HOME | select here your language |
Centralisatie of decentralisatie van de Kerk?
Prof. Mag. Dr. J.P.M. van der Ploeg O.P.
Uit: Katholiek Maandblad - 1e JAARGANG - No. 10 - OKTOBER 1989
Sinds Vaticanum II, en onder invloed van dit Concilie, heeft in de katholieke Kerk een grote decentralisatie plaats gehad. Een deel van het gezag dat vóór het Concilie door de Paus en zijn Romeinse Congregaties (te vergelijken met onze ministeries) werd uitgeoefend, is overgedragen aan de bisschoppen. Aan het beginsel, dat de opvolger van Petrus op de stoel van Rome de "bisschop der bisschoppen" van de Kerk is, die over de hele Kerk en al haar leden volledige rechtsmacht heeft, zoals iedere bisschop in zijn eigen diocees, is niet getornd, maar deze macht wordt heden in zeer sterk verminderde mate uitgeoefend. De Paus pleegt zich niet meer bestuurder van de Kerk te noemen of te laten noemen, maar degene die ervoor moet zorgen dat de eenheid der Kerk behouden blijft. Die eenheid kan hij bevorderen door de Kerk te besturen als haar opperste herder, of, heet het, ook door ervoor te zorgen dat de eenmaal bestaande eenheid nergens verloren gaat.
Op het laatste wordt door de huidige Paus herhaaldelijk gewezen, wanneer hij zijn functie en bijzondere roeping nader omschrijft. Hierin is hij voorafgegaan door Paulus VI, van wie bekend is dat hij er zo goed als niet toe te bewegen was om in de Kerk in te grijpen, als het er mis ging. Eens hebben een aantal vooraanstaande Franse leken hem gewezen op het angstaanjagende verval in geloof, zeden, liturgie en tucht, dat zich in de Kerk begon te openbaren en hebben hem gevraagd toch in te grijpen. In een publieke toespraak heeft hij hierop geantwoord: "De storm, die opgestoken is, zal Christus bedaren, ik zelf grijp niet in". Een motief voor het niet willen gebruikmaken van de rechten en de macht van de stedehouder van Christus op aarde gaf hij niet op en heeft hij nooit gegeven.
Dit neemt niet weg dat er algemene kerkelijke wetten bestaan en een kerkelijk wetboek, zelfs in een nieuwe uitgave en vorm (van 1983), dat voor de hele (Westerse) Kerk geldt en ook bepalingen bevat voor alle leden van de Kerk. Iedereen moet zich eraan houden en zo bevordert dit wetboek de eenheid van de Kerk. Canon 87 van het nieuwe kerkelijk wetboek bepaalt echter, dat de bestuurder van een diocees (doorgaans de bisschop daarvan) zijn onderdanen kan dispenseren in alle algemene en bijzondere wetten, die de kerkelijke tucht betreffen ("disciplinaire" wetten), ook al zijn zij door het hoogste kerkelijk gezag uitgevaardigd, wanneer hij van mening is dat hun geestelijk heil daarmee is gebaat. Op het kerkelijk procesrecht en strafrecht is dit niet van toepassing en ook niet op wetten en verordeningen, waarvan de Heilige Stoel zich het recht, om ervan te ontslaan, op bijzondere wijze heeft voorbehouden.
Deze canon is een opvallende nieuwigheid; zou zij in het burgerlijk recht van toepassing zijn, dan zou in Nederland een commissaris van de Koningin of een burgemeester de onder zijn rechtsmacht vallende burgers van de verplichting een algemene wet of voorschrift te onderhouden kunnen ontslaan, wanneer hij meent dat dit in hun welzijn of belang is. Zo zou hij het voorschrift van in het verkeer rechts te houden kunnen opheffen, van het betalen van bepaalde belastingen kunnen ontslaan, enz. Iedereen ziet waartoe dit zou leiden. Een rechtvaardige wet moet gericht zijn op het algemeen belang en de macht er van te ontslaan moet aan de centrale overheid voorbehouden zijn, die dit algemeen belang dient.
Om bovenstaande reden is ernstige kritiek geuit op canon 87, die geheel in tegenstelling staat tot canon 81 van het eerdere kerkelijk wetboek. Dit bepaalde, dat geen bisschop beneden de Paus een onderdaan kon ontslaan van een algemene wet van de Kerk, zelfs niet in een bijzonder geval, tenzij hem dit recht uitdrukkelijk of stilzwijgend was toegestaan, of indien het moeilijk was de H. Stoel om dispensatie te vragen in een zaak waarin zij gewoon was deze te geven, en uitstel ernstige schade zou veroorzaken.
Paulus VI heeft ook de bevoegdheden van zijn curia, d.i. van zijn bestuursorganen sterk beperkt. De tijd dat zij aan bisschoppen bevelen konden geven uit eigen machtsvolheid is voorbij. Heel bijzonder is de macht van wat vroeger het "Heilig Officie" heette sterk beknot. De werkzaamheid van deze Congregatie is daardoor niet verminderd. Zo heeft zij o.a. een groot aantal documenten betreffende de leer van geloof en zeden laten verschijnen, waarvan zij de voornaamste, die van haar van 1966- 1985 zijn uitgegaan, in een boek van 300 blz. heeft laten bundelen. Maar recht van sanctie tegen hen, die de richtlijnen van de Congregatie niet uitvoeren, lijkt zij niet te hebben. In hun diocesen moeten de bisschoppen ervoor zorgen,dat de richtlijnen van de Congregatie worden opgevolgd, maar wanneer zij dit niet doen mist deze weer elk recht van sanctie, resp. straf.
De Congregatie voor de Geloofsleer kan niet meer, zoals vroeger het H. Officie, zelfstandig boeken veroordelen en dwaalleraars, die zich niet willen onderwerpen, buiten de Kerk sluiten. Onder de laatste Paus heeft zij in enkele gevallen, telkens met uitdrukkelijke goedkeuring van de Paus en na een meest jaren durende "dialoog" met de betrokkenen en hun bisschoppen of hoge religieuze overheid, verklaard dat zekere theologen (Kling, Curran e.a.) niet meer de katholieke leer onderrichten zodat zij hun lerende functies moesten neerleggen. Dit hield echter zelden in dat hun de uitvoering van de priesterlijke bediening werd verboden en nog minder dat zij werden geëxcommuniceerd, zoals b.v. aartsbisschop Lefêbvre. Toen Curran de leerbevoegdheid werd ontnomen, heette zijn bisschop hem aanstonds welkom in zijn diocees en verklaarde dat hij daar alle priesterlijke functies mocht verrichten. De Osservatore Romano publiceerde dit zonder commentaar.
Uit het bovenstaande en nog tal van andere zaken blijkt dat het bestuur van de Kerk, na Vaticanum II, sterk is gedecentraliseerd. De afzonderlijke bisschoppen, liever gezegd hun conferenties, hebben een deel van de macht overgenomen, die tot dusver door Rome werd uitgeoefend en hebben uitgebreide organismen in het leven geroepen om dit te kunnen doen. Inmiddels is het er met de Kerk niet beter op geworden, maar slechter.
Indirect beïnvloedt de Paus de gang van zaken in de Kerk door de benoeming van bisschoppen, die nog altijd door Rome geschiedt. Men kent de conflicten die hierdoor zijn ontstaan, het laatste rond Keulen.
De Kerk, "volk Gods"
Tegenwoordig wordt vaak naar voren gebracht dat Vaticanum II een nieuw kerkbegrip heeft ingevoerd, een nieuwe "ecclesiologie" (= leer over wezen en bestuur der Kerk). Omdat Vaticanum II uitdrukkelijk slechts een "pastoraal" Concilie wilde zijn, is het uitgesloten dat het een nieuw dogma heeft afgekondigd. Zó dient men "een nieuwe kerkleer" dus niet te verstaan. Maar het Concilie kan leerstukken van de Kerk hebben uitgediept, hoewel niet als (toegevoegde) geloofsleer. Op het punt van het geloof heeft Vaticanum II alleen de overgeleverde leer van de Kerk doorgegeven, ook al heeft het enkele punten theologisch willen ontwikkelen. Bekend is dat het Concilie bijzondere betekenis heeft gehecht aan de van ouds aan de Kerk gegeven naam van "volks Gods". De Kerk is dit, omdat zij hierin het volk Israël opvolgt, het volk van God van het Oude Testament; in háár zijn de beloften vervuld, die God oudtijds aan Israël had gedaan. In deze zin wordt de uitdrukking "volk Gods" van ouds in de liturgische gebeden gebruikt. Daarin kan het ook de gelovigen betekenen voor wie de liturgie wordt gevierd, maar ook dit gebruik is niet zonder verband met het meer algemene.
Nu denken echter niet weinigen, dat de Kerk "volk Gods" heet naar het voorbeeld van wat in de wereldlijke maatschappij "volk" heet, zoals het Nederlandse, Franse, Duitse. Daaruit menen zij dan te kunnen besluiten dat wat voor "volk" in deze betekenis geldt, ook voor de Kerk opgaat, zoals "democratie" en aanwijzing van bestuurders (met name bisschoppen) van onder op, door de "basis". Dit is een ernstige misvatting van het wezen van de door Christus gestichte Kerk, waarvan Hij de wezenlijke elementen heeft bepaald en waaraan hij een gewijde hiërarchie heeft gegeven. De Kerk omvat alle volkeren en daaruit alleen is het al duidelijk dat de uitdrukking "volk (Gods)" van haar in een heel andere zin waar is dan van de burgerlijke maatschappij. Bovendien is het een zeer vage term, die veel minder zegt dan die van "mystiek lichaam van Christus". Ook deze zegt niet alles van de Kerk, maar brengt in elk geval haar organische samenhang naar voren en haar sacraal karakter, wat de uitdrukking "volk Gods" niet doet.
De Kerk als "communio"
Vooral in milieus van katholieke oecumenici hoort en leest men tegenwoordig steeds meer dat de Kerk een "communio" is, en dat het het Vaticanum II is, die dit (al of niet opnieuw) heeft ontdekt. Het Latijnse communio betekent zoveel als "gemeenschap" en wel van allerlei soort. Daarom wordt ook het ontvangen van de heilige Eucharistie, waardoor wij gemeenschap hebben met Christus, zo genoemd. "Gemeenschap" kan van alles beduiden en daarom is het niet voldoende de Kerk een communio te noemen. Er moet aan toe worden gevoegd waarin deze bestaat. Het vage gebruik van het woord is een voorbeeld van het naconciliaire gebruik van termen, waarmee men allerlei kanten op kan. Vergis ik mij niet, dan zien velen in de Kerk een communio van plaatselijke "kerken". Dit is het geval, maar zegt in het geheel niet wáárin nu juist deze "gemeenschap" bestaat, d.w.z. waarom en hoe de plaatselijke kerkgemeenschappen een gemeenschap vormen. Vaticanum II zou de plaatselijke kerk "herontdekt" hebben.
Het 2de Vaticaans Concilie spreekt over allerlei soorten van communio: van de leden van de Kerk, van dezen met de heiligen in de hemel, van de bisschoppen onderling en met de opvolger van Petrus, van de deelkerken met de algemene Kerk, van de priesters met de bisschop, van man met vrouw, enz. " Apostolische gemeenschap" wordt die van de Paus met de bisschoppen genoemd (Gaudium et Spes, 24). Voor de Kerk als geheel wordt communio niet gebruikt, wel spreekt de Constitutie over de Kerk van de "christelijke gemeenschap der levenden (viatores), die ons naar Christus leidt" (no. 50). Ook wordt gesproken over nationale en confessionele "communiones" (gemeenschappen), die zich van de Kerk in het Westen hebben losgemaakt, waaronder de Anglicaanse de eerste plaats inneemt (Decreet over het Oecumenisme, no 13). Deze heten ook "kerkelijke gemeenschappen" (hiervoor wordt in het Latijn bij voorkeur het woord communitas gebruikt, waarmee ook gemeenschappen binnen de katholieke Kerk worden aangeduid). Het woord communio, "gemeenschap", wordtin de teksten van het Concilie doorgaans in actieve zin gebruikt: gemeenschap met anderen, instellingen, enz.
Het lijkt er sterk op dat degenen, die de Kerk een communio willen noemen, daarmee menen: een gemeenschap van plaatselijke kerken (bisdommen). Krachtens zijn wijding, en daarmee krachtens goddelijk recht, staat de bisschop aan het hoofd van zijn "kerk" en de vereniging van deze kerken is dan de algemene Kerk. Daarbij kan men dan nog horen dat de plaatselijke kerken er het eerst zijn geweest en pas later samen de ene Kerk hebben gevormd. Dit laatste is duidelijk in strijd met de H. Schrift en daarmee met het katholiek geloof (zie mijn "Ik Geloof', 19822, p. 69-72). De algemene, "katholieke" Kerk is er eerst, Christus heeft haar gevestigd op de rots die Petrus is; in de plaatselijke kerken is deze éne, heilige, katholieke en apostolische Kerk aanwezig en zij zijn er onderdelen van, die samen het organisme van de ene Kerk uitmaken, het mystieke Lichaam van Christus.
Het gevolg van de nieuwe "communio"-gedachte is, dat men het bestuur van de Kerk verregaand wil decentraliseren, aan elke plaatselijke Kerk overlaten zichzelf te besturen en voor zichzelf te zorgen. Dit verlangen is gedeeltelijk al verwezenlijkt door aan de afzonderlijke bisschoppen een veel grotere macht toe te kennen dan zij vóór Vaticanum II hadden.
Het bestuur van de Kerk is pas in de loop van de eeuwen (sterk) gecentraliseerd. In de eerste eeuwen, die van Kerkvervolging en moeilijke verbindingen over zee en land, was dit natuurlijk niet zo, ook al waren de opvolgers van Petrus zich van hun plaats als hoofd van de Kerk op aarde bewust. De centralisatie van het bestuur van de Kerk is een resultaat van langzame ontwikkeling. Maar daarom is zij nog niet af te keuren of zelfs verkeerd! Niemand minder dan de huidige Paus heeft gewezen op de ontwikkelingen, die in de "traditie" van de Kerk hebben plaats gehad en die haar tot zegen hebben gestrekt. Het is echter merkwaardig (om geen ander woord te gebruiken) te moeten vaststellen, dat de kerkvernieuwers van na Vaticanum II zich nu eens beroepen op wat vroeger in de Kerk gebruik was, dan weer op wat zij een goede latere ontwikkeling noemen. Het is duidelijk dat zij dit doen naargelang het hun uitkomt. Zij willen hun eigen opvattingen doen zegevieren, dat wat zij het meest geschikt vinden, niet omdat het vroeger zo was, of omdat het tijd is voor verdere ontwikkeling.
Zowel centralisatie als decentralisatie kunnen gevaren met zich meebrengen, want niets menselijks is volmaakt. Door centralisatie dreigt het gevaar dat de centrale overheid de belangen van de plaatselijke kerken niet voldoende behartigt, doordat zij ze onvoldoende kent. Bij decentralisatie dreigt het uiteenvallen van de Kerk en chaos. Door de Kerk tot een "communio" te verklaren en dit in de boven genoemde zin te verstaan, dreigt de voor het leven van de Kerk noodzakelijke gemeenschap grote schade te lijden en dit is op het ogenblik zeker al het geval. Zeker, krachtens het beginsel, dat men dat der "subsidiariteit" noemt, moet een hogere overheid niet al datgene doen wat ook een lagere kan, uit de aard der zaak meestal beter. Maar van haar wezenlijke taak: het algemeen belang te dienen, kan en mag zij geen afstand doen. De ideale machtsverhouding tussen centraal en plaatselijk bestuur hangt voor een deel af van de omstandigheden van tijd en plaats.
De Kerk, hoe men haar ook opvat, is in zekere mate te vergelijken met een staat. Wanneer deze in oorlog is, hetzij tegen vreemden, hetzij tegen binnenlandse opstandelingen, wordt het centraal gezag altijd versterkt, omdat een eenhoofdig gezag altijd beter aan een vijand het hoofd biedt dan een dat door verschillende organen gelijktijdig wordt uitgeoefend. Toen de stammen van Israël zich machteloos voelden tegenover de Filistijnen, vroegen zij een koning, om hun krijgsmacht aan te voeren en naar de overwinning te leiden.
Nu lijdt het geen twijfel dat de katholieke Kerk zich heden in een toestand bevindt, die het best met die van oorlog kan worden vergeleken, voornamelijk van een oorlog tegen krachten, die haar van binnen uit trachten te vernietigen, resp. (wat voor de Kerk hetzelfde is) van binnen uit tot een geheel andere om te vormen. Om hieraan het hoofd te bieden is een sterk centraal gezag een levensnoodzaak. Theologen, als die van de bekende verklaring van Keulen, verwijten de Kerk dat zij vanuit haar centrum te krachtig optreedt en zich mengt in de aangelegenheden van de "plaatselijke kerken". In het licht van de feiten is deze beschuldiging ridicuul; zij bewijst dat men niet alleen een gedeeltelijke, zelfs zeer vergaande, maar een totale decentralisatie van de Kerk wil. Men zou willen dat zij zich met huid en haar overgeeft aan de binnenkerkelijke vijand, het modernisme.
De ontvoogding van het H. Officie, resp. de Congregatie voor de Geloofsleer, die geen afdoende maatregelen meer kan treffen tegen dwalingen en dwaalleraars, zoals zij dit nog onder Joannes XXIII kon doen, is een van de belangrijke redenen dat het modernisme zich vrijwel ongehinderd in de Kerk kon verbreiden, op bijna alle fronten winnen en menselijker wijze gesproken al onuitroeibaar lijkt. De bisschoppen kregen de opdracht voor de zuiverheid van het geloof te zorgen. De meesten zijn in die taak sterk te kort geschoten (uitspraak van kardinaal Sjeper) en wij zijn nu de verbijsterde getuigen van de gevolgen.
Nog een opmerking. Men wil in de Kerk vooral het "volk Gods" zien. Nu streven de volkeren en staten van de wereld in deze tijd naar steeds grotere aaneensluiting en zelfs eenwording. Westelijk Europa is er een voorbeeld van. Maar in het "volk Gods" wil men het tegengestelde. Wij zien hoe het politieke communisme het streven naar grotere regionale zelfstandigheid van delen van een staat met andere taal en gewoonten (in Frankrijk: Basken, Bretagne, Corsica) aanmoedigt, wetend dat dit het uiteenvallen van de staat bevordert, waardoor het centrale gezag ervan wordt verzwakt en het communisme grotere kansen krijgt. Moet men zich in de katholieke Kerk niet hieraan spiegelen? Van allerlei kanten wordt erop gewezen, dat de eens zulk een monoliet (één blok steen) lijkende Kerk bedreigd wordt met uiteen te vallen in nationale kerken. Een voorbeeld hiervan is die in de Verenigde Staten van N. Amerika, waar bisschoppen zich niet ontzien de Paus in het publiek de les te lezen bij zijn bezoeken, in te voren opgestelde en in punten onderverdeelde toespraken.
Door dit alles heeft het centraal bestuur van de Kerk veel aan kracht ingeboet. Hetzelfde was het geval na de tijd van de Franse revolutie en Napoleon, welke laatste er zelfs niet voor terugschrok de Paus gevangen te nemen en jaren lang gevangen te houden. Het is aan de Pausen van de 19de eeuw maar geleidelijk, en in de loop van vele jaren, gelukt dit pauselijk gezag te herstellen, waarbij wij vooral aan Pius IX denken, al heeft ook hij Rome eens moeten ontvluchten (om politieke redenen).
Besluit
Voor het heil van de Kerk en haar gelovigen is het absoluut noodzakelijk dat het centraal gezag van de Paus weer sterk wordt en dat aan de decentralisatie een halt wordt toegeroepen en weer voor een deel, en zeker voorlopig, ongedaan wordt gemaakt. Aan de H. Vader vragen wij: wees volkomen Paus! Oefen Uw macht en Uw rechten uit, tot heil van de door Christus aan U toevertrouwde kudde. Wij zullen dit alleen maar toejuichen en U graag en met blijdschap volgen. Laat de wolven uw schapen niet verslinden, laat uw kudde niet uiteenvallen. Geleid haar, naar Christus' wil, in het ware geloof, in hoop en in liefde, naar het eeuwige leven.