vraagt niet de uiterlijke, maar de innerlijke bekering en deze is voor God waardeloos wanneer zij niet vrij is.

Daarbij komt dat het goed is nutteloze dialogen, waarvan men weet dat zij niet zullen bijdragen tot de evangelisatie, te vermijden. Wanneer wij willen weten wat anderen denken, zijn er allerlei uitstekende middelen om dit te achterhalen. De tijd gebruiken voor een dialoog, die niets oplevert en daarbij de evangelisatie verwaarlozen, is grondig fout. Daarbij komt dat niet iedereen met iedereen moet dialogeren, want van velen is de eigen kennis daártoe te gering. Er kunnen van niet-katholieke zijde moeilijkheden worden opgeworpen waarop men geen antwoord weet, eenvoudig door gebrek aan deskundigheid; geloofstwijfels kunnen er het gevolg van zijn. In zijn toespraak op de Areopaag bij Athene ging St. Paulus, na enkele inleidende opmerkingen, die dienden om de aandacht van zijn hoorders te trekkenen hen gunstig te stemmen, direct op zijn doel af: hij verkondigde de wijzen van Athene de verrijzenis van Christus (Hand. 17, 22 vv.) en vervulde hiermee zijn apostolische opdracht, al zal hij zich over het resultaat wel geen illusies hebben gemaakt. De meesten wilden toen niet meer naar hem luisteren en slechts enkelen sloten zich bij hem aan, waaronder één Areopagiet.

Ook mogen de verdediging van het geloof ("apologie") en de weerlegging van het ongeloof allerminst worden nagelaten. Al de oudste Vaders, zoals Justinus en Ireneus, beiden uit de 2de eeuw, hebben haar beoefend in de uitvoerige geschriften die zij ons hebben nagelaten. Het lijkt er tegenwoordig op (om het zwak te zeggen) alsof vele Katholieken, en onder hen tal van theologen, hun zelfrespect hebben verloren en in de "dialoog" met andersdenkenden bereid zijn zich als eersten op de borst te kloppen en an- deren gelijk te geven, zelfs in geloofsverschillen.

Verkeerde resultaten heeft een dialoog wanneer hij leidt tot het opstellen van dubbelzinnige verklaringen, die ieder op zijn eigen manier kan verstaan. De daarmee bereikte "overeenstemming" (ARCIC I sprak van "substantial agreement") is een op zand gebouwde schijneenheid.

Ook heeft het geen zin een dialoog aan te gaan, wanneer daarvan redelijkerwijs geen resultaten kunnen worden verwacht. Paulus VI wees er al op dat met het atheïstisch communisme niet valt te praten (zie boven). Ook heeft de dialoog met de Islam maar zelden zin. In zijn antwoord op een door wijlen kardinaal Pignedoli gedane rondvraag heeft de Libanese apostolische Vicaris voor de Latijnen te Beyrouth Mgr. Paul Bassim hierop met nadruk gewezen (gepubliceerd in de Rheinischer Merkur). De reden hiervan is dat de Moslims de Christenen doorgaans niet als zelfs maar methodisch gelijkwaardige deelnemers aan het godsdienstgesprek beschouwen. Voor wie de leer van de Islam wil kennen bestaat er een enorme litteratuur, men behoeft daarvoor niet met enige Mohammedanen te gaan "dialogeren".

Het bovengenoemde gebrek aan zelfrespekt van vele Katholieken in landen waar zij als achterlijk en als burgers van de tweede rang werden beschouwd is psychologisch verklaarbaar. De psalmisten van Israël klaagden al dat de verachting, waaraan zij blootstonden van de zijde der "zondaars", voor hen haast onverdraaglijk was. Het gebrek aan achting voor hun geloof en daarmee ook vaak voor hun persoon waaraan Katholieken in het openbare leven hebben bloot gestaan en nog blootstaan, heeft velen dieper gewond dan zij durven bekennen of zelfs beseffen. Onzekerheid in het geloof en erger is er het gevolg van. Mogen "dialogeren" met anderen kan dan prachtig worden gevonden. Uit het verlangen voor "vol" en "geëmancipeerd" te worden aangezien komt niet zelden voort dat men een deel van hun opvattingen overneemt, te beginnen met hun terminologie. In katholiek Nederland heet tegenwoordig het priesterschap' 'het ambt", de H. Mis "de dienst", de celebrant "de voorganger", het Altaar "de tafel", de kelk "de beker", het doopsel "de doop" enz. "Dialogeren" lijkt soms wel op het denatureren of zelfs uitverkopen van eigen waarden en waarheden.

De door Paulus VI gedane aansporing tot "het gesprek", "de dialoog", heeft gevolgen gehad die door deze Paus niet zijn gewild en vermoedelijk ook niet zijn voorzien. "Verkondigt het evangelie aan alle schepsel" is nog steeds de eerste opdracht van een in wezen missionaire Kerk. Dialoog heeft alleen zin wanneer hij ertoe leidt deze opdracht uit te voeren. Nimmer mag hij er toe leiden haar over het hoofd te zien en tevreden te zijn wanneer men maar met elkaar kan praten. Op hoog niveau doen dit overigens maar weinigen en het is te wensen dat die niet meer zo worden geselecteerd als tegenwoordig het geval is.

 
triniti