HOME | select here your language |
Het credo van het volk gods van paus Paulus VI
Prof. Mag. Dr. J.P.M. van der Ploeg O.P.
Uit Katholiek Maandblad, 11e jaargang No 2, Februari 1999
Op de eerste algemene Romeinse bisschoppenvergadering hebben de deelnemers de paus gevraagd een samenvatting van de geloofsleer op te stellen, die voor de hele Kerk zou gelden. Aan dit verlangen heeft de vader der christenheid, Paulus VI, voldaan door op 29 juni 1968, op de feestdag van de heilige apostelen Petrus en Paulus, zijn Credo van het volk Gods te belijden. Dit heeft hij zeker niet geheel zelfstandig en alleen opgesteld, maar na consultatie van de Congregatie voor de Geloofsleer en andere instanties. Omdat aan de tekst tegenwoordig niet meer de aandacht wordt besteed die hij verdient, laten wij hem nog eens in vertaling volgen en voegen er enkele aantekeningen aan toe. De vertaling is van ons (redactie Katholiek Maandblad, vanwege de auteursrechten van anderen).
Wij geloven in één God, Vader, Zoon en Heilige Geest, Schepper van de zichtbare dingen, zoals deze wereld waarin wij ons leven leiden – en de onzichtbare dingen, van welke soort de zuivere geesten zijn, die wij ook engelen noemen – die ook Schepper- is, in elke mens, van de onzichtbare en onsterfelijke ziel.
Wij geloven in deze ene God, die zo absoluut één is in zijn allerheiligste wezen, als Hij het ook in zijn andere volmaaktheden is: in zijn almacht, in zijn oneindige kennis, in zijn voorzienigheid, in zijn wil en liefde. Hij die is, zoals Hij zichzelf aan Mozes heeft geopenbaard, Hij is liefde, zoals ons de apostel Joannes heeft geleerd: zodat deze twee namen, Zijn en Liefde, méér dan gezegd kan worden, dezelfde goddelijke waarheid van Hem uitdrukken, die zich aan ons geopenbaard heeft en die, wonend in ontoegankelijk licht, in zichzelf boven alle naam (verheven) is en boven alle geschapen dingen en begrippen. De ene God kan ons de ware en volle kennis van zichzelf geven, zichzelf openbarend als Vader, Zoon en Heilige Geest, aan wiens eeuwig leven wij geroepen zijn deel te hebben door de genade, op deze aarde in de duisternis van het geloof, en na de dood in het eeuwige licht. De wederzijdse betrekkingen die vanaf alle eeuwigheid Drie Personen zijn, van welke elke hetzelfde goddelijk Zijn is, maken tezamen het innerlijk leven uit van de allerheiligste God, dat eindeloos alles te boven gaat dat wij als mensen kunnen begrijpen. Daarom zeggen wij dank aan de goddelijke goedheid dat zoveel gelovigen met ons bij de mensen de Eenheid van God kunnen belijden, hoewel zij het geheim der allerheiligste Drievuldigheid niet kennen.
Wij geloven dus in God, die in alle eeuwigheid de Zoon voortbrengt, wij geloven in de Zoon, het Woord van God, die eeuwig geboren wordt, wij geloven in de Heilige Geest, ongeschapen Persoon, die uit de Vader en de Zoon als hun eeuwige liefde voortkomt. In de drie goddelijke Personen, die even eeuwig en aan elkander gelijk zijn, zijn op deze wijze het leven en de gelukzaligheid van de volkomen ene God, zo overvloedig mogelijk en volkomen aanwezig, met de hoogste voortreffelijkheid en glorie eigen aan Hem die is en niet geschapen is, zodat de eenheid in de Drievuldigheid en de Drievuldigheid in de eenheid moet vereerd worden.
Wij geloven in onze Heer Jezus Christus, die de Zoon van God is. Hij is het eeuwig Woord, voor alle eeuwen geboren uit de Vader en van dezelfde substantie als de Vader, anders gezegd omoousius to Patri, door wie alles gemaakt is. En Hij is vlees geworden door de Heilige Geest uit de Maagd Maria en is mens geworden: gelijk aan de Vader volgens de godheid, minder dan de Vader volgens de mensheid, geheel één, niet door de vermenging van de substantie (wat onmogelijk is) maar in de eenheid van de persoon. Hij heeft onder ons gewoond, vol van genade en waarheid. Hij heeft het Rijk Gods aangekondigd en gevestigd, en gemaakt dat wij de Vader zouden kennen. Hij heeft ons een gebod gegeven dat wij elkander zouden liefhebben, zoals ook Hij ons heeft liefgehad. Hij heeft ons de weg van de evangelische Zaligheden geleerd, waardoor wij arm van geest zouden zijn, zachtmoedig, lijden zouden verdragen in geduld, dorst zouden hebben naar de rechtvaardigheid, barmhartig zouden zijn, zuiver van hart, vreedzaam, vervolging zouden verdragen om de rechtvaardigheid. Hij heeft geleden onder Pontius Pilatus; het Lam Gods, dat de zonden der wereld op zich neemt, is voor ons gestorven, aan het kruis geslagen, en heeft ons door het bloed der verlossing ons heil gebracht. Daarna is Hij begraven, uit eigen kracht is Hij op de derde dag verrezen, en Hij heeft ons gebracht tot de gemeenschap van goddelijk leven, dat de genade is. Hij is opgeklommen ten hemel, vanwaar Hij zal wederkomen om de levenden en de doden te oordelen, eenieder naar zijn verdiensten. Die aan de liefde en de goedertierenheid van God hebben beantwoord, zullen het eeuwig leven binnengaan, maar die ze tot het laatste toe hebben afgewezen, zullen verwezen worden naar het vuur dat nooit vergaat.
En aan Zijn rijk zal geen einde zijn.
Wij geloven in de Heilige Geest, Heer en Levendmaker, die met de Vader en de Zoon samen wordt aanbeden en verheerlijkt. Die gesproken heeft door de profeten; deze is ons door Christus gezonden na zijn Verrijzenis en zijn opgang naar de Vader; Hij is het die de Kerk verlicht, levend maakt, beschermt en bestuurt, wier leden Hij zuivert, indien zij zich niet verzetten tegen de genade. Door zijn werk, dat doordringt tot het diepste innerlijk, kan de mens, in de uit Christus genomen nederigheid, volmaakt worden, zoals ook de Vader, die in de hemel is, volmaakt is.
Wij geloven dat de Zalige Maria, altijd bloeiend met maagdelijke eer, de Moeder is geweest van het mensgeworden Woord, van onze God en Zaligmaker Jezus Christus, en dat zij, met het oog op de verdiensten van haar Zoon op sublieme wijze is verlost, vrij van alle smet der erfzonde, en door de gave der genade vèr boven alle andere schepselen staat.
Door een nauwe en onverbrekelijke band verbonden met het geheim der Menswording en van dat van de Verlossing, is de Allerzaligste Maagd Maria, de Onbevlekte, na de voleinding van de loop van haar aardse leven, met lichaam en ziel opgenomen in de hemelse glorie, en gelijkend op haar Zoon geworden, die uit de doden is opgestaan; zij heeft het loon van alle rechtvaardigen al tevoren ontvangen; wij geloven dat de Allerheiligste Moeder van God, de nieuwe Eva, de Moeder van de Kerk, in de hemel voortgaat een moederlijke taak te vervullen met betrekking tot de leden van Christus, omdat zij bijstand verleent om het goddelijke leven te doen geboren worden en te vermeerderen in de zielen der verloste mensen.
Wij geloven dat allen in Adam gezondigd hebben, waarvan het gevolg is geweest, dat de erfzonde door hem bedreven, de menselijke natuur, aan alle mensen gemeenschappelijk, in een toestand heeft gebracht waarin zij lijdt aan de gevolgen daarvan; deze (menselijke natuur) is niet dezelfde die onze stamouders hebben ontvangen, die in heiligheid en rechtvaardigheid waren gesteld en waarin de mens vrij was van het kwaad en de dood.
Daarom is de gevallen menselijke natuur, ontdaan van de gave der genade waarmee zij eerst was gesierd, en gewond in de krachten van de natuur zelf, aan de heerschappij van de dood onderworpen die alle mensen ondergaan; om deze reden wordt ieder mens in zonde geboren. Daarom houden wij, het Concilie van Trente volgend, dat de erfzonde tegelijk met de menselijke natuur wordt overgebracht door overerving, niet door navolging, en dat zij aan ieder van ons persoonlijk eigen is.
Wij geloven dat onze Heer Jezus Christus ons door het Offer van het Kruis heeft verlost van de erfzonde en van alle persoonlijke zonden, door ieder van ons bedreven, zodat het woord van de apostel waar is: Waar het kwaad overvloedig was, was de genade meer dan overvloedig.
Wij belijden dat wij geloven in één doopsel door onze Heer Jezus Christus ingesteld tot vergiffenis der zonden. Het doopsel moet ook aan kleine kinderen worden gegeven die nog niet door persoonlijke zonden besmet konden worden opdat zij, die de bovennatuurlijke genade bij hun geboorte missen, herboren worden uit water en de Heilige Geest tot het goddelijk leven in Jezus Christus.
Wij geloven in één, heilige, katholieke en apostolische Kerk, door Jezus Christus gebouwd op de rots die Petrus is. Zij is het mystieke Lichaam van Christus, een zichtbare gemeenschap, van hiërarchische organen voorzien, een aardse Kerk, het Volk van God, dat hier op aarde pelgrimeert, een Kerk, voorzien van hemelse gaven, de kiem en het begin van het Rijk Gods, door welke het werk en het lijden van de Verlossing in de menselijke geslachten wordt voortgezet, en die met al haar krachten verlangt naar de volmaakte voltooiing, die haar deel zal zijn na het einde der tijden in de hemelse glorie. De Heer Jezus Christus vervolmaakt zijn Kerk door de Sacramenten, die uit zijn volheid vloeien. Door deze maakt Hij dat zijn ledematen deelhebben aan het geheim van de Dood en de Verrijzenis van Jezus Christus, door de genade die de Heilige Geest doet toekomen, die haar het leven en de kracht om te handelen geeft. Zij is dus heilig, hoewel zich in haar schoot ook zondaars bevinden; want zij heeft geen ander leven dan het leven der genade; als haar ledematen daardoor worden gevoed, heiligen zij zich, wenden zij zich af, dan besmetten zij zich door de zonden en de bevlekking van het innerlijk, die beletten dat haar heiligheid overal uitstraalt. Daarom is zij bedroefd en doet boete door het Bloed van Christus en de gave van de Heilige Geest.
Erfgenamen van de goddelijke belofte en dochter van Abraham naar de Geest, namelijk door dat Israël, welks heilige boeken zij liefdevol behoedt ert welks patriarchen en profeten zij vroom vereert. Zij is gebouwd op het fundament der apostelen wier steeds levend woord en de eigen machtsvolheid die de opvolger van Petrus en de bisschoppen die met hem in gemeenschap leven, zij getrouw overlevert; tenslotte heeft de Kerk, onder de blijvende bescherming van de Heilige Geest de taak de waarheid te verspreiden, die door de profeten al enigszins is aangeduid, en die God door de Heer Jezus Christus volmaakt en absoluut aan de mensen heeft geopenbaard.
Wij geloven alles wat het geschreven of overgeleverde woord van God bevat en wat door de Kerk als door God geopenbaard wordt voorgehouden, hetzij in plechtige uitspraak, hetzij door het gewoon en algemeen leergezag. Wij geloven in de onfeilbaarheid die de opvolger van Petrus geniet als hij als herder en leraar van alle christenen ex cathedra spreekt, welke onfeilbaarheid ook het lichaam der bisschoppen bezit wanneer het met hem (de paus) het leergezag uitoefent.
Wij geloven dat de Kerk, die Christus heeft gesticht en voor welke Hij gebeden heeft, één in geloof en eredienst en de gemeenschappelijke band der heilige Hiërarchie, er altijd zal zijn. De zeer grote verscheidenheid der riten in de schoot van de Kerk en het wettig verschil in het theologisch en geestelijk erfgoed en van de bijzondere scholen (disciplinarum), vormen niet alleen geen beletsel voor de eenheid, maar tonen haar zelfs zeer helder aan.
Wij erkennen bovendien dat er buiten het lichaam (compaginem) der Kerk van Christus meerdere elementen van waarheid en heiligheid gevonden worden, die als gaven, eigen aan de Kerk zelf, stuwen (impellunt) naar de katholieke eenheid. En daarom geloven wij in de werking van de Heilige Geest die in alle leerlingen van Christus het verlangen naar deze eenheid wekt en hopen dat de christenen die nog niet de volle gemeenschap van de ene Kerk genieten, eens in één kudde één mogen worden onder één Herder.
Wij geloven dat de Kerk noodzakelijk is om het heil te bereiken. Want de ene Christus is de Middelaar en de Weg tot het heil, die in zijn Lichaam, dat is de Kerk, bij ons tegenwoordig komt. Maar het goddelijk heilsplan sluit alle mensen in: want wie zonder schuld het Evangelie van Christus en zijn Kerk niet kennen, maar God met een oprecht hart zoeken, en zijn wil trachten te doen, die zij kennen door wat zij weten wat het geweten voorschrijft, en dit alles trachten te volbrengen onder de invloed van de genade, dat ook zij, naar een aantal dat alleen God kent, tot zijn volk behoren, zij het op onzichtbare wijze, en het eeuwig heil kunnen verwerven.
Wij geloven dat de Heilige Mis, die door een priester in de persoon van Christus wordt opgedragen, door de macht hem verleend in het ontvangen Sacrament der wijding, en die door hem in naam van Christus en van de leden van zijn mystiek Lichaam wordt opgedragen, werkelijk het Offer van Calvarië is, dat op onze altaren sacramenteel tegenwoordig wordt gesteld. Wij geloven dat het brood en de wijn door de Heer geconsacreerd op het Laatste Avondmaal, in zijn Lichaam en Bloed zijn veranderd die weldra op het Kruis geofferd zouden worden, en dat zo ook het brood en de wijn, geconsacreerd door een priester, veranderd worden in het Lichaam en Bloed van Christus, die glorievol in de hemel zetelt.
Wij geloven eveneens dat de geheimzinnige aanwezigheid van de Heer onder de gedaanten van wat zich aan onze zintuigen op dezelfde wijze voordoet als tevoren, waar, werkelijk en substantieel is.
In dit Sacrament kan Christus niet anders tegenwoordig zijn dan door de verandering van de hele substantie van het brood in zijn Lichaam, en door de verandering van de hele substantie van de wijn in zijn Bloed, terwijl alleen de eigenschappen van brood en wijn die wij met onze zintuigen waarnemen, dezelfde blijven. Deze geheimzinnige verandering wordt passend en in de eigenlijke zin (proprie) door de heilige Kerk transsubstantiatie genoemd. Elke theologische verklaring die dit geheim enigszins tracht te doorgronden, moet om overeen te stemmen met het katholieke geloof, geheel aanvaarden dat in de natuur der dingen zelf, onderscheiden van onze geest, brood en wijn ophouden te bestaan na de consecratie, zodat het aanbiddelijk Lichaam en Bloed van de Heer Jezus Christus na de consecratie bij ons aanwezig zijn onder de sacramentele gedaanten van brood en wijn, zoals de Heer zelf het heeft gewild, om voedsel voor ons te zijn en ons toe te voegen aan de eenheid van zijn mystiek Lichaam.
Het ene en individuele bestaan van de Heer Christus, die in de heerlijkheid van de hemel leeft, wordt door het Sacrament niet vermenigvuldigd, maar komt tegenwoordig op de vele plaatsen der aarde, waar het Eucharistisch Offer wordt voltrokken: zie, dit is dan het Geheim van het geloof en van de eucharistische rijkdommen, waarmee wij zonder enige uitzondering moeten instemmen’ Nadat het Offer is gevierd blijft hetzelfde (eucharistisch) bestaan aanwezig in het Allerheiligst Sacrament dat in het huisje van het altaar wordt bewaard, als het levende hart van onze tempels (kerken). Daarom hebben wij voorzeker de zoetste plicht het Heilig Brood te vereren en te aanbidden dat onze ogen aanschouwen, het mensgeworden Woord zelf, dat wij niet kunnen zien, maar dat bij ons aanwezig is en toch de hemel niet heeft verlaten.
Wij belijden ook dat het Rijk Gods, dat hier op aarde in de Kerk van Christus is begonnen, niet van deze wereld is, wier gedaante voorbijgaat. En ook dat wij haar eigen groei niet als hetzelfde kunnen beschouwen als de vooruitgang van de menselijke beschaving, of van de wetenschappen, of van de techniek, maar dat het er juist om gaat dat de onnaspeurlijke rijkdommen van Christus veel beter bekend worden, opdat de hoop vaster gevestigd wordt op de eeuwige goederen, opdat met groter ijver beantwoord wordt aan de liefde van God, opdat tenslotte de genade en de heiligheid veel wijder verspreid worden onder de mensen. Maar door dezelfde liefde wil de Kerk ook van waar menselijk nut zijn, dat is om uitwendige goederen voortdurend te verwerven Immers, hoewel zij niet ophoudt alle zonen die zij heeft te vermanen dat zij hier op aarde geen blijvende stad hebben, toch spoort zij hen aan dat ieder, naar eigen middelen, de vooruitgang van de eigen stad der mensen bevordert, en de arme en minder gelukkige broeders de nodige hulp verleent.
Daarom is de grote zorg die de Kerk, de Bruid van Christus, aan de noden der mensen besteedt – dat is: aan hun vreugden en verwachtingen, hun pijnen en moeiten – als niets anders te beschouwen dan als de zorg waardoor zij hevig gedreven wordt om hen bij te staan, met de bedoeling om door het licht van Christus de mensen te verlichten en allen rond Hem te verzamelen en te verenigen die hun enige Verlosser is. Nooit moet deze zorg zo worden opgevat, alsof de Kerk zich zou gelijk maken aan de dingen van deze wereld, of de ijver zou verflauwen waarmee zij haar Heer en zijn eeuwig Rijk verwacht.
Wij geloven in het eeuwige leven.
Wij geloven dat de zielen van allen, die in de genade van Christus sterven, hetzij dat zij in het vuur van het vagevuur nog moeten boeten, hetzij dat zij aanstonds nadat zij van het lichaam gescheiden zijn, door Jezus in het paradijs worden opgenomen, zoals de Goede Moordenaar – dat zij na de dood, op de dag der verrijzenis, wanneer de zielen met de lichamen verenigd worden, het volk Gods zijn.
Wij geloven dat de menigte der zielen die met Jezus en Maria in het paradijs (de hemel) zijn verenigd, de Hemelse Kerk zijn, waar zij in het genieten van de eeuwige zaligheid God zien Zoals hij is, en waar zij ook, in verschillende graad en op verschillende wijze, samen met de heilige Engelen, deel hebben aan het uitoefenen van de goddelijke macht, die van de verheerlijkte Christus, als zij voor ons ten beste spreken en met broederlijke zorg onze zwakheid bijstaan.
Wij geloven dat de menigte van zielen, die met Jezus (zijn) en die op aarde pelgrimeren, en na hun dood gezuiverd worden en de hemelse zaligheid genieten, allen samen één Kerk vormen;
en wij geloven dat in deze gemeenschap de liefde van de barmhartige God en van zijn heiligen, die steeds hun oren richten op onze gebeden, voor ons klaar staan, zoals Jezus ons heeft verzekerd: Vraagt en gij zult verkrijgen. In het belijden van dit geloof en in deze hoop verwachten wij de verrijzenis der doden en het toekomstige leven.
Gezegend zij God, heilig, heilig, heilig.
Amen.
Het Credo van het volk Gods is een belangrijk stuk, dat niet alleen zorgvuldig is geformuleerd, maar waaraan de auteur (of auteurs) ook een fraaie vorm heeft (hebben) willen geven. Die vorm kan het werk zijn van de maker(s), maar ook van de Vaticaanse instantie van latinisten die de taak heeft voor zulke dingen te zorgen. Het ideaal van deze mensen is kennelijk geweest zeer lange en samengestelde Latijnse zinnen te produceren, in tegenstelling tot het ideaal van tegenwoordig, dat sterk de voorkeur geeft aan gemiddeld 15 tot 20 woorden per zin. Wie het stuk in moderne stijl zou willen vertalen, zou het moeten omwerken, iets dat zeker mogelijk is, zonder aan de inhoud geweld te doen. Vooral omdat het een dogmatisch stuk betreft, waarin de nauwkeurigheid van de taal een belangrijke rol speelt, hebben wij dit niet willen doen. Ook krijgt de lezer op die manier beter een indruk van het origineel.
Op dogmatisch gebied is op deze geloofsbelijdenis vanzelfsprekend niets aan te merken. De leer der Kerk is er in verwerkt, zonder te trachten hieraan afbreuk te doen door onduidelijke formules die de mogelijkheid van verschillende verklaringen open laten. In de tekst zijn de bekende Credo’s der Kerk verwerkt, met name dat van Nicea-Constantinopel (het Credo van de H. Mis, 381) terwijl ook de zgn. geloofsbelijdenis van Trente (van Pius IV, 1564) er in verwerkt is, wat de Sacramenten betreft. Ook dogmatische verklaringen uit later tijd (o.a. Vaticanum I) vindt men er in terug. Zodoende is een geheel verkregen van de voornaamste uitspraken der Kerk over haar geloof, waarbij bijzondere aandacht is geschonken aan door theologen in de Kerk betwiste punten.
Heel bijzonder worden de leer over de H. Eucharistie en de H. Mis uiteengezet.
Anathema’s worden niet toegevoegd, nergens wordt verklaard dat wie een der punten van het Credo verwerpt, buiten de zichtbare Kerk van Christus Staat. Maar omdat in het stuk de bekende en door de Traditie geheiligde geloofsleer wordt samengevat en een “Credo” in de Kerk altijd de geloofsleer betekende, is ontkenning ervan ook die van het geloof. Dit is waar, ongeacht het feit dat het huidig kerkelijk wetboek (de “Codex”) de excommunicatie (=uitsluiting uit de gemeenschap der gelovigen) niet meer kent.
Paulus VI heeft zijn geloofsbelijdenis niet aangeboden als de Zijne, maar als die «van het volk Gods». “Hier hebt u allen de leer der Kerk”, heeft hij willen zeggen. Zoals bij andere plechtige verklaringen heeft hij er ongetwijfeld bij gedacht: neemt u het niet aan, dan moet u dit zelf weten; uit het door mij voorgehouden Credo blijkt wat u moet geloven; doet u dat niet, dan is dit voor uw eigen verantwoording. Zo heeft hij het gebruik van voorbehoedsmiddelen veroordeeld, en hiermee ook de gebruik(st)ers, maar hij heeft gezwegen bij de kritiek die mensen uit de Kerk hebben laten horen tegen zijn plechtige uitspraak. Hij heeft een commissie van kardinalen benoemd, die een groot aantal uitspraken en beweringen van de zgn. Nieuwe Katechismus van 1966 hebben afgewezen en daarmee dit boek feitelijk hebben veroordeeld. Hij zweeg toen de auteurs dit tegenspraken in een Witboek… waarom de door Rome voorgeschreven wijzigingen in de katechismus onaanvaardbaar zijn (1969). De auteurs en kerkelijke censoren (sic) verklaarden zich eens met dit protest (o.c., blz. 233). Ook bij deze opstand tegen Rome zweeg de paus, een zwijgen dat voor de Kerk in Nederland fataal is geweest.
Het moet duidelijk gezegd zijn, dat wie het Credo van het volk Gods niet aanvaardt, de leer der katholieke Kerk niet meer aanvaardt. Omdat hieruit van kerkelijke zijde geen conclusies zijn getrokken, is de verwarring groot. Zij is minder geworden naarmate het getal van hen die zich nog aan de hele leer der Kerk houden is geslonken (nu volgens berichten tot 3%). Triomfantelijk wordt nu gezegd dat de “polarisatie” in de Kerk verminderd is. Er zal er helemaal geen meer zijn, als er geen katholieken meer zijn die nog voor de volle 100% de leer van de Kerk aanvaarden.