HOME | select here your language |
Charisma's
Prof. Mag. Dr. J.P.M. van der Ploeg O.P.
Uit: Katholiek Maandblad - 1e JAARGANG - No. 7/8 - JULI/AUGUSTUS 1989
Een goede bekende te dB. heeft mij gevraagd een stuk te schrijven over bovenstaand onderwerp, omdat daar, zo schreef zij mij, zoveel sprake van is op een voor haar onduidelijke manier. Ik wil aan dit verzoek graag voldoen.
Chárisma is een Grieks woord dat "gave", "gunst" betekent, naast betekenissen die hier niet ter zake doen. In de Griekse vertaling van het Oude Testament komt het woord alleen voor in Ecclesiasticus 7, 33 en 38, 30 (1ste eeuw v. Chr.) en nog niet eens in alle handschriften. Het betekent er "gave". In de Griekse bijbelvertaling van Theodotion (2de eeuw na Chr.) van Ps. 31 (30) staat het voor de wonderbare door God aan een vrome verleende gunst. Dat is alles wat het Oude Testament betreft.
In het Nieuwe Testament wordt het woord 16x gebruikt door St. Paulus en in 1 Petr. 4, 10. St. Paulus: Rom. 1, 11; 5, 15.16; 6, 23; 11, 29; 12, 6; 1 Cor. 1, 7; 7, 7; 12, 4,9,28,30,31; 2 Cor. 1, 11; 1 Tim. 4, 14; 2 Tim. 1, 6. Wie deze teksten in zijn Nieuw Testament nagaat, zal zien dat het daar de betekenis van "door God geschonken gave", d.i. genade betekent (waarvoor de Apostel meestal - ongeveer 100x -het woord cháris gebruikt). Rom. 6, 23: "Het loon van de zonde is de dood, de genade (chárisma) van God is het eeuwige leven"; Rom. 11, 29: God heeft geen spijt van de aan Israël geschonken gunsten. In andere teksten betekent chárisma: de genade(n) die God geeft om die aan te wenden ten nutte van anderen. Zo worden in Rom. 12, 6 chárisma genoemd: de gaven van profetie, lering, bediening enz.; zie vooral 1 Cor. 12, 4vv. Deze betekenis heeft in de katholieke theologie ten slot te de overhand gekregen, zodat "charisma" er wordt omschreven als "gratis", voor het nut van anderen door God gegeven genade" (over het woord "gratis", dat hier vreemd lijkt, omdat elke genade ons door God om niet wordt gegeven, straks).
St. Paulus noemt o.a. de volgende gaven, die Christenen van God ontvangen voor anderen, resp. voor de kerkgemeenschap waartoe zij behoren: woorden van wijsheid en inzicht; geloof (d.i. een zo sterk geloof dat men er anderen door kan overtuigen); de gave genezingen te bewerken; "krachten" (van zich doen uitgaan); profetie; onderscheiding van geesten; spreken in talen en verklaring daarvan geven; de door de handoplegging aan Timotheus geschonken genade. Over dit alles spreekt hij voornamelijk in 1 Cor., zonder twijfel omdat de gemeente van Corinthe op dit punt behoefte aan lering had en omdat de Apostel het optreden van charismatici aan regels wil binden. Wat het merkwaardigste charisma betreft, het spreken van een "taal" of van "talen", is de Apostel zeer terughoudend; zulk een spreken heeft op zichzelf geen zin, zegt hij; het krijgt die pas als iemand de "taal" verklaart. Hij spreekt erover in 1 Cor.14, 1 vv. en zegt onder meer dat hij liever vijf verstaanbare woorden spreekt dan duizend in een taal (1 Cor. 14, 19).
Men krijgt de indruk dat de Apostel het "spreken in talen", zoals dat in Corinthe gebeurde, eerder duldt dan goedkeurt; hij is er in elk geval niet enthousiast over. Als er geen uitleg van wordt gegeven, heeft het volgens hem geen zin. Wij komen er beneden op terug.
St. Thomas
In de grote werken van St. Thomas komt het woord charisma niet voor (voor zover ik zie in de indices daarop). De reden daarvan zal wel zijn dat het woord maar eenmaal in de Latijnse bijbelvertaling staat: "Streeft naar grotere (in de Latijnse tekst van St. Thomas: betere) gaven (charismata)". Dan volgt het loflied op de liefde, hfdst. 13, die de beste van alle gaven is die wij van God kunnen ontvangen en zelfs groter is dan het geloof, dat toch noodzakelijk is ter zaligheid.
In zijn beschouwingen over de genade verdeelt St. Thomas die in de genade, die men voor zichzelf, d.i. voor de eigen geestelijke volmaaktheid ontvangt, en de "gratis gegeven genaden", die men voor het geestelijk heil van anderen krijgt (S. Theol., la, lIae, 111, 1 en 4). In het laatste artikel licht hij 1 Cor. 12, 8-10 toe en zegt dat de daar opgesomde geestesgaven (charismata) "gratis gegeven" worden genoemd omdat zij niet dienen voor het heil van hem, die ze van God ontvangt, hij wordt er niet aangenamer door aan God. Het woord charisma wordt door hem niet gebruikt, ook niet in S. Theol. lIa lIae.171 vv., waar hij de charismata afzonderlijk bespreekt, met als voornaamste de gave van de profetie. Wat de' , gave van de talen' , betreft, St Thomas ziet hierin uitsluitend het wonderbaarlijk spreken in een vreemde taal; aan het uitstoten van onsamenhangende klanken denkt hij niet (l.c., qu. 176).
In de katholieke theologie is aan de "gratis" geschonken en voor het heil van anderen bedoelde genaden lange tijd het woord "charisma" niet op bijzondere wijze verbonden. In het grote theologisch standaardwerk, dat de Dictionnaire de Théologie Catholique is (30 zware banden), komt geen artikel voor onder de naam van charismata (dit had dan in deel II, 2 [vierde band] moeten staan, die in 1910 is verschenen). Maar in de Tables Générales van het werk (aflevering van 1954) komt het wel voor en wordt er uitvoerig naar de plaatsen verwezen waarin de' , gratis gegeven genaden' , , alias charismata, worden behandeld. In 1928 bracht het Supplément au Dictionnaire de la Bible, deel I, een artikel Charismes van zeven kolom- men. Ook de Franse Encyclopedie du Catholicisme, deel II, 1950, wijdt er een afzonderlijk, artikel aan (Charisme, kol. 956-959).
Men kan uit het bovenstaande zien dat men in de katholieke theologie het woord charisma pas laat als technische term is gaan gebruiken. Van deze theologie was de Latijnse kerkbijbel (de Vulgaat) de allereerste bron en daarin komt het woord maar eenmaal voor (zie boven) en dan nog wel voor iets waarom men zich niet moet beijveren. Als technische term lijkt het woord uit de protestantse theologie in de katholieke te zijn doorgedrongen.
Het is de laatste tijd bij sommigen gewoonte geworden het woord charisma te gebruiken voor van alles: voor bijzondere christelijke levenswijzen, voor christelijke taken en ambten en nog meer. Dit was tot dusver ongebruikelijk en het moet dus een doel hebben. Welk dat is, is niet gemakkelijk te zeggen. Het celibaat wordt vandaag vaak een "charisma" genoemd. Zeker, dit doet ook St Paulus, wanneer hij zegt dat hij wenste dat elke gelovige was zoals hijzelf (niet gehuwd), maar "ieder heeft van God zijn eigen charisma (ontvangen)" (I Cor. 7.7). Het "charisma" is in deze tekst niet zozeer het celibaat op zich, als wel de aan Paulus door God gegeven genade het te onderhouden. Gehuwden krijgen genade voor hun levensstaat. Men hoort en leest tegenwoordig vaak, dat de priester niet aan het celibaat gebonden moet zijn, want dit is een "charisma"; daarmee bedoelt men kennelijk te zeggen dat het iets uitzonderlijks is, voor de doorsnee priester niet weggelegd. Het is een heel bijzondere gave "van de geest".
Men moet bedenken dat elk goed werk, dat wij verrichten, slechts door de genade van God een bovennatuurlijk karakter draagt; het beleven van het celibaat niet anders dan dat van een christelijk huwelijk. Dat in de Kerk tallozen van het begin af het celibaat hebben beoefend omwille van het rijks Gods, om dichter bij Christus te staan, is zeker een teken dat de Geest van God in de Kerk werkt(e). Maar elke man en vrouw kan hiertoe het besluit nemen, wetend dat God de kracht zal geven het te onderhouden. Slechts wanneer hij voorziet dat de moeilijkheden te groot zullen zijn en hijzelf te zwak, is het verstandig er niet aan te beginnen. Maar het is onjuist, de geschiedenis van de Kerk heeft het bewezen, het onderhouden van het celibaat als iets bijna wonderbaarlijk uitzonderlijks te beschouwen en het dáárom nu "charisma" te noemen. Het onder de invloed van de genade genomen besluit zich er uit liefde tot God toe te verplichten is voldoende. Dat het celibaat van de priesters ook grote vruchten afwerpt voor de Kerk, behoeft hier niet nogmaals te worden uiteengezet.
In het Westen vraagt de Kerk van niemand het celibaat te onderhouden, die dit niet wenst of er zich niet in staat toe acht. Hiermee is niet in strijd dat zij het van haar priesters vraagt. De Kerk legt er sterk de nadruk op dat de kandidaat voor het priesterschap dit alleen maar uit volkomen vrije wil mag aanvaarden; daaraan verbindt zij echter de voorwaarde van de ongehuwde staat, die dus eveneens vrij moet worden aanvaard. Daarna moet een eenmaal gegeven woord worden gehouden.
In de tijd dat een Nederlandse aartsbisschop deed wat hij kon om het celibaat van de priesters afgeschaft te krijgen, schreef mij een Grieks-Katholieke bisschop in Jordanië: "Wat bezielt hem toch? Ik heb in mijn bisdom enkele gehuwde priesters (bij de Grieks-Katholieken is het celibaat alleen verplichtend voor de bisschoppen), en zij zijn nagels aan mijn doodskist! Zij denken vóór alles aan hun gezin en hun familie". Dit laatste behoeft natuurlijk niet zo te zijn, maar het is menselijk. Ik ken in het Oosten ook zeer goede, vrome en ijverige, met Rome gelinieerde ge- huwde priesters, die hun taak voorbeeldig verrichten. Hun vrouw treedt bij hen in het kerkelijk leven op de achtergrond, zij trekt zich terug achter haar echtgenoot bij diens dienstwerk.
Het 2de Vaticaans Concilie gebruikt het woord "charisma(ta)" in vijf teksten: I. Ad gentes divinitus, 28 (Missiedecreet); 2. Presbyterorum ordinis (Decreet over het priesterlijk dienstwerk), 4. en 9; 3. Apostolicam actuositatem (Decreet over het apostolaat der leken), 3 en 30. Zoals meer het geval is in de documenten van het laatste Concilie, is de betekenis van de gebruikte uitdrukking niet nauwkeurig omschreven. Pater R. Gagnebet O.P., een der belangrijke theologen van het Concilie, vertelde me eens dat, als men de toen nog "progressisten" genoemde theologen van Vaticanum II er opmerkzaam op maakte, dat de door hen gewilde uitdrukkingen en uitspraken niet klaar en duidelijk waren, zij er vaak op antwoordden: ons Concilie is een pastoraal Concilie, waarin dogmatische preciesheid niet nodig is! Enkele vooraanstaande "progressisten" hebben zich later ontpopt als modernisten en nu beroept men zich van allerlei zijden op de , 'nieuwe leer' , (het woord is van Paulus VI) van het Concilie, alsof het een dogmatisch Concilie was. Maar dit terzijde.
In de vijf teksten waarnaar boven is verwezen, heeft "charisma" overwegend de betekenis van "genade, gratis gegeven voor het heil van anderen". In tekst 1 staat te lezen dat alle gelovigen moeten medewerken aan de verbreiding van het evangelie volgens hun eigen krachten, charisma's en dienstwerken. In 21eest men, dat de prediking van het evangelie moet worden verricht o.a. volgens de verschillende charisma's der verkondigers. In 3 staat, dat ook de leken een zending hebben in de Kerk; de priesters moeten o.a. onderscheiden "of hun geesten uit God zijn" (vg1. 1 Joan 4, 1) en moeten ook hun veelvormige charisma's erkennen, zowel de eenvoudige als de hogere. Het gaat hier kennelijk over de genadegaven in het algemeen, die de leken van God hebben ontvangen en die de priesters moeten erkennen wanneer zij nuttig zijn voor de Kerk. Het gaat niet over uitzonderlijke gaven noch over wonderbare.
In 4 wordt in wezen hetzelfde gezegd als in 3: de gaven, charisma's, die de gelovigen, ook de eenvoudigen onder hen, van God hebben ontvangen, moeten zij gebruiken voor het welzijn van de mensen en van de Kerk. In 5 lezen wij dat de leken de charisma's moeten uitoefenen, die de Heilige Geest hun heeft geschonken voor het welzijn van de broeders.
In deze vijf teksten komt weliswaar de opvatting naar voren, die de voor het welzijn van anderen gegeven genaden charisma's noemt, maar men leest ook, dat zoveel mogelijk alle genadegaven, die hiervoor geschikt zijn, ten bate van anderen moeten worden aangewend.
Niet weinigen bedoelen tegenwoordig met het woord charisma elke "geestelijke gave", of deze nu voor eigen heil is gegeven of voor dat van anderen. Men kan zich daarbij beroepen op St. Paulus, ofschoon deze meestal andere woorden gebruikt om Gods gaven aan te duiden. Dit is echter geen voldoende motief het nu maar weer te doen, alsof eeuwen van theologische ontwikkeling in de Kerk van geen betekenis zijn. Ook hier valt weer op, dat, terwijl men zich enerzijds graag beroept op de ontwikkeling van de "levende" traditie (tegenover de "traditionalisten"), men in andere gevallen doet alsof er sinds het Nieuwe Testament geen ontwikkeling is geweest.
Het verdient aanbeveling het woord charisma als regel (uitzonderingen daargelaten, zoals het "spreken in talen") voor te behouden voor de "om niet, voor anderen, gegeven genade". Doet men dit niet, dan is er voor deze geen bijzonder woord meer.
De charismatische beweging
In nauw verband met het hernieuwde gebruik van het woord "charisma" heeft een in de vorige eeuw bij Protestanten ontstane beweging de naam van "charismatische" gekregen. Deze is begonnen in de USA en kreeg daar in 1967 ook een katholieke tak. Een erg nuttig overzicht van de katholieke charismatische beweging, vergezeld van zowel waarderende als kritische beschouwingen is het, zonder datum (in 1986), verschenen werkje van Arnaud de Lassus: Connaissance élémentaire do renouveau charismatique (Elementaire kennis van de charismatische hernieuwing), Action familiale et sociale, 31, rue Rennequin, 75017 Paris, 150 blz., 21 x 14Yz cm. De Lassus is in Frankrijk een van de voormannen van de actie voor de katholieke scholen en geeft daarvoor een eigen tijdschrift uit, dat de naam draagt van de boven genoemde uitgeverij. Het werkje is een uitstekende inleiding tot de charismatische beweging en bevat tal van statistische gegevens, Wij kunnen er hier maar enkele uit overnemen.
De Lassus laat zien dat de huidige charismatische beweging in de Christenheid niet nieuw is. Men kan dit o.a. lezen in het (door De Lassus niet ge- noemde) standaardwerk van Mgr. R.A. Knox: Enthusiasm, A Chapter in the Distory of ReUgion, Oxford 1950 (vele malen herdrukt). Een aanvulling op dit grote werk is een kleiner, van de katholieke Amerikaan James Hitchcock: The New Enthusiasts and what they are doing to the Catholic Church. De drie boeken zijn bijzonder aan te bevelen. Hitchcock wijst erop dat Knox het charismatische "enthousiasme" (zoals deze het noemde) als een afwijking in de geschiedenis van het Christendom beschouwde, waarvan hijzelf maar weinig moest hebben. Hij lijkt ook van mening te zijn geweest dat het in de tijd, waarin hij schreef, in de katholieke Kerk geen enkele rol meer speelde. Hij voorzag niet dat 50 jaar later het tegendeel zou gebeuren.
De "moderne" charismatische beweging, de laatste loot aan een vele eeuwen oude stam, is ontstaan in het begin van deze eeuw zowel in Engeland (Wales) als in de VS van Noord-Amerika. In 1904 begon de mijnwerker Evan Roberts het te verkondigen in Wales en zo ontstond daar de (of een) "Pinksterbeweging". In de dertiger jaren werd deze door een lid ervan uit Wales overgebracht naar protestants Frankrijk.
In 1955 begonnen protestantse kerken in de USA belang te stellen in de Pinksterbeweging, die daar al sinds de zeventiger jaren van de vorige eeuw in enkele kringen bestond, maar enigszins aan het verlopen was. Er ontstond een "charismatische (kerk)vernieuwing", geboren uit de Pinksterbeweging of naar analogie daarvan ontstaan. In 1967 gebeurde het onwaarschijnlijke: de beweging sloeg over naar de katholieke Kerk, allereerst in de USA en daarna naar de katholieke Kerk in andere landen. In het genoemde jaar lieten de katholieke academici R. Kiefer en P. Bourgeois zich te Pittsburg de handen opleggen door protestantse charismatische leiders en ontvingen daarmee het "doopsel van de Geest" uit de handen van Protestanten.
Er bestaan nu een heel aantal katholieke charismatische gemeenschappen. De Lassus noemt in Frankrijk de gemeenschappen (Communautés) van de Emmanuel; van de Nieuwe Stad; van de Nieuwe Weg; van de Leeuw van Juda en het geslachte Lam; van het H. Kruis; van de Theophanie; van Henri Bemardine. In Zaďre de Jamaä ("Samenkomst", "Gemeenschap"). Dezelfde auteur wijst erop dat alle charismatische gemeenschappen en bewegingen, de protestantse zowel als de katholieke, zoveel op elkaar lijken dat men ze als loten van één stam kan beschouwen (wat ze ook zijn). In de geschiedenis van de Kerk, resp. van de Christenheid, zijn ze een verschijnsel, dat zich telkens weer opnieuw op onderscheiden manieren heeft voorgedaan (Knox; Hitchcock).
Als algemeen karaktertrek van de beweging noemt De Lassus wat hij "super-supernaturalisme" noemt (zo ook Hitchcock). De charismatici geloven niet alleen dat er een bovennatuurlijke wereld bestaat, die van G pd en van zijn Heilige Geest, maar ook dat zij daarmee onmiddellijk in ver- binding staan. In dit verband wordt grote waarde gehecht aan de "ervaring" van het bovennatuurlijke, goddelijke; het gevoelsleven speelt een grote rol. Daar komt dan nog bij dat vooral leidende charismatische personen (in de gemeenschappen "herders" genoemd) de gave van de profetie en van genezingen hebben, terwijl in de samenkomsten "in talen" wordt gebeden, meestal (of steeds?) in de vorm van het uitstoten van on- verstaanbare, onsamenhangende klanken. Grote nadruk wordt gelegd op de waarheid dat God liefde is; daarbij vergeleken zijn de andere geloofswaarheden bij niet weinigen van ondergeschikt belang; men kan het in hun publicaties lezen.
Van grote betekenis is het "doopsel van de Geest", dat het lid van de beweging ontvangt door handoplegging. Daardoor gebeuren vaak buitengewone dingen in zijn gevoelsleven en wordt hij een ander mens. Veel betekenis wordt gehecht aan de gave van genezen. Deze bestond, zo zegt men, in de Kerk van de eerste eeuwen (lees b.v. het boek van de Handelingen der Apostelen) en is daarna verloren gegaan. In onze tijd van charismatische "hernieuwing" leeft dit charisma weer op. In de USA heeft Francis MacNutt O.P. er een heel boek over geschreven (Healing, Juni 1974; in korte tijd herhaaldelijk herdrukt). Father MacNutt heeft in de hele wereld voordrachten gehouden en genezingen bewerkt, totdat hij de Orde der Dominicanen verliet en huwde. Nog steeds trekken charismatische genezers rond en trekken een groot publiek, dat altijd begerig is niet normale en buitengewone dingen te zien. Een bekend charismaticus van nu is Father E. Tardif (Canada), die internationaal hetzelfde doet als MacNutt nog maar enkele jaren geleden.
Een van de fundamentele trekken van de charismatische beweging, resp. vernieuwing, is het fideďsme. Voor zeer veel charismatici hoeft het geloof, dat zij belijden (protestants of katholiek), niet op een of andere wijze, langs redelijke weg, geloofwaardig te worden gemaakt, en daarom vindt men hen doorgaans niet onder de bestrijders van het modernisme. Zij ervaren God en het bovennatuurlijke, zij ervaren dat de Geest zich aan hen mede- deelt, hen in tongen laat spreken en door hen genezingen laat geschieden door gebed en handoplegging. Wat wil men meer? Is dat niet duidelijk genoeg? In hun bijeenkomsten speelt, wat Knox "enthusiasm" heeft genoemd, een grote rol.
Wij hebben er boven op gewezen dat wij te maken hebben met een beweging, niet met een centraal geleide organisatie. Het is dus te verwachten dat er binnen de beweging verscheidenheid is, en die is er zelfs een grote. We beperken ons hier tot de katholieke charismatici, waaronder ook weer verschil van opvatting en praktijk bestaat. Een aantal groepen willen goed katholiek zijn, de leden wonen vaak de H. Mis bij, ontvangen de sacramenten van de Kerk en zijn haar trouw, biechten en communiceren vaak, bidden veel. Vanwege deze goede elementen hebben kerkelijke overheden, Paulus VI en Joannes Paulus II inclusief, zich lovend over de charismatische hernieuwing uitgelaten. De Lassus haalt een rapport aan, dat Mgr. Emile Marcus, bisschop van Nantes, in 1982 aan het Franse episcopaat heeft aangeboden. "De balans van de beweging is ontegenzeggelijk positief", zo zegt hij (bij De Lassus, o.c., p. 64), maar hij laat toch ook waarschuwingen horen; er is gevaar, meent hij, dat het geloof te eenvoudig wordt voorgesteld; de nadruk die op de innerlijke ervaring wordt gelegd zou kunnen leiden tot het hechten van een overdreven betekenis aan het gevoelsleven; het "emotionalisme" mag niet overheersen; de gave van het "spreken in talen" is niet wezenlijk voor het gebed; terughoudendheid is gewenst t.a. van het "dienstwerk der genezing"; in sommige groepen komen praktijken en opvattingen voor, die met de katholieke niet zijn te ver- enigen (De Lassus, p. 133-135).
In 1986 heeft de bisschopsconferentie van Guatemala een lang document gepubliceerd over de charismatische beweging, dat de Osservatore Romano van 7 juni 1986 over meer dan een hele bladzijde in vertaling heeft afgedrukt. Het stuk noemt eerst een aantal goede vruchten van de charismatische beweging, maar somt er ook een aantal "risisco's" van op; het zegt echter dat de afwijkingen, die de bisschoppen hebben gevonden, niet groter zijn dan die in andere bewegingen worden aangetroffen. Wel wordt van de bisschoppen een uitzonderlijke zorg en waakzaamheid t.a. van de charismatische beweging vereist, daar deze anders gemakkelijk op het verkeerde pad terecht komt. Een van de bezwaren luidt: ' 'Het z.g. doopsel in de Heilige Geest, een dubbelzinnige uitdrukking, heeft grote verwarring gebracht met betrekking tot een wezenlijk element van ons geloof. Het lijkt erop dat het de belangrijkheid van het sacramenteel doopsel vermindert, dat in werkelijkheid het enige doopsel in water en de Heilige Geest is. Deze uitdrukking lijkt ook het sacrament van het Vormsel naar het tweede plan te schuiven, hoezeer ook de uitstorting van de Heilige Geest en zijn gaven niet op een lijn kunnen worden gesteld met de eenvoudige handoplegging van een charismatische groep".
Het feit, dat zulk een waarschuwing in de Osservatore Romano verschijnt (It. uitgave) laat zien dat de algemene lof, die de charismatische beweging van de Pausen Paulus VI en Joannes Paulus II heeft ontvangen, niet zonder reserve bedoeld is. De charismatische beweging heeft een aantal goede elementen en de Herders van de Kerk willen deze niet verstikken, maar doen groeien. Tegelijk is vooral de huidige Paus zich bewust van de gevaren, die in de beweging schuil gaan. In een toespraak te Rome tot charismatische leiders van 23.1.1981 heeft Joannes Paulus II o.a. gezegd:
"De risico's ontbreken niet. U weet welke dat zijn, zoals een uitzonderlijke waarde gehecht aan de ervaring van het goddelijke door het gevoel; een onmatig zoeken naar wat "spectaculair" of "uitzonderlijk" is; haastige en verkeerde verklaringen van de H. Schrift; individualisme en vlucht voor de apostolische verplichtingen... en nog andere risico's..." (bij De Lassus, p. 131).
In hetzelfde jaar heeft hij (in zijn Exhortatio over de katechese) nog eens gewaarschuwd: "De 'Hernieuwing in de Geest' zal niet zozeer authentiek zijn en overvloedige vruchten in de Kerk voortbrengen door er buitengewone charisma's in te doen verschijnen, als wel door het grootst mogelijk aantal gelovigen er toe te brengen in een dagelijks bestaan nederig, geduldig en volhoudend ernaar te streven het geheim van Christus beter en beter te leren kennen en voor Hem getuigenis af te leggen. ..Zekere ervaringen van geloofsenthousiasme, die de Heer somtijds schenkt, zijn beginnende en voorbijgaande genaden" (bij De Lassus, p. 132).
De Lassus, die bovenstaande teksten aanhaalt, vraagt zich af (p. 133) wat er van de bijzondere activiteiten van de katholieke charismatici zou overblijven wanneer deze pauselijke richtlijnen streng zou worden gevolgd?
Hitchcock wijst het "nieuwe enthousiasme" practisch af; hij zal wel de Amerikaanse vormen daarvan op het oog hebben. Hij verwijt de (Amerikaanse) charismatische beweging o;a. het volgende: te grote verwantschap met de gelijknamige protestantse beweging (waaruit de katholieke is voortgekomen, zelfs door handoplegging); overdreven vroomheid en het risico dat men meent méér dan anderen te zijn; neiging tot isolering in de Kerk; het charismatisch gezag dreigt groter te worden dan dat van de hiërarchie; ultrasupernaturalisme; anti-intellectualisme; mysticisme; het overheersend belang van de godsdienstige ervaring (belangrijker dan geloofskennis) en nog een aantal andere afwijkingen (o.c., p. 136vv.), die voor een deel kennelijk van protestantse oorsprong zijn. Hitchcock meent ook dat niets groter macht heeft uitgeoefend over de geest van de Christen dan "the search for community", d.w.z. groepsvorming en alles samen willen doen. Het in Nederland in omloop gebrachte slagwoord "samen geloven" is er een voorbeeld van, terwijl "geloven" toch geen collectieve, maar een individuele daad is. Men kan natuurlijk samen hetzelfde doen en vooral: samen zijn geloof belijden, maar geloof is en blijft het persóónlijk aanvaarden van Gods openbaring. Dit collectivisme is een algemeen tijdverschijnsel, dat zich vooral in het socialisme voordoet en onder invloed daarvan. Van het individuele in het collectieve vluchten, ook waar het eerste voorop moet staan, is een verschijnsel van menselijke onrijpheid, bijzonder eigen aan kinderen en onvolwassenen. Het speelt een rol in samenkomsten van charismatici.
Balans
Als wij de balans opmaken, dan valt te zeggen dat de katholieke charismatische beweging veel goeds heeft, mensen zijn erdoor bekeerd en tot God teruggebracht. Anderzijds zijn er niet geringe gevaren aan verbonden, zoals boven aangeduid. Daarom kan men alleen maar instemmen met de uitspraak van de bisschoppen van Guatamala, die willen dat de hiërarchie van de Kerk een nauwe controle uitoefent op de charismatische groepen. Dat uit de charismatische beweging de vernieuwing van de Kerk voor onze tijd zou voortkomen, moet van de hand worden gewezen. In een tijd van geloofsverval, zoals wij die beleven, van ongeloof en onverschilligheid voor het bovennatuurlijke, vult de charismatische beweging een leemte door een sterk beroep te doen op de godsdienstige gevoelens en op de menselijke belangstelling voor het buiten-natuurlijke. Maar hiermee is de Kerk nog niet gered.
Tot slot van deze beschouwingen, die, omwille van de beperkte plaatsruimte, die ter beschikking is, zeer globaal en onvolledig zijn, willen wij nog in het kort over enkele bij de charismatici voorkomende "charisma's" spreken. Zij worden door de charismatici als bovennatuurlijke gaven van God beschouwd en laten de wetten van de natuur achter zich. Op bijzondere manier is dit het geval met de gave van genezing. Telkens weer kan men verslagen van charismatische bijeenkomsten lezen, waarbij plotselinge genezingen plaats hebben gehad. Zij worden op zodanige wijze beschreven, dat zij, indien echt gebeurd, tot de categorie van de wonderen moeten worden gerekend.
Dat door Jesus' leerlingen wonderen zouden worden verricht, met name genezingen, heeft Hij zelf voorspeld (Marc 16, 17-18). Talloze wonderbare genezingen van allerlei kwalen, op de voorbede van de heiligen geschied, zijn in de annalen van de Kerk opgetekend. Een man als pastoor Wilhelm Schamoni (nu prelaat) heeft er een levenswerk van gemaakt veel geschiedenissen ervan te verzamelen uit de officiële acten van zalig- en heiligverklaringen, waaruit de echtheid van de aangehaalde wonderen vaststaat. Men lezen eens zijn boek Wunder sind Tatsachen (1976). Uit het laatste werk blijkt nog weer eens, dat de Kerk wonderen pas erkent wanneer hun echtheid op overtuigende wijze is aangetoond. Dit laatste mist men (doorgaans?) bij de genezingen door charismatici bewerkt. In het hele boek Healing van de MacNutt vind ik géén overtuigend bewijs van ook maar één wonderbare genezing. Wat MacNutt en andere charismatici op dit punt verhalen moet natuurlijk met ernst worden aanboord en mag niet worden beantwoord met een ŕ priori ontkenning van het bovennatuurlijk karakter van de verhaalde feiten. Maar van speciale bureaux, die de feiten streng medisch onderzoeken hoort men niet; de charismatici beschouwen de in hun midden geschiedende genezingen als een normale zaak. Zij zijn van hun bovennatuurlijke oorsprong overtuigd, maar dit hoeft anderen niet te overtuigen.
Daarbij komt dan nog dat echte wonderen tot de uitzonderingen behoren, want God heeft de natuur niet voor niets zijn wetten gegeven. Wonderen dienen om het geopenbaarde geloof "geloofwaardig" te maken, zoals het eerste Vaticaans Concilie leert. Zij dienen om het geloof geboren te doen worden (vgl. Joan 20, 30-31) of om het te versterken. Het is onaanvaardbaar er een normaal verschijnsel in te zien, dat uit de Kerk ongeveer 16 eeuwen lang is verdwenen en zich nu weer toont bij de charismatici, zowel Katholieken als Protestanten. Charismatische genezingen zouden niet alleen grondig door deskundigen streng moeten worden onderzocht maar ook zou men moeten afwachten of zij blijvend zijn. Wij vragen hiermee aan de charismatici niet te veel.
Glossolalie: "spreken in talen"
Een volgens De Lassus in de Franse. charismatische gemeenschappen zeer veel voorkomend verschijnsel is de z.g. glossolalie, di. het spreken in een taal, resp. talen. In Frankrijk zou 80% van de charismatici dit doen en ook in Nederland gebeurt het. Zelfs academici doen eraan mee, zoals ik van een van hen heb gehoord. Dit "spreken" is dan het uitstoten van onsamenhangende klanken of lettergrepen. Men meent dat de Geest hiermee het oude wonder van de glossolalie heeft hersteld, waarvan het Nieuwe Testament spreekt. Wat glossolalie ook mag zijn, St. Paulus heeft duidelijk gemaakt (zie boven) dat het niet de minste zin heeft een "taal" te spreken die niemand verstaat. Bovendien is het helemaal niet bewezen dat de glossolali, die in de alleroudste kerkgemeenschappen voorkwam, zoiets vreemdsoortigs was. De meeste katholieke uitleggers nemen aan dat zij bestond in het in geestvervoering God prijzen in de eigen taal, die daarbij op zulk een wijze snel en vervormd, enthousiast werd uitgesproken, dat zij onverstaanbaar werd, behalve voor degenen die er uitleg van konden geven. Maar het ontbreekt niet aan protestantse exegeten, die er het voortbrengen van onsamenhangende klanken in zien. Kerkvaders, als de H. Joannes Chrysostomus (2de helft 4de eeuw), begrepen al niet meer wat het is geweest. De Kerk heeft het spoedig ophouden van het verschijnsel nooit als een gemis beschouwd. Het "talen spreken" kwam voor in de Griekse wereld: in de geluiden die de Pythia van Delphi in profetische extase voortbracht en in de enthousiaste uitspraken van de Sibyllen, die met razende snelheid orakeltaal spraken, die moeilijk of niet te volgen was.
Profetie
Ook de gave van de profetie, in de zin van door God bewogen spreken en van voorspellingen doen komt bij de charismatici voor. Elk geval zou zorgvuldig moeten worden onderzocht, alvorens er een bovennatuurlijke oorsprong aan toe te kennen. Voor de charismatici is dit charisma echter een vanzelf sprekende zaak. Van andere bij de charismatici voorkomende charisma's zien wij hier af.
Samenvatting
"Charisma" wordt nog altijd het best omschreven als "aan iemand, niet voor zichzelf ("gratis" = "om niet"), maar voor anderen, gegeven bovennatuurlijke genade". Maar het woord wordt in het Nieuwe Testament, overeenkomstig zijn oorsprong, ook van andere bovennatuurlijke genaden gebruikt. In de katholieke theologie wordt het woord pas in deze eeuw meer en meer gebruikt en ook Vaticanum II heeft het gedaan. Het lijkt on- der protestantse invloed te zijn gebeurd, terwijl de zaak allang deel uitmaakte van het theologisch tractaat over de genade (St Thomas).
De huidige charismatische beweging is van protestantse herkomst, sinds twee katholieke academici in 1967 door handoplegging (van Protestanten) het "doopsel van de Geest" ontvingen. Veel katholieke charismatici zijn ongetwijfeld trouw aan de Kerk en haar leer, en personen, die lauw of slap waren in het geloof, hebben het in een charismatische kring hervonden. Toch is een zekere mate van afwachtende reserve op zijn plaats en dient vooral het kerkelijk gezag nauwlettend toe te zien op de gedragingen van de charismatici. Dat de "vernieuwing van de Kerk", nodig geworden na Vaticanum II, het werk van de charismatici zou zijn, is onaanvaardbaar. De grote kwaal van de Kerk van deze tijd is het verval van het geloof, in de zin van het wegvallen en verdwijnen daarvan bij velen. Hier tegenover plaatsen de charismatici hun fideďstisch gekleurd enthousiasme. Maar om de Kerk te herstellen is er meer nodig dan dat; er moet een redelijke basis voor zijn.
Sinds Vaticanum II is de betekenis van het woord charisma bij sommigen geseculariseerd; het wordt ook door modernisten gebruikt voor allerlei soort "gaven", waarvan zij de bovennatuurlijke oorsprong natuurlijk niet erkennen. Bij de charismatici wordt de uitdrukking weer in een bovennatuurlijke samenhang geplaatst, zoals boven is uiteengezet.