www.ecclesiadei.nl
Introibo ad Altare Dei
Hoofdpagina | Tridentijnse Liturgie | Documenten | Bedevaarten | Links | Contact 
 www.ecclesiadei.nl / documenten / DOSSIER: Prof. Mag. Dr. J.P.M. van der Ploeg O.P. / Op de derde dag is Hij verrezen
    HOME
    Automatic translations
    select here your language

Op de derde dag is Hij verrezen

Prof. Mag. Dr. J.P.M. van der Ploeg O.P.
Preek in de Parochiekerk van de H. Jozef, "Den Heuvel", Tilburg, 25 april 1971

Tertia die resurrexit a mortuis.
Op de derde dag is Hij verrezen uit de doden.

Er is geen feit in de geschiedenis van het christendom, dat zo zeer de vreugde van de christenen heeft verwerkt als de Verrijzenis van onze Heer en Verlosser, Jezus Christus. Jezus was gekruisigd, gestorven en begraven. De hoop van bijna die in Hem geloofd hadden was ineengestort. De apostelen waren gevlucht, hun voornaamste en Hoofd, Petrus, had Hem zelfs verloochend. Eén had er meer bij het kruis durven staan, in gezelschap van een vrouw, het zogenaamde zwakke geslacht, dat in trouw vaak zoveel sterker is dan mannen. Maar met de dood en de begrafenis scheen alles voorbij. "Wij meenden, dat Hij het was, die Israël zou verlossen" zeiden de Emmaüsgangers en zij spraken daarbij uit, wat zo goed als allen dachten en zeiden. Maar op de derde dag kwam plotseling een bericht: "Hij is verrezen!" Dit woord, door vrouwen overgebracht, leek verstandige mannen - de apostelen -, eerste waanzin. Later, toen Jezus hun zelf verscheen, werd hun droefheid ongekende vreugde. Het was een andere vreugde dan wij mensen ervaren, wanneer we een geliefde na lange afwezigheid weerzien; zelfs niet een, die bezit van iemand neemt als één van zijn doodgewaanden er ineens weer is. Het was een vreugde van een andere en hogere orde: Dezelfde aardse Jezus, met Wie ze enkele goede maanden en jaren hadden geleefd, leefde, verheerlijkt tot een soort ongrijpbare hogere menselijkheid, voor altijd ontrukt aan menselijke zwakheid, lijden en dood. Het graf, waarin Hij gelegd was, was leeg: Hij was eruit opgestaan en was opnieuw bij hen.

Toen de apostelen op het eerste Pinksterfeest der katholieke Kerk de Heilige Geest hadden ontvangen, was het allereerste, wat hun Hoofd en leidsman Petrus aan de verzamelde Joden liet weten: "God heeft Jezus ten leven gewekt; Zijn Lichaam is geen ogenblik aangetast door het bederf van de dood: God heeft Hem doen verrijzen!" Vanaf dat ogenblik heeft de blijde boodschap der Verrijzenis door de christenheid weerklonken en zij doet dat heel in het bijzonder, met grote uitbundigheid, als zij het feest der Verrijzenis viert in de Paasweek, terwijl de Oosterse christenheid niet nalaat het ook elke zondag, de Dag des Heren, de Dag van 's Heren Verrijzenis, te doen. Als Pasen is aangebroken worden de Grieken niet moe, in hun liturgie de woorden te herhalen, waarmee zij haar beginnen: "Christós anéstin ek nekrôn": "Christus is verrezen uit de doden, door de dood heeft Hij de dood vertreden en aan de begravenen het elven geschonken!" En in Rusland groeten de christenen elkaar op Pasen met de woorden: "Christós woskrésje": "Christus is verrezen!" En men antwoord, als de Emmausgangers: "Wojístinoe woskrésje!": "Hij is waarlijk verrezen!" Zo gaat daar dan op Paasdag bij de gelovigen de blijde mare van mond tot mond: "Christus is verrezen, Hij is waarlijk verrezen!" Maar ook onze Latijnse liturgie, beter gezegd die van de Westerse Kerk - zo moeten wij heden wel spreken -, blijft op Pasen niet achter, al is zij minder uitbundig, of liever: op een andere manier uitbundig. Als op Paasdag bisschop of priesters samen met zijn assistenten de kerk betreedt en de koorzangers de eerste antifoon aanheffen, klinkt of klonk het: "Resurrexi et adhuc tecum sum, Alleluia: posuisti super me manum tuam, Alleluia!" (Ps. 138, 18 + 5, 6) "Ik ben de verrezen en ben weer bij U, Alleluia: Gij hebt op mij Uw hand gelegd, Alleluia: Gij hebt het wonderbaar bedacht, Alleluia, Alleluia!" Het zijn woorden uit Psalm 138(139), gelezen in een zin die toegepast is op Christus: God heeft Zijn hand gelegd op zijn gestorven Lichaam, Hij is verrezen; alleen God kan zoiets bedenken en doen. De uitbundigheid der paasvreugde komt in de Latijnse Kerk tot uiting in het zingen van het Alleluia, dat in de vasten verstomd was - anders dan in de Griekse Kerk, waar men het altijd zingt - en dat zij als teken van jubel in de Paastijd honderdvoudig herhaalt. Er hoeft niet bij te worden gezegd waarom, iedere christen weet het: Christus is verrezen, daarom zeggen wij "Alleluia!"

De Verrijzenis van Christus is het wonder, dat van de aanvang een centrale plaats, de centrale plaats, heeft gehad in de verkondiging van het Christendom. Het was de bezegeling van de waarheid van Jezus' leer en optreden en daarmee van dat van de apostelen, en van de hele christelijke waarheid, leer en leven. En daarom zegt St. Paulus met recht: "Als Christus niet verrezen is, is onze prediking een verzinsel en Uw geloof zonder grond." (I Kor. 15, 14) Maar - zo gaat hij verder - zo is het niet! Christus is opgewekt uit de doden, als eerste van allen. (vs. 20) Dat was toen waar en is het nu nog. En daarom zou het niet redelijk zijn, het te aanvaarden wanneer het niet onomstotelijk kon worden vastgesteld, nu nog, voor ons.

De oudste geschreven tekst die over de Verrizjenis van Christus spreekt is volgens velen die van St. Paulus in zijn eerste brief aan de Corinthiërs, geschreven rond 56 na Chr. te Efese in Klein-Azië. (Corinthe ligt in Griekenland en er ligt een zee tussen beide plaatsen.) De Apostel vestigt de aandacht op het evangelie dat hijzelf te Corinthe had verkondigd toen hij de christelijke gemeente daar had gevestigd in de jaren 50-52, geen twintig jaar na Jezus' dood. "Op de eerste plaats dan - zegt hij - heb ik U overgeleverd wat ik ook zelf heb ontvangen, nl. dat Christus gestorven is voor onze zonden volgens de schriften, dat Hij begraven is en dat Hij is opgewekt op de derde dag, volgens de schriften, en dat Hij verschenen is aan Kefas en daarna aan de twaalf; en toen is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, waarvan de meesten nog in leven zijn, terwijl er maar enkele zijn gestorven. En daarna is Hij verschenen aan Jacobus en toen aan alle apostelen. Het laatst van allen is Hij ook verschenen aan mij, de misgeboorte." (I Kor. 15, 3-8) Hiermee staat onomstotelijk vast, en er is wel niemand die daaraan twijfelt, dat St. Paulus overtuigd was van de lichamelijke Verrijzenis van de Heer. Zijn prediking was er op gebouwd; hij wist dat het een waarachtige overlevering was, die hij van de apostelen had ontvangen en waarvan de waarheid hem ten overvloede was bevestigd doordat Jezus hem persoonlijk was verschenen, waarmee Hij Zijn Apostel getoond had, dat Hij leeft.

Men heeft uitgerekend, dat Paulus' bekering tussen de jaren 33 en 36 moet vallen, dus drie tot zes jaar na Jezus' dood, of misschien nog minder. De jaartallen zijn niet helemaal zeker, maar wij zijn er zonder twijfel niet ver vanaf. Het verhaal van Paulus' bekering, die op zichzelf een groot wonder was, staat driemaal opgetekend in de Handelingen der Apostelen. En Paulus zelf verhaalt er ook van in zijn eigen brieven; eenmaal in zijn brief aan de Galaten (1, 12-24) - hij zwijgt er over het wonder, maar hij vertelt, dat hij drie jaar later naar Kefas te Jeruzalem is gegaan en twee weken bij hem is gebleven. In de eerste Corinthiërsbrief (9, 1) zegt hij,d at hij zelf de Heer gezien heeft, wat hij uitvoeriger bevestigt in de lange tekst die ik al heb aangehaald, en waarin hij eraan herinnert, dat hij eens de Kerk Gods vervolgd had, waarop hij in een andere brief, die aan de Fillipenzen, weer terugkomt (3, 6). Hiermee staat zo vast als maar mogelijk is in historische zaken, dat al zeker drie tot zes jaar na Jezus' dood op het kruis een man als Paulus, die het tegendeel van bereid was geweest Jezus' Verrijzenis uit de doden te geloven, dit feit aanvaardde op grond van een verschijning die hij zelf heeft gehad, en in de volkomen overeenstemming met de toen reeds bestaande christelijke gemeenschap, de christelijke Kerk van die tijd, met name met haar Hoofd Kefas, dat is Simon Petrus.

Naast het getuigenis van Paulus staat daar van de vier Evangeliën. Wanneer die precies zij opgetekend weten we niet. Dat van Joannes vermoedelijk pas tegen het einde van de eerste eeuw, de andere veel eerder. Het evangelie van Marcus is oudtijds onaf gebleven: het eindigde met de verschijning van een engel aan de vrouwen, in het graf, waar Jezus niet meer lag. "Hij is verrezen, Hij is niet meer hier, Hij gaat U voor naar Galilea." De vrouwen vluchten en waren van vrees en ontzetting bevangen (Mc. 16, 6-8).
Het evangelie van Marcus kon moeilijk onaf blijven en daarom is er spoedig het nu bekende slot aan toegevoegd, dat getuigt van de verschijningen van de verrezen Heer. Mattheus verhaalt van de verschijning in Galilea op een berg, die Jezus tevoren had aangewezen (Mt. 28, 16).
Lucas vertelt, hoe Hij ook te Jeruzalem verscheen op de eerste Paasdag, aan de vrouwen, aan de apostelen, aan de Emmaüsgangers (Lc. 24). Joannes verhaalt van een verschijning te Jeruzalem op de achtste dag (Jo. 20, 26 vv. ), d.w.z. nadat het joodse Paasfeest, dat de apostelen blijkbaar te Jeruzalem hebben uitgevierd en dat zeven dagen duurde, ten einde was en zij zich vermoedelijk opmaakten om te vertrekken naar Galilea, naar de plaats die Jezus hun had aangewezen. En bij deze gegevens is nog niet eens alles wat St. Paulus weet te verhalen, met name de verschijning van de Verrezene aan de meer dan vijfhonderd broeders samen.

Ze staat het feit van Jezus' Verrijzenis volkomen vast door de vele, en ten aanzien van het meest wezenlijke van dit feit een sluitende getuigenissen van mannen, die wisten wat zij zeiden. Wij kennen die getuigenissen enz e hebben onder ons nog altijd dezelfde waarde, die ze altijd hebben gehad. Zeggen wij er nu "ja" of "neen" tegen? Bij zulke dingen, beminde christenen, wordt de menselijke geest nooit gedwongen. Hij kan altijd "neen" blijven zeggen, zoals sommigen zelfs de meest evidente dingen die vlak naast hen zijn gebeurd, hardnekkig ontkennen. En daarom is het "ja" van de Kerk een "ja" in geloven, waarvan de redelijkheid, de menswaardigheid, de verplichting het te aanvaarden, vaststaat door al die getuigenissen, die ik U zojuist heb mogen aanhalen.

Als wij nu tot de vraag komen, welke de betekenis is van Christus' Verrijzenis voor de christenen, dus ook die van vandaag, dan is het antwoord in het bovenstaande al voor een deel gegeven. Jezus Christus is immers dezelfde, gisteren, vandaag en in eeuwigheid (Hebr. 13, 8) en de apostelen, aan wie Hij verscheen hebben zich geheel aan Hem geschonken; hebben het leven tenslotte voor Hem voer gehad, zijn Hem gevolgd tot in de dood, ja, sommigen tot in de dood van het kruis. Nu, zoals vroeger, is Christus' Verrijzenis het grote wonder, dat ons tot het geloof brengt en bij twijfel overtuigt van de redelijkheid daarvan, waarna wij met God genade kunnen zeggen: "Ik geloof Heer, maar kom mijn ongeloof te hulp!"

Geloven, ten volle geloven, alles geloven wat God geopenbaard heeft, kan ook voor de christen moeilijk zijn in deze moderne wereld. Want het ongeloof werkt aanstekelijk, en het is zo verbreid, dat de gelovige zichzelf kan voorkomen als een alleenstaande, een geïsoleerde, als een dwaas in deze wereld. Hij gelooft waarin zo weinigen geloven: haast niemand meer, kan hij soms denken. Hij wil ook een leven leiden in overeenstemming met dat geloof,k dat wil zeggen: In overeenstemming met de Verrijzenis van de gekruisigde Christus, die nog altijd voor de Joden een ergernis, voor de heidenen - en wat zijn ze er niet onder ons - een dwaasheid is en alleen voor de geroepenen kracht en wijsheid voor God; aldus St. Paulus in de eerste brief aan de Corinthiërs (1, 23). Onder ons is men bezig, wat nog rest van de christelijke wereld te verheidensen. "Seculariseren" noemt men dat, waarbij velen luid protesteren wanneer wij dat woord met "verheidensen" gelijkstellen. Maar zien wij rondom ons: Aan hun vruchten zult gij ze kennen… Vroeger was er nog het ideaal, de wereld te kerstenen: dat woord is verstomd, U hoort het nooit meer en het gaat met grote groepen christenen zo snel bergaf, dat men niet kan nalaten, aan het woord des Heren te denken: "Wanneer de Zoon des Mensen zal komen, zal Hij dan nog geloof op aarde vinden?" (Lc. 18, 8) Denken wij bij dit alles aan Christus' Verrijzenis, ook en vooral in ogenblikken wanneer de twijfel soms sluipt in het eigen hart van de christen. Want ook dat kan gebeuren, en geschiedt.

Christus is verrezen, Hij is waarlijk verrezen! Wat toen is gebeurd, gaat ons begrip te boven; Zijn verheerlijk Lichaam behoort immers niet tot onze wereld van vlees en bloed, lijden en dood. Maar het feit is gebeurd. Het staat midden in de geschiedenis der mensen, honderden waren er getuigen van, duizenden hebben er hun leven voor geschonken, miljoenen hebben er hun leven naar ingericht.

Voor ons geloof heeft de Verrijzenis van Jezus nog een andere betekenis. In de brief aan de Romeinen zegt de Apostel, dat Christus is overgeleverd omwille van onze zonden en is opgewekt omwille van onze rechtvaardiging. (Rom 4, 25) Wat betekent dit?

Het is de vaste leer der Kerk, en die heeft zij uit de H. schrift, met name uit St. Paulus, dat Christus is gestorven voor onze zonden om als Offer aan de Vader daarvoor voldoening te geven. Maar onze zonden worden niet uitgewist zonder dat wij tevens "geheiligd" worden, zoals het woord luidt, geboren tot een nieuw leven, "herboren worden", zoals Jezus dat zeide in die nacht, aan de man die Hem kwam opzoeken. (Jo. 3, 3) Die twee: vergiffenis van zonden en heiliging, geboren worden tot nieuw leven, horen onafscheidelijk bijeen. Door Zijn dood heeft Christus ons verlost: het nieuwe leven komt tot ons vanaf het kruis. Christus heeft door Zijn dood, zo zegt de Griekse liturgie, de dood vertreden en aan de begravenen nieuw leven geschonken. Zij stelt in haar beeldende kunst de Verrijzenis voor als de nederdaling van de Verlosser in de verblijven waar de zielen der vrome afgestorvenen, Adam en Eva voorop, door Hem bevrijd worden. Ook de Latijnse liturgie kent de woorden: "Qui mortem nostram moriendo destruxit et vitam resurgendo reparavit": "Die door te sterven de dood heeft vernietigd endoor te verrijzen het leven hersteld heeft." (Prefatie van de Paastijd)

Hoe wordt de vrucht van de Verlossing ons eigen? St. Paulus zegt: door het geloof. Dat wil zeggen, door de totale overgave van onszelf aan God, waarin wij eerstens alles geloven wat Hij gesproken heeft, allermeest in Jezus Christus, Zijn eigen Zoon, en alles volbrengen, in volmaakte liefde, wat dit van ons vraagt. Deze Jezus is de Verrezene van Wie Petrus gezegd heeft, dat het onmogelijk was dat Hij door de dood werd vastgehouden (Hand. 2, 24). Daarom kan ook St. Paulus zeggen: "Als gij met Uw mond de Heer Jezus belijdt, en in Uw hart gelooft, dat God Hem van de doden heeft opgewekt, zult ge gered worden." (Rom. 10, 9) Dit "gered worden" was mogelijk vanaf het ogenblik, dat Jezus uit de doden verrees end at is de diepe zin van de Griekse beeldende kunst, die het woord "Anastasis": "Verrijzenis" schildert op een icoon, waarin de ontmoeting van de Heer met de overleden vromen uit de voortijd wordt uitgebeeld. Toen waren zij verlost; en dit brengt ons nog tot een derde en laatste beschouwing.

Jezus' Verrijzenis is het onderpand van onze eigen verrijzenis en eeuwig leven. In de al aangehaalde tekst aan de Corinthiërs wijst St. Paulus daar duidelijk op en met nadruk: Als de doden niet verrijzen - zo zegt hij - is ook Christus niet verrezen - maar zo is het niet -. Christus is opgewekt uit de doden als Eersteling van hen, die ontslapen zijn. Want zoals door een mens de dood is gekomen komt ook door een \Mens de opstanding uit de doden. Zoals allen sterven in Adam (d.w.z. als leden van zijn geslacht), zo zullen ook allen in Christus opnieuw tot nieuw leven worden gebracht (d.w.z. als leden van Zijn Mystiek Lichaam, de Kerk.) (vgl. I Kor. 15, 12 vv. ) Zo is dus Jezus' Verrijzenis een onderpand van het eeuwig leven van allen, die Hem toebehoren.

Dit woord "onderpand" heeft een meervoudige zin. Het kan een pand betekenen dat men aan iemand geeft van wie men iets heeft ontvangen, om zekerheid te hebben dat men dit zal terugkrijgen. Maar het kan ook een handgeld betekenen, een som die iemand vooraf geeft als vooruitbetaling van een veel grotere, die nog komen moet. Zo wordt de H. Eucharistie in de kerkelijke liturgie "pignus futurae gloriae": "een handgeld van de toekomstige glorie" genoemd. Hem, die wij hier op aarde ontvangen onder de gedaante van brood en wijn, met welke wij, door ze te nuttigen, ons lichamelijk verenigen, zullen wij straks in de hemel van aangezicht tot aangezicht aanschouwen in een vereniging, die niet inniger kan zijn: veel inniger dan door het ontvangen van de h. eucharistie. Maar daar begint het reeds mee. En zo ook is de Verrijzenis van Christus het onderpand van de onze, ze is een begin: Jezus is de Eersteling uit de doden, één van ons, van ons menselijk geslacht; straks zullen anderen volgen die Hem al voor de verrijzenis in de eeuwige gelukzaligheid bezitten.
Jezus' Verrijzenis is nog op een andere manier onderpand van de onze: ze is het bewijsstuk, dat deze mogelijk is en door de belofte een feit zal worden. Het "hoe" is ons niet bekend, het ontgaat ons; wij moeten hier zeggen met een woord dat Sint Paulus ontleent aan teksten van het Oude Testament: "Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord, wat in geen mensenhart is opgekomen, dat heeft God bereid voor die Hem liefhebben." (I Kor. 2, 9)

Beminde Christenen! De Verrijzenis van Christus is een feit in de geschiedenis. Zij is ook, in haar volle omvang en betekenis, één van de punten van ons geloof, één van de Twaalf Artikelen, en wel een van de meest centrale. zij is een Gave van God aan ons, omdat wij daardoor, door in vreugde de waarheid en de waarachtigheid van de Verrijzenis te erkennen, ons geloof kunnen sterken in de vele moeilijkheden die het degelijks ondervindt: om zo op de weg van het geloof voort te gaan en te komen tot de zalige aanschouwing Gods in eeuwigheid. Dit moge God ons schenken, en opdat Hij ons daarbij helpe gaan wij samen het Heilig Misoffer voortzetten, in de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.

AMEN

triniti