www.ecclesiadei.nl
Introibo ad Altare Dei
Hoofdpagina | Tridentijnse Liturgie | Documenten | Bedevaarten | Links | Contact 
 www.ecclesiadei.nl / documenten / DOSSIER: Prof. Mag. Dr. J.P.M. van der Ploeg O.P. / Het geweten
    HOME
    Automatic translations
    select here your language

Het geweten

Prof. Mag. Dr. J.P.M. van der Ploeg O.P.
Uit: Katholiek Maandblad - 2e JAARGANG - No. 2 - FEBRUARI 1990

Twintig tot tien jaar geleden hoorde men in katholieke kringen, of in kringen die voorgaven het te zijn, veel meer over het geweten spreken dan nu. Het was de tijd van de discussies over de op 25 juli 1968 verschenen encycliek HUMANAE VITAE, waarin o.a. kunstmatige beperking van geboorten (speciaal door "de pil") voor zedelijke ongeoorloofd werd verklaard. Het 2de Vaticaans Concilie had over deze zaak geen uitspraak gedaan en Paulus VI had haar zich voorbehouden. Men verkeerde in brede kringen in de mening, dat het gebruik van "de pil" zou worden toegestaan en werd in die opvatting versterkt door het feit, dat de pauselijke uitspraak zo lang uitbleef.

Intussen waren veel katholieke vrouwen voorbehoedsmiddelen gaan gebruiken en, na het verschijnen van de encycliek, zouden zij daarmee moeten ophouden. Zeer velen, die tot dan toe te goeder trouw waren geweest, raakte in verwarring. Tal van priesters en zelfs bisschoppen hadden hun gezegd dat "de pil" mocht, of hadden hen althans in die waan gelaten en nu zouden zij hun levensgedrag moeten veranderen, met zwaarwegende gevolgen voor hun persoonlijk leven? Men begrijpt dat dit niet gemakkelijk was, zelfs erg moeilijk.

Een uitkomst werd toen gebracht door theologen, die de in moeilijkheden geraakten voorhielden, dat zij in deze zaak, zoals ook in andere, ' 'hun eigen geweten" mochten volgen. Hield dit hun voor, dat de pauselijke uitspraak niet bindend was, dan konden zij voortgaan de pil en andere voorbehoedsmiddelen te gebruiken. Vandaar de discussies over het geweten.

Degenen, die aannemen dat er zoiets als een "geweten" bestaai (en dat zijn lang niet allen, stellen zich dit vaak voor als een soort wezentje dat in ons spreekt en zijn stem (de "stem van het geweten") Iaat horen, in het bijzonder wanneer wij iets verkeerds zouden willen doen. Zo'n wezentje bestaat niet, wij zijn het zelf, wanneer wij oordelen dat wij iets al of niet mogen doen. Daarom noemde al St. Thomas het "geweten" (het woord is afgeleid van weten) de practische kendaad, waarin wij oordelen dat wij iets mogen doen omdat het goed is, niet doen omdat het verkeerd is. Zo oordelen wij ook over wat wij hebben gedaan: ons geweten klaagt ons aan als wij beseffen dat het verkeerd was, stelt ons gerust als wij weten dat goed was. Wij zijn vrije mensen en wij kunnen van die vrijheid gebruik maken om de beoordeling van onze daden te beïnvloeden. Wij kunnen het klaar spelen ons wijs te maken dat iets goed is ook al is het kwaad, en weten dit ook wel in het diepst van ons hart. Ons geweten kan ons dan aanklagen, maar wij kunnen de stem ervan tot zwijgen brengen, versmoren. Het is mogelijk dat ik zo verlang iets te doen, waarvan mijn geweten mij zegt (d.w.z. waarvan ik tot mijzelf zeg) dat het kwaad is, dat ik dit gewetensoordeel kan onderdrukken en tot mij zelf zeggen dat het goed is. Houden wij dit lang vol, dan dringt het niet meer tot ons door dat wij kwaad doen, tenzij somtijds in een plotselinge flits, die wij snelonderdrukken. Dan kan het zijn dat wij hetzelfde kwaad opnieuw en zelfs telkens opnieuw bedrijven, zonder dat ons geweten ons aanklaagt en zegt: gij zult tegen de Heer uw God niet zondigen.

Zelfmisleiding is iets, dat wij onder de mensen veel aantreffen, op allerlei gebied, bijzonder in het doen van kwaad, waarvan wij ons wijsmaken dat het goed is, dat wij het dus mogen verrichten. Op deze manier hebben wij een "dwalend geweten" gekregen, dat door bewuste zelfmisleiding een schuldig dwalend geweten is geworden. Wij hebben ons aangewend "tegen beter weten in" te handelen; dit "beter weten" is verdwenen, maar kan in ons onderbewustzijn nog aanwezig zijn. Dit is zeer vaak het geval bij mensen, die zich ondeugden hebben aangewend, b.v. van onmatig drinken of van onkuisheid plegen. Maar het kan ook aanwezig zijn bij het plegen van moorden, vooral in tijd van oorlog, die afschuwelijkste van alle ondernemingen.

Wanneer wij "tot de jaren van het verstand" zijn gekomen, hebben wij een geweten, waardoor wij een onderscheid kunnen maken tussen goed en kwaad, geoorloofd en ongeoorloofd. Kinderen weten dit al heel goed. Een priester, die kinderen biecht hoort, bemerkt dat zijn jonge penitentjes het heel goed weten wanneer zij iets hebben gedaan dat niet mocht. Op dit punt plegen zij zich niet te misleiden, wat volwassenen gemakkelijk doen. Een kind is in de biechtstoel rechtuit en tracht ook geen verzachtende omstandigheden voor zijn zondetjes aan te voeren.

Het bewustzijn, dat de mens het goede moet doen en het kwade moet laten is hem van nature gegeven. Maar wat goed en wat kwaad is, moet hij leren. Zeker, de wet van de tien geboden staat, zoals men zegt, "in zijn hart gegrift". Zo beseft hij dat liegen verkeerd is en iemand vermoorden ook. Maar daar blijft het niet bij en er zijn heel wat dingen, die niet zo duidelijk zijn, of die het helemaal niet zijn. Daarom moet ieder, naar gelang hij ouder wordt en zich ontwikkelt, leren wat goed en wat kwaad is en wat hij al of niet mag doen. Zo groeit wat wij zijn zedelijke kennis noemen, resp. zijn moreel besef.

Deze groei gaat niet vanzelf. Ieder ziet van nature in dat hij "het goede" moet doen en "het kwade" moet laten. Daarvan zijn hem enkele algemene toepassingen vanzelf duidelijk (zoals: niet moorden, niet stelen, zijn ouders eren), maar bijna al het andere moet hij leren. Hij bepaalt immers niet eigenmachtig wat goed is maar hij leert het kennen. Die kennis onstaat niet vanzelf in de mens, komt niet zomaar feilloos in zijn binnenste op, maar komt "van buiten". Ook van de kennis, die wij van onszelf hebben, moet dit worden gezegd: ons verstand ontvangt die kennis, zij dringt erin door , het maakt ze niet zelf. Dit leert ons de algemeen menselijke ervaring.

Wij mogen alleen maar doen wat zedelijk goed is. Om dit te zijn, moet het beantwoorden aan de normen door God gesteld. Het goede is immer iets, dat mij "vervolmaakt", d.w.z. dat het mij iets geeft dat ik nog niet heb en bij mij past volgens de door God in de menselijke natuur gelegde wetten. Onder de invloed van moderne wijsbegeerte zegt men tegenwoordig dat het goede mij "meer mens" maakt. Een kind, dat opgroeit en studeert, wordt daardoor "meer mens", een zieke, die geneest, wordt "meer mens". Maar deze uitdrukking is dubbelzinnig, want de natuur van de mens, zijn wezen, datgene wat hem fundamenteel tot mens maakt, kan er niet door veranderen. Daarom is het veel beter te zeggen dat de mens zich moet "vervolmaken"; hij moet verwerven wat hem ontbreekt en hem helpt zijn taak, plicht, levensdoel beter te vervullen. Het laatste levensdoel, waarop al zijn handelen uiteindelijk moet gericht zijn, is God. Wat in strijd is met zijn wet, vervolmaakt de mens niet en is niet goed, maar kwaad. Men noemt deze alles omvattende wil (resp. de door God gewilde orde) ook wel de "eeuwige wet" van God, waarbij alle andere wetten moeten worden aangepast. Zo is moorden in strijd met die eeuwige wet, omdat God de mens als een sociaal wezen heeft geschapen en het leven in gemeenschap onmogelijk zou zijn, wanneer de een de ander daarin ongestraft zou mogen bestelen, vermoorden, beliegen, verkrachten, enz.

Het "eigen" geweten.

Ieder mens heeft een geweten dat het zijne is, dus "zijn eigen geweten", d. w .z. zijn eigen gewetenskennis. Deze ontstaat, zoals wij hebben gezegd, niet zomaar vanzelf, zij moet worden geleerd en in overeenstemming zijn met de door God gegeven wetten. Ook de menselijke wetten moet het geweten kennen, met name die van de Kerk.

Zo is het dus volkomen duidelijk, dat geen mens eigenmachtig kan nog mag, verklaren wat zedelijk geoorloofd is en wat niet, wat hij al of niet mag of moet doen. Zoiets is zelfs absurd. Een "eigen geweten" dat oppermachtig kan bepalen wat goed of kwaad is, ongeacht de goddelijke of rechtvaardige menselijke wet, BESTAAT NIET. Wie er zich op beroept, volgt geen geweten, ook geen eigen geweten, maar doet eenvoudig wat hem bevalt. Zijn begeerte is hem tot "wet" geworden. Wie b.v. homosexueel handelt en zegt dat "zijn eigen geweten" hem dit toestaat, ongeacht de méér dan duidelijke wet van God, die hij o.a. in de H. Schrift van Oud en Nieuw Testament kan lezen, doet zo omdat hij aan zijn zinnelijke lust wil toegeven en om geen andere reden. Een "geweten" komt daar niet aan te pas. Een "eigen geweten" dat zegt dat sodomie geoorloofd is, bestaat niet. Maar omdat men meestal niet durft te beweren dat men gewetenloos handelt, heeft men het "eigen geweten" uitgevonden, een ander dan het morele.

Schuldig en onschuldig dwalend geweten.

Wat boven is gezegd geldt voor het normale geweten, dat zich houdt aan de normen, die eraan gesteld zijn (in laatste instantie en fundamenteel door God). Daarnaast bestaat ook het dwalend geweten. Niet ieder oordeelt juist over wat geoorloofd is of niet. Niet iedereen kent de waarheid op dit gebied, zeker niet tot in onderdelen. Het dwalend geweten is het duidelijkst op het gebied van de godsdienst. Vele mensen, de meesten, zijn overtuigd dat de godsdienst, waarin zij zijn opgevoegd, de ware is. Wanneer zij daarom in overeenstemming daarmee handelen, in de overtuiging dat deze hun leert wat goed en kwaad is, en zich houden aan deze normen dan zijn zij zedelijk verplicht dit "onschuldig dwalend" geweten te volgen. Een rechter moet een beklaagde veroordelen wanneer hij overtuigd is dat het bewijs van schuld is geleverd, ook al vergist hij zich daarbij. Men moet altijd handelen volgens zijn geweten, en dit geweten is ieders persoonlijk, en in die zin "eigen" geweten.

Dan is er nog, zoals boven is aangeduid, het schuldig dwalend geweten. De katholieke moralistenleren, dat men dit niet mag volgen, maar ook niet in strijd daarmee mag handelen. Wat dan? Zijn geweten in orde brengen, zegt men. Een andere oplossing is er inderdaad niet. Dat dit erg moeilijk is en doorgaans niet zal gebeuren, staat op een ander blad geschreven. Maar niemand twijfelt eraan dat iemand, die misdaden begaat nadat, als gevolg van een lange gewoonte, zijn geweten hem niet meer aanklaagt, daarvoor ten volle verantwoordelijk blijft. Hij heeft zich geleidelijk wijsgemaakt dat zijn slechte daden geoorloofd zijn en dit ontslaat hem niet van de verantwoordelijkheid daarvoor. Wie zich voortdurend bedrinkt en zegt dat hij dat best mag doen, is verantwoordelijk voor zijn dronkenschap en voor alle gevolgen daarvan.

Zo is het ook met gebruik van geboorte verhoedende middelen, met het plegen en laten plegen van abortus en euthanasie. De katholieke Kerk veroordeelt al deze misdrijven met de meeste nadruk en daarom is het absurd nog Katholiek te willen heten en tegelijk te beweren dat zijn "eigen geweten" dit alles toestaat. Dit is, om het duidelijk te zeggen: praat voor de vaak, nonsens. Zulk een "eigen geweten" is er geen, het bestaat niet. Zich erop beroepen betekent: ik houd mij niet aan de leer der Kerk, maar IK DOE W AT IK WIL, omdat dit mij zo bevalt. Zulken zullen, om een uitdrukking van de H. Paulus te gebruiken, "het rijk van God niet beërven", het eeuwig geluk is niet voor hen weggelegd.

Wij blijven bij dit alles erbuiten in hoeverre het foute geweten een onschuldig dwalend geweten is geworden. Als theologen, bisschoppen en zelfs kardinalen, zeggen dat men zich op het "eigen geweten", verstaan als boven, mag beroepen, in strijd met de wetten der Kerk, en zij bovendien de wetten van God verkeerd uitleggen, dan worden tal van gelovigen in dwaling geleid en God alleen kan over hun diepste bedoelingen oordelen. Hierover hebben wij het hier niet. Het gaat over hen die zeggen: ik ken de Kerk en wil er lid van zij, ik weet wat zij mij voorschrijft, maar ik wil mij er niet aan houden en verzin daarom dat ik "mijn eigen geweten" volg. Zulke mensen spelen op twee klavieren, willen eten van twee wallen en dat gaat niet aan. In de grond der zaak is het niet eerlijk .en oprecht. Zij zouden veel meer mensen uit één stuk zijn wanneer zij zouden zeggen: ik aanvaard niet wat de Kerk mij zegt te doen en te laten, en daarom ben ik geen Katholiek. Dat is tenminste consequent. Maar niemand mag dit doen. Daarmee roept hij het oordeel van God over zich af.

triniti