HOME | select here your language |
De Dalai Lama uit Tibet
Prof. Mag. Dr. J.P.M. van der Ploeg O.P.
Uit: Katholiek Maandblad - 2e JAARGANG - No. 2 - FEBRUARI 1990
Vóór de communistische Chinezen de Himálaya-staat Tibet bezetten en bij hun rijk inlijfden, was de regeerder van dat land, de Dalai Lama, een aan weinigen bekende figuur. Hij was niet alleen de hoogste godsdienstige maar ook de hoogste burgerlijke autoriteit en bewoonde enkele kamers van een enorm lama-klooster, de Potala, dat zich boven de hoofdstad Lhasa verhief. Dit staat er nog steeds, terwijl zo goed als alle Boeddhistische kloosters door de Chinezen in hun "culturele revolutie" vernietigd zijn.
Het hoofd van de Boeddhisten van Tibet werd in 1935 in een dorpje in het Noord-Oosten van het land geboren. Drie jaar later werd " ontdekt" , dat hij de wedergeboorte moet zijn van de, het laatst gestorven, 13de Dalai Lama en een jaar later werd hij naar het Potalaklooster gebracht, om daar te worden opgevoed en te worden voorbereid op zijn toekomstige taak. Tibet was bijna volkomen afgesloten van de buitenwereld, maar de Dalai Lama trof het, dat tijdens de laatste wereldoorlog een uit een Brits interneringskamp over de Himálaya naar Lhasa gevluchte Duitser Harrer een van zijn leermeesters kon worden en dit jaren lang is gebleven. Door hem kwam de opgroeiende Dalai Lama in contact met het Westen.
In 1959 vluchtte hij voor de Chinezen naar India en vond daar gastvrijheid in Dharmsala, bij de grens van Nepal. Hij stelde er een "regering in ballingschap" samen en bezocht in 1973 elf Europese landen. Hij gaf zijn lama's (monniken) opdracht naar het Westen te gaan, waar enkelen van hen zich ook vestigden, om daar de godsdienst en de cultuur van Tibet bekend te maken. Op deze wijze kreeg hij grote bekendheid en dit jaar (1989) werd hem zelfs door de Zweedse Akademie de jaarlijks verleende Nobel vredesprijs toegekend. De motieven, die zij daarbij heeft gehad, zijn niet op het eerste gezicht duidelijk. De Dalai Lama is, met zijn volk, een slachtoffer van geweld. Hij beantwoordt dit niet op dezelfde manier, daartoe is hij niet in staat. Hij is een overtuigd en nobel Boeddhist en een van de idealen van het Boeddhisme is de ahimsa of het niet gebruiken van geweld, niet alleen tegen mensen, maar ook tegen dieren, de kleinste niet uitgesloten.
Het Boeddhisme is ontstaan door de prediking van Siddharta Gautama, later Boeddha of "de Boeddha" genaamd. Hij werd rond 560 v. Chr. geboren in Kapalivastu, een plaats in het Noorden van India, nu binnen de grens van Nepal. Hij behoorde tot de stam der Sakya's en wordt daarom ook wel Sakya-Moeni geheten, "de Sakya-Wijze". Hij behoorde tot een rijke aristocratische familie en volgens de legende was zijn vader koning. Volgens dezelfde legende wilde deze zijn zoon de ellende van deze wereld niet laten zien, maar slaagde niet hierin. De zoon kon het koninklijk paleis ontvluchten en ontmoette toen tot zijn schrik een zieke, een oude en een stervende en daarna, een bedelende monnik. Dit alles maakte op hem zo'n grote indruk, dat hij besloot de wereld te ontvluchten, het bos in te trekken en daar een streng leven met zelfkastijdingen te leiden, naar het voorbeeld van de monniken.
Toen hij besefte dat hij op die manier niet veel verder kwam en dat hij niets bereikte door zijn lichaam het noodzakelijke te onthouden, verliet hij het woud en de monniken waarmee hij samen leefde, en at en dronk weer normaal. Enige tijd later zat hij bij een rivier onder een brede boom waar hij de "verlichting" (bodhi) bereikte en daarmee een "verlichte" (boeddha) werd. Deze verlichting bestond hierin dat hij besefte 1° dat alles wat leeft aan lijden onderhevig is, 2° dat dit lijden een oorzaak heeft, heet: verlan-gen, begeren, dorst naar bezit, macht, zinnelust, bestaan, 3° vrij van lijden kan de mens slechts zijn door alle begeerten naar deze dingen, of ze goed of slecht zijn, in zichzelf uit te blussen; 4° dit laatste kan hij door zich te houden aan de voorschriften van het "achtvoudige pad", die hem op de juiste manier doen leven. Het einde van dit alles is het opgaan in het Nirvana ("verwaaiing", uitblussing van de persoonlijkheid). Wat dit laatste is kon de Boeddha niet zeggen en ook niet wat het niet is, terwijl hij tevens aannam dat de ziel bij de dood in haar elementen uiteenvalt en er dan niet meer is. Voor onze voorstelling komt het Nirvana daarom dicht bij wat voor ons de "leegte", het "niets" is, in elk geval is het niets wat op áárde waarde en betekenis heeft.
De mens die het Nirvana "binnengaat", resp. "bereikt", is verlost, hij heeft zichzelf verlost. Hij doet dit geheel uit eigen kracht, God of een Verlosser komen er niet aan te pas. Men noemt de leer van de Boeddha met recht atheïstisch; hij kent geen persoonlijke en almachtige God, die de wereld heeft geschapen en die de mens moet dienen.
De leer van de Boeddha richt zich tot de individuele mens en leert hem hoe hij zich kan verlossen. Een godsdienstige organisatie zoals een "kerk" heeft hij niet in het leven geroepen, hij richtte zich alleen tot zijn directe volgelingen, de monniken. Deze vorm van Boeddhisme heet het Hinayana Boeddhisme. Daarnaast ontstond het z.g. Mahayana Boeddhisme, dat veel meer aanhangers kreeg. In deze vorm van het B. overheerst het "medelijden" met de schepselen; het doet een Boeddhist, die de verlichting bereikt heeft, (bodhisatva) en klaar staat het Nirvana binnen te gaan, dit uitstellen om ook anderen aan te leren hetzelfde te bereiken. Deze vorm van Boeddhisme kent geen opperste scheppergod, zoals die door het Jodendom, het Christendom en de Islam wordt geleerd. Het is daarom fundamenteel atheïstisch, wat niet wegneemt dat er een aantal goden in worden vereerd, om te voldoen aan de volksdevotie, die echter allen vergankelijke wezens zijn van beperkte volmaaktheid. Evenals het Hindoeïsme, waaruit het is voortgekomen, kent het Boeddhisme ook een hemel en een hel, maar deze zijn van tijdelijke aard en niemand blijft er eeuwig in. De leer van de wedergeboorte is een erfenis uit het Hindoeïsme, maar van zielsverhuizing kan men niet spreken, omdat de menselijke ziel, zoals gezegd, niet onsterfelijk is en na de dood uiteenvalt. Wat "wedergeboren" wordt is een wezen dat onmiddellijk aansluit bij het vorige en daarmee zijn bestaan "voortzet". Consequent is dit niet.
De Dalai Lama heeft zijn leer uiteengezet in een beknopt werk The Opening of the Wisdom Eye, waarvan ik een Duitse vertaling voor mij heb: Das Auge der Weisheid (Het oog der wijsheid), 1975, waarvan hij zelf het copyright heeft behouden. Het boek is bestemd voor intellectuelen en is ook voor hen zeer moeilijke stof, onderscheidt zich echter door begrijpbaarheid gunstig van de ook in het Duits vertaalde beschouwingen van de Japanner D.T. Suzuki over ZEN. Suzuki verklaart dat, wanneer men Zen meent te begrijpen, dit het bewijs is dat men het niet begrijpt en omgekeerd; hij verzet zich tegen wat hij "de tyrannie der logica" noemt, volgens welke hetzelfde niet tegelijk kan zijn en niet zijn... In tegenstelling hiermee is het werk van Dalai Lama begrijpelijk. Het is dat van een intelligente en ordenende geest, die zich echter niet zelfstandig en onafhankelijk opstelt van de traditionele leer waarin hij is onderricht.
Uit het boek blijkt hoever het Boeddhisme van de Dalai Lama afstaat van het Christendom. Zelfs het woord "God" komt in zijn boek niet voor. Als hij terloops ergens spreekt over "deva's" dan zijn daar een soort hemelse geesten mee bedoeld, te vergelijken met onze engelen. Fundamenteel is de Dalai Lama als echte Boeddhist, atheïst. Hij zegt nergens dat er een almachtige God is, Schepper van hemel en aarde, van alle zichtbare en onzichtbare dingen, die wij in ons leven moeten dienen. Nergens zegt hij dat wij door onze zonden God beledigen, er berouw over moeten hebben en er Hem om vergiffenis voor moeten vragen. Hij kent ook geen Verlosser, volgens hem verlost de mens zichzelf. Zonde is voor hem, zoals ook in het Hindoeïsme, een onjuiste, verkeerde daad, haast een vergissing, die men niet moet bedrijven en waarop men goede daden moet laten volgen. Omdat de Dalai Lama het bestaan van een persoonlijke God niet erkent, kan hij ook niet zeggen dat men tegen Hem zondigt of Hem door de zonde beledigt.
Een belangrijke plaats nemen in het boek der leer van de wedergeboorte en die van het karma in, beide overgenomen uit het Hindoeïsme. Het laatste wordt op verschillende manieren omschreven. Karma zijn de gevolgen van goede en slechte daden, die een mens als een soort allerfijnste stof ook na zijn dood blijven aankleven. Het karma van de slechte daden moet door dat van veel meer goede overtroffen worden tot het tenslotte niet meer meetelt en de mens zich door diepe meditatie één en identiek met het Al weet. Maar daarvoor zijn bij de meesten een zeer groot aantal wedergeboorten vereist.
De Boeddha leerde dat men het karma moet doorbreken door meditatie waardoor men oplost in het Nirvana, door velen wel beschouwd als de Leegte, het Niets. Wij willen ons hier niet aan een omschrijving van het Nirvana wagen, omdat die niet is te geven en omdat niet alles wat ervan wordt gezegd overeenkomt. De filosofie van Hindoeïsme en Boeddhisme zijn duister, zeker voor Westerlingen. Die van de ZEN is voor ons niet te begrijpen.
Als goed Boeddhist leert de Dalai Lama de wedergeboorte, die echter geen reïncarnatie ("weer-vlees-wording") is, omdat de ziel na de dood in haar elementen uiteenvalt (geheugen, begrip enz.) en dan niet meer is. Een nieuwe ziel zet het bestaan voort van de eerdere. Onze logica is hier zoek. Geest en stof zijn voor de Dalai Lama volkomen en wezenlijk van elkaar onderscheiden en over de laatste, waaruit het lichaam is gevormd, oordeelt hij niet optimistisch. Het lichaam is immers de bron van veel lijden, dat de geest kan vermijden.
De Dalai Lama leert dat de mens zich moet oefenen in de hoogste deugd (p. 67-84) en daarmee alle ondeugden en slechte daden moet vermijden. Hij zegt daarover een aantal dingen, die ieder zich ter harte kan nemen, waarbij de Christen moet bedenken dat voor hem het beoefenen van de deugd een heel andere functie heeft en een andere plaats inneemt dan in het Boeddhisme. Voor de Christen is de hoogste deugd de liefde tot God, die alle andere deugden moet bezielen en de werken ervan waardevol maakt in de ogen van God. Maar de Dalai Lama kent geen God, die ons heeft verlost en die wij moeten beminnen. Bij hem wordt de deugd uitsluitend om haar eigen (relatieve) waarde beoefend.
Is men eenmaal een deugdzaam mens, dan moet men zijn geest op zo weinig mogelijk sterk concentreren, wat in de "meditatie gebeurt. Het woord staat hier tussen aanhalingstekens, omdat de "meditatie" in het Hindoeïsme en het Boeddhisme iets heel anders is dan in het Christendom. Zij dient om de geest zo leeg mogelijk te maken, terwijl de Christenen zijn geest ermee vult. Na deugden en concentratie ("meditatie") te hebben beoefend en verkregen, komt de beurt aan de "wijsheid" (p. 107-116), die vooral hierin bestaat dat men het Absolute weet te onderscheiden van het Betrekkelijke. Dit laatste is alles wat niet-absoluut is en we rondom ons heen zien, ook onszelf en in de eerste plaats onze ziel. Alles wat een begin en een einde heeft, is "betrekkelijk". In het Hindoeïsme spreekt men van maya, illusie, die vaak wordt voorgesteld als het lege, het niets. Het is echter zulk een abstract begrip, dat het op allerlei wijzen wordt uitgelegd. Hier raken wij een centraal punt van zowel het filosofische Hindoeïsme als het Boeddhisme. De mens mag zich vooral niet voorstellen dat hij een "absolute", d.w.z. een volkomen onafhankelijke "ziel" fatman) heeft. Zulk een opvatting is de wortel van alle lijden en kwaad. De "absoluutheid" van de dingen en van onszelf, d.w.z. dat zij geheel en al onafhankelijk en op zichzelf bestaan, is maar schijn, illusie, in werkelijkheid zijn ze "leeg", wat volgens de Dalai Lama het wezen van alle redevoeringen van de Boeddha is (p. 115). Het gevolg van deze leer is, dat de mens zijn "betrekkelijk" , "leeg" bestaan, zijn "niets" , moet te boven komen en moet oplossen in het Absolute. Deze leer zou een variant van het Pantheïsme kunnen worden genoemd.
Bovenstaande leer is niet die van het Christendom. Ook daarin is God de enige "Absolute", en alles wat Hij geschapen heeft wordt door Hem in het bestaan gehouden. Dit neemt niet weg dat God geheel zelfstandige wezens heeft geschapen, die allesbehalve "illusie", "leegheid" of "niets" zijn. De menselijke ziel is geestelijk, daarom onsterfelijk en "geschapen voor de eeuwigheid", wat door de Dalai Lama met nadruk wordt ontkend ("het geloof aan een onvergankelijke ziel is de wortel van alle kwaad" (p. 108).
Voor ons Westelingen zijn deze en dergelijke beschouwingen moeilijk te volgen, die van de ZEN-filosofie helemaal niet. Dit komt m.i. hier vandaan dat in de Oosterse filosofieën. zoals die van de Dalai Lama, de begrippen en voorstellingen eerder de woorden lijken te volgen dan de woorden de begrippen. Begrippen (natuurlijk niet alle) lijken er in woorden te worden gevangen en wie de woorden resp. de taal maar kent, kan er ook mee werken. Dit is een gevaar, dat niet alleen voor Oosterse filosofen bestaat.
Na de dood, die op de laatste wedergeboorte volgt, wacht de Boeddhist het Nirvana. Wat dit is, weet hij niet, ook niet wat het niet is. Hij weet alleen dat alles, wat hier op aarde waarde heeft, zijn eigen persoon inbegrepen, opgehouden heeft te bestaan. De Christen weet dat hij niet ophoudt te bestaan, en hoopt voor eeuwig met God verenigd te worden, Hem van aangezicht tot aangezicht te aanschouwen. Daarbij houdt zijn persoonlijkheid niet op te bestaan, verre vandaar, hij is het die God ziet.
Wat de wedergeboorte betreft (wij zeggen opzettelijk niet: zielsverhuizing, die het Boeddhisme niet kent, omdat de ziel bij de dood "uiteenvalt"), de Dalai Lama is daarvan vast overtuigd en meent dat zij te bewijzen is. Het tegendeel is waar, maar omdat ook deze opvatting in het Westen doordringt, willen wij er een afzonderlijke bijdrage aan wijden.
Men weet dat de Dalai Lama één van de voornaamste genodigden was op de inter-godsdienstige gebedsbijeenkomst voor de vrede te Assisi. Op de foto's ziet men hem naast de Paus. Men moet zich echter afvragen: welk gebed heeft hij voor de vrede kunnen verrichten? Tot welke god (of godin) heeft hij gebeden? In zijn hele boek "Het oog der wijsheid" komt het begrip bidden om iets te verkrijgen niet voor. Volgens hem en volgens alle Boeddhisten verlost de mens zichzelf, dus ook van het grote kwaad van de oorlog. Mogelijk heeft hij te Assisi mantra's, met kracht geladen spreuken uitgesproken, om daarmee onheil af te wenden. Maar "gebeden voor de vrede" kan hij alleen maar hebben voorgewend. Zeker, in het Mahayana Boeddhisme worden ook populaire "goden" vereerd, tot de Boeddha toe. Hun tempels staan er vol van. Maar die (vergankelijke) goden zijn allemaal ondergeschikte en "betrekkelijke", niet "absolute" wezens. Zij zijn er voornamelijk voor de volksdevotie. Men zou de tot hen gerichte gebeden kunnen vergelijken met een ontaarde verering van heiligen van de Kerk, als die gedacht worden eigenmachtig te kunnen handelen, vergetend dat zij slechts onze voorsprekers bij God zijn. Van hen heeft de psalmist gezegd:
"Want alle goden der heidenen zijn afgoden, maar Jahwe heeft de hemel gemaakt" (Ps. 95, 5). De Dalai Lama is een atheïst, hij "bidt" niet in de zin waarin wij dat woord verstaan. Hetzelfde is te zeggen van andere vertegenwoordigers van vreemde godsdiensten, die te Assisi aanwezig waren, met name van de Jains (in India ontstaan uit het Hindoeïsme). Als men naar een gebedsbijeenkomst gaat en er niet bidt, wil men er zich laten zien en wie weet wat nog meer.
Door het ontvangen van de Nobelprijs krijgt de Dalai Lama gratis een bijzondere publiciteit. Aan de Christenen heeft hij niet te Ieren dan misschien, dat zij deugdzaam moeten leven en alle mensen (en dieren) met vrede moeten laten. Maar het motief, dat hem hierbij bezielt, is een heel ander dan het onze, en daarop komt het toch aan. Bovendien staan wij tegenover de dieren anders dan Hindoes en Boeddhisten, die menen dat ook daarin mensen kunnen worden wedergeboren (als gevolg van hun slecht karma).