www.ecclesiadei.nl
Introibo ad Altare Dei
Hoofdpagina | Tridentijnse Liturgie | Documenten | Bedevaarten | Links | Contact 
 www.ecclesiadei.nl / documenten / DOSSIER: Prof. Mag. Dr. J.P.M. van der Ploeg O.P. / Het christendom in Sassanidisch Perzië
    HOME
    Automatic translations
    select here your language

Het christendom in Sassanidisch Perzië

Prof. Mag. Dr. J.P.M. van der Ploeg O.P.
Uit Katholiek Maandblad, Oktober 2002


Het is al lang geleden dat abbé J. Labourt zijn boek Le Christianisme dans l’Empire Perse (Het christendom in het Perzische Rijk, verschenen in de Bibliothèque de l’Enseignement de l’ Histoire Ecclésiastique, Parijs 1904 2, XIX, 368pp.) heeft gepubliceerd. Sindsdien zijn er verscheidene studies over hetzelfde onderwerp verschenen, maar niemand heeft nog het werk van Labourt, dat altijd kostbaar is gebleven, weer ter hand genomen.

Vanaf de 2de en de 3de eeuw van de christelijke jaartelling is de stad Edessa, hoofdstad van Osrhoëne (in het noorden van Mesopotamië) het centrum geweest van de christelijke invloed van de Syrische taal in heel de streek waar het Aramees gesproken werd. In het begin van het Perzische rijk van de Sassaniden (226-651/652) 1, waarvan Mesopotamië (tegenwoordig Irak) het rijkste deel was en waar het de hoofdstad Seleukia-Ktesiphon lag, winterverblijf van de koningen, had het christendom zich reeds voorgoed gevestigd. De kerkelijke taal was het Syrisch, een Aramees dialect, dat in Edessa literaire taal was geworden. Het Aramees werd in heel Mesopotamië gesproken of begrepen, niet alleen in de joodse kolonies, maar ook elders. De streek rond Seleukia-Ktesiphon werd zelfs Beyt Arameyê genoemd, “de streek van de Arameeërs”. Het christendom verbreidde zich onder de “Arameeërs” maar het boekte eveneens voortgang onder de Perzen.

Zoroastrisme

Omdat de officiële godsdienst van de Sassaniden het zoroastrisme was, godsdienst die door de christenen verafschuwd werd en bestreden, kon het christendom nooit meer dan een getolereerde godsdienst worden in hun staat en is het zelfs dikwijls vervolgd. Het christelijk martyrologium bevat talrijke namen van Perzische martelaars. Sassanidische koningen waren nogal vaak in oorlog met de keizer van Byzantium. In het “Romeinse” rijk was nu het christendom onder Constantijn een toegestane en later begunstigde godsdienst geworden, om vervolgens de staatsgodsdienst te worden. In Perzië was het christendom dus de officiële godsdienst van de vijand, wat de christenen verdacht maakte, vooral in oorlogstijd en wat hen ertoe bracht hun onafhankelijkheid ten opzicht van de Kerk “van het Westen” tot uitdrukking te brengen, zoals we later zullen zien.

Waarschijnlijk is het christendom in Mesopotamië eerst gepreekt aan de zeer talrijke joodse gemeenschappen, die zich er van oudsher bevonden. Al in de tweede eeuw van onze jaartelling hadden de joden “academies” waar men de wet onderwees en waarvan er verscheidene beroemd zijn geworden: men denke maar aan die van Nehardea, stad die grensde aan de Eufraat met een grotendeels joodse bevolking (Aramees sprekend), die van Soura, eveneens aan de Eufraat en die van Poumbeditha in Babylonië, niet ver van de Eufraat. In Edessa zijn er zelfs tot het jodendom bekeerde koningen geweest; daar spreken we hier niet over, want Edessa is nooit door de Perzische koningen overwonnen, zoals Nisibe. In de “Demonstraties” (een soort preekbrieven) van Afrahat, bijgenaamd “de wijze Pers” (schrijvend tegen het midden van de 4de eeuw, misschien in de hoofdstad van het rijk) vindt men de weerklank van een anti-joodse polemiek; op 23 “demonstraties” zijn er 8 aan deze (godsdienstige) polemiek gewijd, wat bewijst dat zij in de ogen van de schrijver noodzakelijk was, om de christenen op de goede weg en in de goede schaapskooi te laten blijven. In de geschiedenis van Raboula, bisschop van Edessa (+435/436), leest men dat hij veel joden bekeerde. De joodse invloed ziet men nog in sommige gebeden van de Syrisch – Oosterse ritus, die van de Kerk “van Perzië” (die later kortweg de “Kerk van het Oosten” genoemd zal worden), en in de bijbellezingen van haar voormis; er zijn er vier, waarvan de eerste wordt genomen uit de Wet, de tweede uit de Profeten (volgens de joodse canon). Maar de Kerk van Perzië is niet een judaïserende Kerk geworden, zij is altijd diep christelijk gebleven.

In het begin beleed de Kerk “van het Oosten” hetzelfde geloof als die van “het Westen” (Syrisch westerse, Byzantijnse en alle andere). Maar zij is niet afzijdig gebleven van de christologische strijd die de oosterse christenheid heeft verscheurd sinds Nestorius en de concilies van Efese en Chalcedon (431 en 451).

Politieke redenen

Als zij heeft gekozen voor het nestorianisme, dan is dat te wijten aan historische en politieke redenen. Men heeft hierboven kunnen lezen dat de loyaliteit van de christenen dikwijls in twijfel werd getrokken, vooral ten tijde van oorlog van de Sassanidische koningen tegen de basileis (keizer)van het nieuwe Rome, Byzantium. Om te ontsnappen aan de vervolging waaraan geen einde meer scheen te komen, heeft de synode van de Perzische Kerk, in 424 samengekomen rond de patriarch Dadiso (de aanwezige metropolieten en bisschoppen, met inbegrip van Dadiso, van wie er verschillende Perzische namen dragen, waren 37 in getal), haar onafhankelijkheid afgekondigd jegens de westerlingen: “Wij bepalen: dat de westerlingen zich niet bij de westerse patriarchen zullen kunnen beklagen over hun patriarch. Dat iedere zaak die niet in tegenwoordigheid van deze zal kunnen worden opgelost, is voorbehouden aan de rechtbank van Christus”. 2 De patriarch van de Kerk van Perzië, meestal katholikos genoemd, werd door zijn gelovigen beschouwd als de opvolger van de apostel Petrus in de Kerk van het Oosten; onder de bisschoppen is hij niet een primus inter pares, maar hij bezit een soevereine macht.3 Alle leden van de Kerk zijn aan hem ondergeschikt en van hem afhankelijk en hijzelf is slechts van Christus afhankelijk. Voor 424 heeft de kerk van Perzië geleefd in een goede verstandhouding en in gemeenschap met de Kerken van “het Westen”, en die relaties zullen niet helemaal ophouden na die datum. Maar het principe van de onafhankelijkheid is eens voor al verklaard. In 486 schafte de synode, gehouden onder de patriarch Acacius (wiens voorganger als martelaar was omgekomen in de vervolging), het celibaat van de priesters en de diakens af, en stond hun zelfs toe meer dan één maal achtereenvolgens te trouwen, zelfs na hun wijding, tot dan toe iets ongehoords in de christenheid. De synode van Mar Babai, van 597, voegt er aan toe dat dezelfde regel geldt voor alle leden van de clerus, van de eerste de beste geestelijke tot de patriarch. Het celibaat van de clerus had in hoog aanzien gestaan bij de Syrisch sprekende christenheid en het is duidelijk dat de toestemming om te huwen, gegeven aan de clerici, toestemming die zelfs (in theorie) werd uitgebreid tot de bisschoppen, de metropolieten en de patriarch, een buitengewone vernieuwing was die niet door een eenvoudige evolutie verklaard kan worden. De Perzen verafschuwden het celibaat van de christelijke geestelijkheid, en men neemt algemeen aan dat het huwelijk van de geestelijkheid is ingevoerd onder hun, ten minste indirecte, pressie. Men ziet goed dat de situatie van de christenen onder de Sassaniden niet gemakkelijk was.

Nestorius

Het nestorianisme is slechts langzamerhand in Perzië ingevoerd. Het is moeilijk te begrijpen waarin deze leer precies bestaat. De nestorianen aanvaarden maar twee concilies van de universele Kerk: dat van Nicea (325) en het eerste van Konstantinopel (381). Zij verwerpen alle anderen, te beginnen met dat van Efese (431), bijeengeroepen tegen Nestorius, toen bisschop van Byzantium. Volgens de nestoriaanse christologie is Jezus Christus werkelijk God en werkelijk mens; Hij heeft dus twee naturen: de goddelijke natuur en de menselijke. Maar omdat een natuur niet in abstracto kan bestaan, bestaat zij in een concrete substantie, in het Grieks genoemd “hypóstasis”, in het Syrisch “qenoma”. In Christus zijn er twee: de goddelijke en de menselijke, de goddelijke substantie wonend in de mens Jezus Christus als in een tempel. Maar omdat men er niet aan kan twijfelen dat Christus één is, moet men toegeven dat de goddelijke “qenoma” en de menselijke “qenoma” in Christus onafscheidelijk verenigd zijn in een enkele “persoon”: “prosoopon”, “parsopa”. De nestorianen maken dus een subtiel onderscheid tussen “qenoma” en “parsopa”, twee woorden die vertaald worden door “persoon”. De nestoriaanse leer is voor een tweede maal verworpen op het Concilie van Chalcedon (451), dat heeft bepaald dat er in Christus twee naturen zijn, maar een enkele (goddelijke) persoon. De christologie van de nestorianen is niet zonder gevolgen geweest voor hun theologie, maar zij heeft naar het schijnt de godsvrucht niet veel beïnvloed, als men buiten beschouwing laat dat de verering van de Maagd Maria, Moeder van God (door de nestorianen “christotokos” “moeder van Christus” genoemd) zich niet ontwikkeld heeft als bij de Byzantijnen, hoewel zij niet afwezig is. Het monofysisme, onder zijn jacobitische vorm, heeft eveneens zijn entree gemaakt in het Sassanidische koninkrijk. De Jacobieten willen, hoewel zij erkennen dat Jezus Christus waarlijk God en waarlijk mens is, Christus niet “onder de loep nemen” of “onderzoeken”, om het aantal van zijn naturen of zijn personen te tellen. Zij belijden een enkele Christus, een enkele Zoon van God, van alle eeuwigheid geboren uit de Vader naar zijn goddelijkheid, uit de Maagd Maria naar zijn mensheid. Zij vervloeken degenen die hem “onderzoeken” (nestorianen en “chalcedoniërs”); deze zijn voor hen ketters. Zij erkennen het Concilie van Efese maar niet dat van Chalcedon en de volgende oecumenische concilies. Hoewel zij zich in Perzië vestigden, hebben zij er nooit de rol gespeeld van de eigenlijke Perzische Kerk. De Perzische Kerk behield zich de naam “kerk van het Oosten” voor en beschouwde de jacobieten als westerse ketters. Het is nodig geweest voor die laatsten om in het Sassanidische rijk een eigen organisatie te hebben, die in veel opzichten onafhankelijk was van hun patriarchaat van Antiochië. Zij hebben dat gedaan door de instelling van wat men het “maphrianaat” noemde; de “maphrian” (“vruchtbaar maker” = consecrator) was het hoofd van heel de jacobitische hiërarchie in Perzië, de bisschoppen en de metropolieten werden door hem gewijd en zij hoefden voor hun wijding, of voor de vervolmaking daarvan niet naar het (jacobitische) patriarchaat van Antiochië te gaan. De nestorianen en de jacobieten hadden een hekel aan elkaar en de Perzen hebben dat niet met lede ogen kunnen aanzien.

Perzische invloed

De Kerk van Perzië (de “Kerk van het Oosten”) is een soort nationale Kerk geweest, maar niet in de zin dat zij zich een deel van de Perzische cultuur heeft eigen gemaakt. De (culturele) Perzische invloed op deze Kerk moet nog onderzocht worden. Het was een christelijke Kerk, gesticht in Perzië, onafhankelijk van alle andere Kerken, die haar eigen hoofd had, de katholikos-patriarch, bekleed met een soevereine macht, opvolger van St. Petrus, hoofd van de apostelen in Oosterse gebied. Dit “Oosten” strekte zich heel ver uit, want de Perzische Kerk is een missionaire Kerk geweest die zich uitstrekte tot in China, zelfs tot Peking. De nestoriaanse handelaars volgden de Aziatische handelsroutes en op die wegen hebben zij gemeenschappen en kloosters gesticht, in Centraal-Azië en verder. Er zijn nestoriaanse metropolieten en bisschoppen geweest buiten het grondgebied van het Perzische rijk, evenals daarbinnen dicht bij de verre grenzen van dit rijk, zoals in Merw (in het noorden van Khorasan). De stèle (gedenksteen) van Si-ngan-fou leert ons dat er in 635, dus voor het eind van de Sassanidische dynastie, christelijke missionarissen aankwamen in Si-ngan-fou, keizerstad van China, en dat in 638 de keizer die er verblijf hield de order gaf een christelijk klooster te stichten in een buitenwijk van zijn hoofdstad. Om tot in oostelijk China te komen hebben de nestoriaanse monniken en christenen een zeer lange weg moeten afleggen en het is vanzelfsprekend te veronderstellen dat eerdere stichtingen aan die van Si-ngan-fou zijn vooraf gegaan, dichter bij het Perzische grondgebied.

Horden van Mongolen

De Kerk van Perzië is dus een missionaire Kerk geweest en dat is niet een van haar minste eretitels. Haar grootste omvang heeft zij gekend in de 13de en aan het begin van de 14de eeuw; tijdens de 14de werd zij bijna vernietigd door de horden van Mongolen, die mohammedaan waren geworden, en die op weg waren naar het westen. De missionaire gedachte was zo diep geworteld in haar dat zij bad voor de bekering van de ongelovigen tot in de anaforen (herhalingen, vert.) van de drie eucharistische gebeden die zij gebruikte en nog gebruikt sinds de hervorming van patriarch Isoyahb III (midden 7de eeuw). Hierbij de tekst van de anafoor van Theodorus (de 2de): “Nu gaan wij dit offer opdragen voor uw grote en schrikwekkende Naam… voor heel het menselijk geslacht, voor hen die zich bevinden in zonde en dwaling, opdat gij, Heer, hen waardig maakt de kennis te ontvangen van de waarheid en uw Majesteit te aanbidden, opdat zij weten dat Gij alleen de ware God zijt, goede Vader, die wil dat alle mensen leven en tot de kennis van de waarheid komen, en opdat zij weten dat Gij Heer zijt sinds alle eeuwigheid, goddelijke natuur die niet gemaakt is, Hij die alles geschapen heeft, Vader, Zoon en Heilige Geest. Voor ons, mensen, en voor onze verlossing heeft de Zoon van God, het Woord Gods, zich bekleed met een volmaakte mens, onze Heer Jezus Christus…” Deze woorden bevatten tegelijkertijd een nestoriaanse geloofsbelijdenis, want wat de nestorianen wilden prediken en verkondigen, was het “ware geloof”, dat van hen.

Indikopleustes

Tegen 520 van onze jaartelling ondernam Kosmas, optrekkend van Alexandrië en bekend onder de bijnaam van Indikopleustes (“navigator in India”) lange reizen die hem brachten tot in het zuiden van India. Monnik geworden, heeft hij zijn Christelijke Topografie samengesteld, waarin hij het bestaan van nestoriaanse christenen op het eiland Socotra, aan de zuidkust van Malabar en tot op het eiland Ceylon vermeldt. Volgens de plaatselijke traditie werd de Kerk van Malabar (in het zuidwesten van India) gesticht door de apostel St. Thomas, die de marteldood onderging in Mylapur, nabij Madras. Zij is nestoriaans geworden en kreeg haar bisschoppen van de nestoriaanse patriarch (soms, maar wij weten er heel weinig van, misschien ook van een metropoliet nabij de Perzische golf). Men ziet dus dat reeds onder het regiem van de Sassanidische koningen de Perzische Kerk haar invloed, en zelfs haar gezag, uitoefende ver buiten de grenzen van het koning-keizerrijk, wat men kan beschouwen als een nationale roem van Perzië. Zij was zeker de “Kerk van het Oosten” in de meest brede zin van het woord.

Seleukia-Ktesiphon

De vitaliteit waarvan de Perzische Kerk blijk heeft gegeven in haar missionaire ondernemingen ver van haar centrum te Seleukia-Ktesiphon, toonde zij ook in de tegenspoed binnen het koninkrijk. Zij heeft vreselijke vervolgingen ondergaan van de kant van verschillende Sassanidische koningen, dikwijls opgehitst door de magiërs en hun hiërarchie, de geestelijkheid van de zoroastrische godsdienst. Ik heb hiervoor al gezegd dat het christendom, omdat het de staatsgodsdienst van Byzantium was, het rijk waarmee de Perzen dikwijls in oorlog waren om hun grenzen naar het westen te verplaatsen, of om er verloren land terug te winnen, de godsdienst van de voorouderlijke vijand was. Dat plaatste de christenen vaak in een slechte positie. We hebben gezien wat zij hebben gedaan om erin te voorzien, maar dat was al het resultaat van geleden vervolgingen en was onvoldoende om andere te voorkomen. De Aramese christenen maakten aanhangers onder de Perzen en de bekering van het zoroastrisme tot het christendom werd beschouwd als een misdaad waar de doodstraf op stond. Maar volgens de geschriften van de Perzische martelaars werden niet alleen de Perzen veroordeeld die tot het christendom waren bekeerd, maar ook zij die christen waren vanaf hun geboorte, vooral de leden van de clerus, als zij in antwoord op het verzoek van de autoriteiten weigerden het vuur en de zon te aanbidden.

Grote vervolging

De eerste grote vervolging heeft, volgens de overlevering, plaats gehad onder Sahpur II (309-379). Deze vervolging is begonnen tegen ± 340, toen de koning een nederlaag had geleden tegenover de legers van Byzantium en de stad Nisibe, groot doel van de Perzisch-Byzantijnse oorlogen, niet had kunnen bezetten. Zij heeft geduurd tot het eind van zijn regering. Ardasir II heeft eveneens de christenen vervolgd. Tegen het eind van de regering van Yazdegard I (399-420) heeft een nieuwe vervolging gewoed. In die tijd durfden sommige christenen vuurtempels van de heersende godsdienst te verwoesten en moesten de gevolgen daarvan ondergaan. De zoon van Yazdegard, Bahram V (420-438), heeft de bloedige vervolging voortgezet, die door zijn vader was begonnen. Onder Yazdegard II (438-457) en Peroz (457-484) duurde de vervolging voort. Onder de laatste koning, werd de patriarch Baboy op vreselijke wijze gedood. Er zijn verder martelaars geweest onder Chosraw (531-578) en Hormizd IV (578-590). De laatste martelaar die wij kennen is in 620/621 gekruisigd met twaalf gezellen.

De standvastigheid en het geloof van al die martelaars doet niet onder voor hun westerse lotgenoten, die ons meer bekend zijn dan de helden van een afgelegen land, waar men ver van de rest van de christenheid leefde. Een groot aantal van hun geschriften zijn gepubliceerd in het Syrisch en sommige zijn vertaald. Zij zijn het voorwerp geweest van verschillende wetenschappelijke studies. De auteurs daarvan wilden het historisch karakter van die handelingen alsook hun literaire genre vaststellen. Bij het lezen ervan merkt men heel snel op dat de schrijvers van die akten vooral hun lezers hebben willen stichten door heroïsche voorbeelden van christelijke geloofsbelijdenis en dat zij hun stijl daaraan hebben aangepast, maar ook dat heel wat details vermeld zijn door ooggetuigen, terwijl andere soms legendarisch schijnen te zijn, of het zeker zijn.

In het Westen zijn de akten van de Perzische martelaars bekend geworden door de maronitische titulair bisschop St. E. Assemani, die er een aantal heeft gepubliceerd in het eerste deel van zijn Acta Martyrum Orientalium et Occidentalium, Rome 1782. Ze zijn een tweede keer uitgegeven (zonder vertaling) door de chaldese lazarist Paul Bedjan, in het 2de en 4de deel van zijn Acta Martyrum et Sanctorum (1891 en 1894; 686 + 665 bladzijden tekst, anoniem uitgegeven voor het vroom gebruik van de westerse chaldese christenen). Een vaak geciteerde studie is het werk van Georg Hoffmann, Auszüge aus syrischen Akten persischer Märtyrer (= Abh.f.d. Kunde des Morgenlandes, VII, 3; Leipzig 1880 [herdruk: Kraus Reprint Ltd., Nendeln, Lichtenstein, 1966]. Een deel van de akten is voorwerp geweest van een zeer preciese studie van Gernot Wiessner: Untersuchungen zur syrischen Literaturgeschichte I, Zur Martyrerüberlieferung aus der Christenverfolgung Schapurs II (Abh. d. Akad. d. Wiss. in Göttingen, philol.-hist. Kl., 3. Folge, Nr 67). Een bloemlezing van de akten is in het Duits vertaald door O. Braun: Ausgewählte Akten persischer Märtyrer (Bibliothek der Kirchenväter, Kempten u. München, 1915; Nr. 22, “In der Reihenfolge des Erscheinens”). A. Christensen, in zijn L’Iran sous les Sassanides (Annales du musée Guimet, 48, Kopenhagen-Parijs 1944), wijdt een hoofdstuk aan de “Christenen van Iran” (pp. 258-315); hij toont zich meer vóór de Perzen, vervolgers van de christenen, dan vóór de om hun godsdienst vervolgde christenen. Volgens hem zijn de Syrische geschriften van de martelaars “ buitengewoon partijdig, dat spreekt vanzelf”. (p. 268). Maar die geschiedenissen zijn toch nuttig, zegt hij, omdat ze “ ons voorzien van vele details van het Iraanse leven van die tijd”. De teksten van de akten zijn nog niet op kritische wijze uitgegeven en de historische kritiek van de Perzische Kerk zelf moet nog geschreven worden. In afwachting dat dit gedaan wordt (wanneer?), kan men zich gemakkelijk bedienen van het werk van Labourt en van het grote artikel Nestorienne (l’Église) van kard. E, Tisserant, verschenen in de Dict. de Théol. Catholique XI, 157-323 (Parijs 1931), alsook van speciale studies.

De voorgaande bladzijden zijn slechts geschreven om aan de Iranisten het belang in herinnering te brengen dat voor hen bestaat in de studie van de Perzische Kerk. Zij is teveel verwaarloosd, omdat de syrologie een tak is van de semitische studies die, vandaag de dag, het domein is van een beperkt aantal specialisten. Voor de jonge mensen die zich willen specialiseren, is er nog werk aan de winkel! De Iranisten zullen ervan profiteren.

Noten

[1] Voor de data citeert men in het algemeen Th. Nöldeke, Geschichte der Perser und Araber zur Zeit des Sassaniden aus der arabischen Chronik des Tabari, Leiden 1879, pp. 400-436.
[2] Tekst in J.B. Chabot, Synodicon Orientale ou Recueil de Synodes nestoriens, publié, traduit et annoté, Parijs 1902, p. 51 (vertaling: p. 296).
[3] In de akten van de synode vermeld onder 2) leest men: “…de Zoon wordt slechts een enkele trouwe intendant, Simon Bar Yona, bijgenaamd Petrus, aan wie hij deze belofte heeft gedaan: “Op deze steenrots zal ik mijn Kerk bouwen”, en: ‘Ik geef u de sleutels van het koninkrijk der hemelen”; maar er is niet gezegd door Christus tot alle leerlingen: “Op jullie zal ik bouwen”, noch: “Ik zal jullie geven”. De gave van het priesterschap is aan alle apostelen geschonken, maar de unieke vorstelijke waardigheid, d.w.z. het geestelijk vaderschap, is niet aan allen geschonken en, voor een enig ware God, is er ook slechts een enkele trouwe beheerder, die het hoofd is, de directeur en de procurator van zijn broeders…”

triniti