HOME | select here your language |
Het Woord is Vlees geworden en Het heeft onder ons gewoond
Prof. Mag. Dr. J.P.M. van der Ploeg O.P.
Preek in de kapel van de Eerw. Zrs. Clarissen te Tilburg, 2 jan. 1971
In de tijd van het kerkelijk jaar waarin wij nu zijn, gedenkt de Kerk de geboorte van Christus. In de winter, als de natuur slaapt en krachten lijkt te verzamelen voor nieuw leven, herdenkt de Kerk de geboorte van Hem die aan de mensheid een nieuw leven heeft gebracht. Wij vereren Hem in deze tijd graag als het Kindje in de kribbe, aanbeden door Maria en Jozef, de herders en de wijzen. Wanneer Hij pas was geboren zouden wij ons afvragen: Wat denkt U, dat dit kind zal worden? Nu hoeven wij het ons niet af te vragen: wij weten het. Wij weten nu zelfs meer: niet alleen wat dit kind later is geworden maar wat het al was, toen het geboren werd: de eeuwige Zoon van God. In het Credo belijden wij: "Wij geloven … in één Heer Jezus Christus, Gods eniggeboren Zoon; voor alle eeuwen uit de Vader geboren. God uit God, Licht uit Licht, ware God uit de ware God; geboren, niet gemaakt, één in Wezen met de Vader: door Wie alles gemaakt is."
Dit is het Geloof der Kerk, door Paus Paulus VI nog eens beleden in zijn Credo, dat hij op verzoek der algemene bisschoppensynode van 1967 heeft opgesteld. Hierop wijs ik U met nadruk, omdat de geloofswaarheid van de Godheid van Christus, de Godheid waardoor Hij eeuwig één in Wezen is met de Vader en de H. Geest, heden door zovelen, die in Nederland nog binnen het uiterlijk zichtbaar verband der Kerk spreken, wordt verzwegen, uitgehold of ontkend. Toch is dit het centrale dogma der katholieke Kerk, dat ook buiten haar wordt belden, het dogma waarmee het katholiek geloof en het leven volgens dit geloof, staan en vallen. Zeker, Jezus is ook mens; ook dit is een fundamentele waarheid der Kerk. Maar zeggen dat dit even belangrijk of belangrijker is, betekent de mens belangrijker achten dan God, wat dwaasheid is, of godslastering.
Wanneer iemand de evangeliën leest, niet allen het vierde, maar ook de drie eerste, en de brieven van de apostel Paulus, kan het niet anders dan hem opvallen, met welk een nadruk de hemelse afkomst en de bovenmenselijke aard van Jezus daarin naar voren worden gebracht. Zeker, Hij noemde zichzelf bij voorkeur "de Mensenzoon", maar zij die de evangeliën het eerst schreven en de anderen die ze lazen, wisten dat Jezus van Nazareth ook de Zoon van god was. Wij lezen, hoe Petrus, toen Jezus bij Caesarea Philippi zijn leerlingen had gevraagd wie zij wel dachten dat Hij was, uitriep: "Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God!" (Mt. 16, 16). Twee gevaarlijke bezetenen in het land der Gadaren riepen Hem toe: "Wat hebt Gij met ons te maken, Zoon van God!" (Mt. 8, 29). Caïphas bezwoer Jezus, toen Hij voor de Hoge Raad der Joden stond, te zeggen "of Hij de Christus was, de Zoon van God" (Mt. 26, 63); en Hij antwoordde bevestigend. Toen Hij aan het kruis hing, spotten de Joden: "Als Gij de Zoon van God zijt, kom dan af van het kruis" (Mt. 27, 40); zij wisten voor wie Jezus zich hield. Jezus verklaarde eens, dat Hij de Heer van de sabbat is (Mt. 12, 8), de sabbat die door God zelf is ingesteld en waarover dus niemand kon gebieden dan God alleen. En bij Mattheus en Lucas lezen wij Jezus' heerlijke belijdenis, waaruit ik het volgende aanhaal: "Alles is Mij door Mijn Vader in handen gegeven. Niemand kent de Zoon, tenzij de Vader, en niemand kent de Vader tenzij de Zoon en hij aan wie de Zoon Hem wil openbaren" (Mt. 11, 27).
Bij Joannes is het nog duidelijker. "In het begin was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God" … "en het Woord is Vlees geworden en het heeft onder ons gewoond, en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, de heerlijkheid die hoort bij de Eniggeborene van de Vader" (Jo. 1, 1,14); tot ons heeft gesproken "de eniggeboren God" (Jo. 1, 18). Toen de Joden Pilatus vroegen, Jezus ter door te brengen, zeiden zij "Wij hebben een Wet en volgens die Wet moet Hij sterven, omdat hij heeft gezegd, dat Hij de Zoon van God is!" (Jo. 19, 7) Na de Verrijzenis riep de ongelovige Thomas uit: "Mijn Heer en mijn God!" (Jo. 20, 28) En Jezus sprak tot hem, "Omdat ge Mij gezien hebt, gelooft ge? Zalig, die niet gezien en toch geloofd hebben". (vs. 29)
St. Paulus werd op de weg naar Damascus getroffen door een verschijning van Jezus. Aan de Galaten in Klein-Azië schreef hij late3r, wie hem verschenen was: "de Zoon van God" (Gal. 1, 16). En in de aanhef van de brief laat hij weten, dat hij tot apostel is aangesteld "niet vanwege mensen, noch door een mens, maar door Jezus Christus en God de Vader, die Hem van de doden heeft opgewekt". (Gal. 1, 1) toen de volheid van de tijd gekomen was, zo schreef hij verder, "zond God zijn Zoon, geworden uit een vrouw, geworden onder de Wet" (Gal. 4, 4). En aan de inwoners van Philippi schreef de Apostel: "bestaande in de gestalte van God heeft Hij het geen onrecht geacht, aan God gelijk te zijn, maar Hij heeft zichzelf ontledigd, de gestalte van een dienstknecht (d.i. van een mens) aannemend." (Fil. 2, 6) "In Jezus", zo schreef hij aan de christenen van Kolosse, "woont de hele volheid der Godheid lichamelijk" (Kol. 2, 9). En in de brief aan Titus lezen wij de woorden, dat wij de verschijning moeten verwachten "van onze grote God en Zaligmaker, Christus Jezus" (Tit. 2, 13).
Ik zou U nog de brief aan de Hebreën kunnen aanhalen, de eerste en tweede brief van Joannes, het boek van de Openbaring: overal spreekt de H. Schrift dezelfde taal. Er is geen twijfel aan, dat zij Jezus van Nazareth, Jezus Christus, ons voor alles voorstelt als God, in de volle zin van het woord. Dus niet alleen maar als goddelijk, zoals sommigen vandaag nog wel willen doen, maar dan in min of meer overdrachtelijke betekenis; Christus is en blijft voor hen mens, maar Hij heeft zo veel van God ontvangen, dat zij erin toestemmen Hem "goddelijk" te noemen. Dit is niet de taal der H. Schrift. Goddelijk, in de volle zin van het woord, is alleen God zelf. God is Jezus Christus, Gods eniggeboren Zoon, onze Heer.
Maar dezelfde H. Schrift leert ons ook dat er maar één Jezus Christus is. Er zijn er niet twee: een God en een mens, maar één: Jezus Christus, Gods Zoon, die voor ons is mens geworden, "geheel één, niet door vermenging der naturen (wat onmogelijk is), maar door de eenheid van de Persoon". De laatste woorden zijn ontleend aan het Credo van Paus Paulus, die hier weer de leerstellige uitspraak van de algemene Kerkvergadering van Chalcedon (451) aanhaalt.
Wij staan hier voor een ontzagwekkend geheim: een mens die God is, Bij die mens komt het natuurlijk allereerst aan op wat het belangrijkste is: zijn Godheid. Doordat Jezus God is, is Hij onze Heer, onze Meester, onze Leraar en Leider, onze Geleider. Hij heeft alle eigenschappen die wij aan God toekennen: Zijn rechtvaardigheid, Zijn goedheid, Zijn waarachtigheid, maar ook Zijn barmhartigheid voor allen, die verkeerd deden en berouw hebben. Deze goddelijke eigenschappen maken, dat zij ook in de mens Christus op bijzondere manier naar voeren komen, nl. op voor een mens volmaakte manier - volmaakt, omdat Jezus God is. Daarbij denkt men dan het liefst aan Zijn goedheid en barmhartigheid, aan Zijn liefde voor de kleinen en misdeelden, voor allen die het meest liefde nodig hebben. Maar dat hebben wij allemaal; niemand van ons kan Gods Liefde ontberen. Zonder haar staan wij eenzaam en alleen in een vreemde wereld, die minstens even zeer op haar ondergang als op haar vooruitgang schijnt uit te zijn. Zonder Gods Liefde kunnen wij God zelf niet beminnen, zo dat ons hart daardoor warm is, onze geest brandt en wij weten, wat het doel is in dit leven en waarheen wij op weg zijn.
Omdat God goed en barmhartig voor ons wilde zijn, heeft Hij Zijn Zoon in de wereld gezonden, is Hij mens geworden. en in het volmaakte voorbeeld van goedheid en barmhartigheid, dat Jezus is, zien wij als het ware die van God weerspiegeld. Zoals de mens Jezus is, ZO IS GOD, maar dan op oneindig verheven wijze.
Sprekend over Gods barmhartigheid moeten wij niet vergeten, dat zij veronderstelt dat wij die waard zijn. Wie vrijwillig zondigt en in die zonden blijft, ze niet belijdt voor God in diep berouw - en als er mogelijkheid toe is en de zonden zwaar zijn, ook voor de priester van de Kerk - kan Gods barmhartigheid niet verwerven. Voor hem zal God een rechtvaardige Rechter zijn. Ook dit heeft Jezus ons duidelijk gemaakt en wel op verschillende manieren.
De eerste manier is door Zijn lijden en dood, die een straf zijn geweest voor ons aller zonden en waardoor zij werden uitgeboet. Paus Paulus zegt in zijn Credo: "Hij is het Lam Gods, dat de zonden der wereld draagt; hij is voor ons op het kruis gestorven en heeft ons het heil gebracht door Zijn verlossend Bloed".
De tweede manier is de gestrengheid, waarmee Jezus is opgetreden tegen allen, die Zijn goddelijk heilswerk onmogelijk wilden maken: Zijn tegenstanders in het Joodse volk. Lees in het evangelie hoe Jezus hen heeft toegesproken, hoe streng Hij hen heeft veroordeeld. (Mt. 23)
De derde manier is toekomstig: Jezus zal komen om de levenden en de doden te oordelen. De goeden zal Hij binnenleiden in de eeuwige vreugde, de slechten in de eeuwige straf. Zo staat het geschreven. (Zie o.a. Mt. 25, 31-46)
Wij kunnen niet ten volle uitgedacht raken over wat het betekent, dat God werkelijk "met ons" is geweest, op aarde is verschenen, het Woord dat Vlees is geworden., God onder ons. Bedenken wij echter: Jezus' (dat is Gods) goedheid en barmhartigheid is geen goedhartigheid, die ons maar laat begaan, wat wij ook doen. Dit is miskenning van de goddelijke ernst der menswording, miskenning van de waarheid, dat God behalve goed ook rechtvaardig is, zelfs niet goed zou zijn wanneer Hij niet rechtvaardig was,. Want het is niet goed, wanneer men het kwaad in de wereld zijn gang laat gaan en het ongestraft laat. Dan lijden de goeden onder het geweld der bozen. Goedheid kan niet buiten recht en rechtvaardigheid. Gods barmhartigheid heeft als tegenpool zijn strengheid. Laten wij zorgen, die niet te ondervinden!
Als God met ons is, moeten wij met God zijn. Laten wij dan, zo staat in de brief aan de Hebreën "elke last en belemmering van zonde van ons afwerpen en volharden in de wedloop die ons is voorgeschreven, het oog gevestigd op Jezus, grondslag en voleinding van het geloof. In plaats van de vreugde die Hem toekwam, heeft Hij een kruis op zich genomen en de schande niet geteld. Nu zetelt Hij ter rechterhand van Gods troon. Houdt Hem voor ogen die van de zondaars zoveel tegenkanting heeft verduurd, opdat gij niet uitgeput raakt en de moed verliest." (Hebr. 12, 1-3)
Wij zeiden, dat Jezus onder ons is geweest. Dat nu is maar zeer ten dele juist: Hij is nog steeds onder ons in de Eucharistie. Want Hij, die dadelijk op het woord van de priester onder ons komt op het altaar, is dezelfde, die voor ons mens werd, en geboren is uit de Maagd Maria. Geen symbool, geen teken, niet alleen maar een stukje brood op een schaal en wat wijn in een kelk - hoe gewijd dan ook - maar Jezus Christus zelf, die Zijn Offer op Calvarië onder ons tegenwoordig stelt en in de heilige Communie ons innig met zich zelf wil verenigen, opdat God met ons en wij met God zijn. Laat ons dit allen doen in gebed en diep geloof.
AMEN.