HOME | select here your language |
Private openbaringen
Prof. Mag. Dr. J.P.M. van der Ploeg O.P.
Uit: Katholiek Maandblad - 2e JAARGANG - No. 2 - FEBRUARI 1990
Met te schrijven over private openbaringen, door God gedaan aan privépersonen, betreedt men tegenwoordig een terrein dat vol voetangels ligt. Wanneer men er te terughoudend over spreekt, naar de mening van sommigen, moet men tegenstand verwachten, die allerlei vormen kan aannemen en soms zeer heftig kan zijn. In een tijd als de onze doen een groot aantal beweerde private openbaringen de ronde en men vindt niet weinig mensen die er zo vast in geloven als waren ze waarheden van het katholiek geloof. Als een ander dit niet doet kan het gebeuren, zoals schrijver dezes is overkomen, dat hij beschuldigd wordt van het geloof te zijn afgevallen! Wie sceptisch of ontkennend staat tegenover hemelse mededelingen, kan in de ogen van sommigen, die vast overtuigd zijn dat ze van boven komen, een kleingelovige, ja een ongelovige zijn.
In tijden van zware crisis, waarin men menselijker wijze geen uitkomst ziet, is het niet ongewoon, dat voorspellingen en openbaringen de ronde doen waaraan mensen, ook goede gelovigen en vromen, zich vastklampen en zich omhoog trekken, om de zekerheid van een betere toekomst, zonder welke ze niet kunnen leven, te blijven behouden. Tijdens de laatste wereldoorlog, toen de troepen van een tyran "op alle fronten wonnen", circuleerden er bij ons voorspellingen die inhielden dat de boze vijand verslagen zou worden. Nu het in de Kerk zo bitter slecht gaat, zo erg, dat velen de grond onder de voeten lijkt weg te zakken, scheppen velen moed in hemelse openbaringen, die hun de zekerheid geven dat God er nog altijd is en de eindoverwinning zal behalen.
Men zoekt zijn toevlucht niet alleen in openbaringen, die in onze tijd heten te zijn gedaan, men zoekt die ook in vroegere, tot en met in het boek der Apocalyps van Joannes, het laatste boek van de H. Schrift. Dit boek is in geheimzinnige bewoordingen geschreven, vol zinspelingen op heden, verleden en toekomst, die men meent te kunnen verklaren door ze in verband te brengen met wat in onze tijd gebeurt of staat te gebeuren.
Wat te verstaan onder "openbaring"?
In de goede katholieke theologie verstaat men onder "openbaring" een mededeling van kennis door God aan de mens. Dat kan op "natuurlijke" wijze gebeuren, in zoverre de schepping de grootheid van God en zijn bestaan duidelijk maken, en op bovennatuurlijke, doordat God zelf mensen op bovennatuurlijke wijze verlicht en hun iets mededeelt.
Ook modernisten spreken van "openbaring" (men zie de encycliek Pascendi van Pius X), maar voor hen heeft zij geen wezenlijk bovennatuurlijk karakter; volgens hen wordt zij de mens niet van boven gegeven, maar ontstaat in hemzelf; zij is, zoals men dat noemt, "immanent". Wij willen ons er hier niet mee bezighouden.
Het 1ste Vaticaans Concilie heeft in zijn dogmatische constitutie over het geloof, na over de Schepper te hebben gesproken, aandacht gewijd aan de goddelijke openbaring. Het Concilie leert eerst dat wij God kunnen kennen met ons verstand. Daarnaast geeft het te kennen, dat het moeilijk kan zijn (en vaak moeilijk is) om de "natuurlijke openbaring" met zekerheid en zonder bijmenging van dwaling te kennen, een onvolmaaktheid, die door openbaring kan worden opgeheven. God heeft die echter allereerst gegeven omdat wij zonder haar ons bovennatuurlijk einddoelniet kunnen bereiken. Het is immers volstrekt onredelijk dat de mens een doel te bereiken zou worden voorgehouden, dat hij niet kent.
De bovennatuurlijke openbaring van God is opgetekend in de H. Schrift, en voor zover dit niet is gebeurd, een tijdlang mondeling doorgegeven. Het doel van deze openbaring is, de mens zijn bovennatuurlijk einddoel, in het hiernamaals, te leren kennen en de middelen die God geeft om het te bereiken. In het Oude Testament werd de openbaring door profeten aan het volk Israël geschonken, in het Nieuwe door Christus en Zijn Apostelen aan de Kerk. Deze openbaring heet de publieke en zij is gegeven zolang er nog apostelen leefden. Met de dood van de laatste van hen, hield ook de publieke openbaring op. Het is deze openbaring, die ons door de Kerk wordt voorgehouden en die voorwerp is van ons katholiek geloof.
Naast de publieke, officiële en voor de Kerk - en dus voor haar leden - bestemde openbaring, is er nog private, na de tijd der Apostelen gedaan aan particuliere personen. Dat dit mogelijk is, is duidelijk, want Gods almacht, om op bovennatuurlijke wijze openbaringen te doen, is aan géén tijd gebonden. Ook staat nergens geschreven, noch is het ons als geopenbaarde waarheid uitdrukkelijk overgeleverd, dat God nooit meer heeft gesproken tot de mensen na de dood van de laatste apostel. Maar de Kerk heeft nimmer enige openbaring aan haar gelovigen voorgehouden wanneer zij niet overtuigd was, dat zij ofwel uit het Oude of Nieuwe Testament stamde, ofwel door Jezus en de Apostelen aan de Kerk is doorgegeven. In zulk een overtuiging kan zij niet dwalen.
Privé-openbaringen, in de zin als hier bedoeld, behoren dus niet en nooit tot de door de Kerk aan haar gelovigen voorgehouden geloofsinhoud. Als de Kerk ze "goedkeurt", zoals dat heet, toestaat dat zij op schrift worden gesteld en deze geschriften laat verspreiden, betekent dit, volgens Benedictus XIV, alleen dat zij een stichtelijke inhoud hebben, die niet in strijd komt met het geloof. Zelfs als Pausen Maria te Lourdes en Fatima vereren, betekent dit niet dat zij, wie dan ook, willen verplichten het er eveneens te doen, of dat iedere Katholiek moet geloven, dat Maria er werkelijk is verschenen en heeft gesproken.
De theologen vragen zich af of iemand, die op zeer goede gronden ervan overtuigd is dat God hem of haar een openbaring heeft gedaan, verplicht is die te geloven, zoals ook de waarheden van het Credo. Geloven is immers iets aanvaarden op gezag van God die het geopenbaard heeft.
Het is duidelijk dat iemand, die zulk een overtuiging heeft, moet aanvaarden wat hij weet dat God hem heeft gezegd. Maar hoe kan hij daar volkomen zeker van zijn, als de Kerk, hierin bijgestaan door de Heilige Geest, het hem niet voorhoudt? Doorgaans geldt voor anderen dan de begenadigden, de verplichting niet om met bovennatuurlijk geloof te aanvaarden dat God tot hen heeft gesproken. Dit is geen zuiver theoretische kwestie, want er is van verschillende zijden vernomen, dat tot het Engelenwerk behorende personen, de privé openbaringen van Gabriela Bitterlich op één lijn stellen met de aan de Kerk gedane. Ik kan er niet over oordelen of het bericht juist is, maar het feit dat het wordt doorgegeven bewijst dat hier een probleem ligt.
In het algemeen moet men zeggen dat de privé-openbaring nooit op één lijn mag worden gesteld met de officiële.
Niemand kan er toe worden verplicht ze aan te nemen. In het geval van het Engelenwerk is dit zeker niet het geval, omdat de beweerde openbaringen met veel geheimzinnigheid en geheimhouding worden omhuld en geen enkele controleerbare garantie wordt gegeven voor hun echtheid.
In gevallen als van Lourdes, Fatima, rue du Bac, Banneux, Beauraing en andere zeer bekende ligt dit geheel anders.
De door de Kerk in haar praktijk (niet door een plechtige uitspraak, die nooit wordt gedaan) goedgekeurde openbaringen (zoals die van het Heilig Hart aan de H. Margaretha Maria Alacoque) zijn alle kort of vrij kort. Daarnaast zijn in de geschiedenis van de Kerk ook openbaringen bekend, die boekdelen vullen. Bekend, hoewel niet bijzonder in ons land, zijn de openbaringen van Maria Agreda (1602-1665), een Spaanse Claris, die in het, na haar dood, uitgegeven werk "De mystieke stad van God" (verschillende delen) uitvoerig de schepping van de wereld beschrijft, het leven van Maria en Joseph en nog véél meer.
Bij de inquisitie te Rome vond bovengenoemd boek geen goed onthaal. In 1681 werd het door haar verboden, een verbod dat pas in 1747 werd opgeheven, na een strijd waaraan zelfs universiteiten hadden deelgenomen en waarbij de mystieke zienster vooral door haar Spaanse ordesgenoten, de Franciscanen, werd verdedigd. Het werk kan alleen al hierom niet in zijn geheel op hemelse openbaring berusten, omdat er een aantal duidelijke fouten in zijn aan te wijzen. Als stichtelijke lectuur is het niet ongeschikt, als de lezer maar bedenkt dat de "openbaringen" omstreden zijn en dat er geen enkele garantie bestaat dat ze echt zijn. Als men het leven van Maria erin leest, kan men denken: zo zou het misschien wel kunnen gebeurd zijn. aar iemand, die van deze litteratuur niet houdt, doet daardoor niet verkeerd of is minder gelovig.
Heel bekend zijn bij ons de openbaringen van de gestigmatiseerde Anna Catharina Emmerick (1774-1824), neergelegd in drie werken: "Het bittere Lijden van Christus" (1833); "Het leven van Maria" (1852) en "Het Leven van Jezus Christus" (1858-1860, drie delen). Zij zijn vertaald en worden ook nu nog veel gelezen. De zienster zag alles in visioenen, die opgetekend zijn door de romanticus Klemens M. Brentano (1778-1842), terwijl J. J. Gorres gezorgd heeft voor de uitgave van "Het leven van Maria",dat na zijn dood verscheen. Volgens deskundigen is het moeilijk onderscheid te maken tussen de mededelingen van Catharina en wat Brentano ervan heeft gemaakt. In de drie werken worden bijzonderheden vermeld, die niet juist zijn, en ook is er geen enkele garantie dat de inhoud van de visioenen uit louter bovennatuurlijke openbaringen bestaat. Dit neemt niet weg dat de werken van Anna Catharina Emmerick met recht beroemd zijn en als stichtelijke litteratuur bijzonder kunnen worden aanbevolen.
Uit onze tijd zijn o.a. de openbaringen van Jezus aan Marguérite: "Boodschap van de Barmhartige Liefde aan de kleine zielen", uit de jaren 1965- 1970. Iedereen heeft natuurlijk gehoord van de boodschappen van "De Vrouw van alle Volkeren" aan een zienster te Amsterdam.
Naast boven genoemde visioenen en boodschappen bestaat een hele soortgelijke litteratuur, die voortdurend groeit.
Bij het beoordelen van deze geschriften moet men vóór alles voor ogen houden, dat God geen nieuwe hemelse openbaringen geeft om aan onze nieuwsgierigheid te voldoen. Wij zouden natuurlijk van het leven van Jezus, Maria en Joseph véél meer willen weten dan wat in de evangelie is opgetekend. De evangelisten hebben echter gemeend, dat wat zij hebben meegedeeld, voldoende is, méér dan voldoende, om te weten wat God wil dat wij weten. Toevoegingen daaraan kunnen slechts een stichtelijk doel hebben. Omwille van de betekenis die de Godsmens voor ons heeft en omdat wij Hem liefhebben, zouden wij zoveel mogelijk van Hem willen weten, maar God heeft aan dat weten grenzen gesteld. Hoewel dit laatste zo is, staat het toch weer niet aan ons grenzen te stellen aan wat wij menen dat God al of niet zal, resp. zelfs "mag" openbaren. Maar niet alleen ons geloof, ook onze devotie moet "redelijk" zijn, d.w.z. dat wij moeten kunnen aantonen dat, wat wij geloven, "geloofwaardig" is (Vaticanum I) en onze vroomheid daarmee in overeenstemming is. Wat de laatste betreft houdt dit in, dat zij niet moet steunen op wat men lichtgelovig en zonder redelijke garantie voor waar wil houden.
Van de andere kant moeten wij in beginsel bereid zijn te luisteren, wanneer God ons bovennatuurlijke mededelingen doet. Deze laatste zijn bij verschijningen als te Lourdes en te Fatima zeer kort en grotendeels heel algemeen: doet boete, bidt veel, speciaal het Rozenhoedje enz.; wij doen goed dit alles in praktijk te brengen, ook al waren wij er niet extra toe aangemaand.
De theologen wijzen erop dat het niet noodzakelijk is, dat de hele inhoud van wat ons als visioen of openbaring wordt voorgehouden, zeker echt moet zijn, als een deel ervan het is. Het kan zijn, dat het voor zieners moeilijk is onderscheid te maken tussen echte openbaringen en hun eigen fantasie. Deze moeilijkheid kan groter worden naarmate het geopenbaarde later wordt opgetekend (dit gebeurt soms na jaren).
Vóór Vaticanum II mochten geschriften met mededelingen over wonderen, visioenen en openbaringen door Katholieken alleen met kerkelijke goedkeuring worden uitgegeven. Dat gaf de lezers een zekere (geen absolute) garantie dat het tenminste de moeite waard was er kennis van te nemen. Nu het uitgeven van dergelijke geschriften iedereen vrij staat is de bovengenoemde garantie niet meer aanwezig, wat betreurd moet worden, gezien de uitwassen, waarvan wij nu in de Kerk en aan de zelfkant daarvan getuige zijn.
Onze conclusie moet zijn: privé-openbaringen, met name de heel lange, behoren niet tot het katholiek geloof en vormen er ook niet één geheel mee.
Wij moeten openstaan voor de mogelijkheid dat God persoonlijk spreekt tot uitverkoren personen en hun een vermaning of boodschap voor ons geeft. Als redelijkerwijze kan worden aangenomen dat dit het geval is, dan moeten wij luisteren en doen wat gezegd en gevraagd wordt. Maar lichtgelovigheid is daarbij uit den boze en God openbaart zeker geen dingen, waarvan de kennis voor ons heil van geen enkel nut is.
De bekendste verschijningen en openbaringen van Maria in deze en de vorige eeuw zijn die te Parijs (wonderdadige médaille, 1930); La Salet te (1846); Lourdes (1858); Pontmain (Frankrijk, 1871); Fatima (1917); Beauraing (1932/3); Banneux (1933); Rome (Tre Fontane, 1947). Zij zijn allemaal even spectaculair en het zijn er opvallend veel. Wat eventuele andere verschijningen en openbaringen betreft doet men goed het oordeel van de Kerk af te wachten, als het nog niet is gegeven, en zich daaraan te houden. Deze richtlijn willen wij ook in dit Maandblad aanhouden. De zucht naar het sensationeel wonderbare moet de echte gelovige vreemd zijn, om zijn geloof geen karikatuur te doen lijken.
Wij moeten ook bedenken, dat in de H. Kerk geen personen zalig of heilig verklaard zijn omdat zij visioenen hebben gehad, hemelse openbaringen hebben ontvangen of gestigmatiseerd zijn geweest. Zij verklaart hen alleen zalig of heilig omwille van het beoefend hebben van alle deugden in een heldhaftige graad. Buiten het geval van het martelaarschap (de hoogste daad van liefde tot God) vraagt zij dat de hemel het resultaat van haar eigen onderzoek bevestigt door wonderen.