De abdij Notre Dame de Fontgombault in Frankrijk
Martin Mosebach
Uit: Pro Missa Tridentina, KnielstraBe 62, D- 71254 Ditzingen, Duitsland, december 1994
Als iemand vraagt waar de grote katholieke traditie nu eens niet vernederd, terneergedrukt en verdoken, maar in volle ontplooiing te beleven is, dan zou men zeker en vooral moeten spreken over de nieuwe Benedictijnenkloosters in Frankrijk. "Hervormde kloosters" zou men deze stichtingen kunnen noemen, als men het woord "hervormd" tenminste niet gebruikt in de zin, die het na het Tweede Vaticaans Concilie heeft gekregen, maar in de zin waarin de H. Teresa van Avila dit gebruikt zou hebben. Werkelijke hervorming is in de Kerk altijd weer verbonden met een terugkeer tot de traditie, de keten die ons rechtstreeks met Christus verbindt, "donec veniat"(totdat Hij wederkeert). Zo zijn er in Frankrijk weer kloosters, die er de noodzaak van hebben ingezien de Regel van de H. Benedictus weer stipt na te leven en zich toe te vertrouwen aan zijn zeer diepe, nuchtere, nauwkeurige en door de "techniek" van het geestelijke leven doordrenkte instructies.
Onder deze kloosters neemt de abdij Notre Dame de Fontgombault een bijzondere plaats in. Zij is gesticht in de vroege vijftiger jaren en daarmee de oudste stichting. Zij is de grootste van deze abdijen, met tegenwoordig meer dan honderd monniken. En zij heeft al drie andere kloosterstichtingen op haar naam: Randol, Trior en Gaussan. Twee daarvan zijn allang grote, zelfstandige abdijen. Fontgombault is op oude Benedictijnse bodem gesticht. Een kluizenaar, Gombald, bewoonde een kluis aan de andere oever van de brede, trage rivier, de Creuse, waaraan het klooster ligt. De eerste Benedictijnerabt was Petrus a Stella, die 900 jaar geleden het eerste klooster stichtte. De abdijkerk is van de meest edele Romaanse puurheid voor zover ze ongeschonden bewaard is. De abdij heeft alle fasen van verval moeten doorstaan, die de Franse geschiedenis de kloosters heeft bereid. Reeds tijdens de godsdienstoorlogen verwoest, werd de abdij later het slachtoffer van de "koude secularisatie". Dat was in de tijd van het absolutisme, toen alle kloosters als puur wetenschappelijke ondernemingen werden behandeld, waarvan de opbrengst in de zakken terecht kwam van door de koning benoemde leken, de zgn. "Commanditair-abten", die hun abdijen vaak nog nooit hadden gezien. De Franse Revolutie verdreef de laatste monniken. In de 19de eeuw volgde een restauratie van het gedeeltelijk afgebroken kloostercomplex, die de nadruk al te zeer op het historisch-kunstzinnige legde. De gebouwen werden als diocesaan grootseminarie gebruikt. Ten tijde van de la'icistische Derde Republiek bereikte het klooster zijn dieptepunt: het werd tijdelijk een knopenfabriek.
De nieuwe stichting in de vroege vijftigerjaren ging uit van Solesmes. Dat verklaart de bijzondere gerichtheid van Fontgombault op de liturgie en het Gregoriaans. Want Solesmes stond immers lange tijd synoniem voor een nieuwe beleving en onderzoek van deze meest pure en karakteristieke muziek van de katholieke Kerk. Tijdens het pontificaat van de heilige paus Pius X werd het Gregoriaanse koraal weer in zijn oude waardigheid als de verplichte vorm van het openbare gebed van de Kerk hersteld. Belangrijke delen van de liturgie kregen door het Gregoriaanse koraal weer hun oude zin terug, die verregaand in vergetelheid was geraakt. De door de priester gebeden Introïtuspsalm werd nu weer gezongen en begeleidde net als vroeger de intocht van de celebrant en de bewieroking van het altaar. De eveneens door de priester zacht gebeden psalm van het Graduale begeleidde nu weer als koraal de plechtige processie met het evangelieboek. De psalm van het Offertorium begeleidde de bereiding van de offergaven weer en ging niet langer zacht gebeden aan het Offertorium vooraf. Het herstel van het Gregoriaanse koraal was een werkelijke liturgiehervorming, en zij was dat op voorbeeldige wijze. Zij greep niet in de liturgie in; zij haalde niets, wat door oeroud gebruik was geheiligd, van zijn plaats, maar probeerde alleen maar alle delen van de liturgie beter te begrijpen en al naar hun aard duidelijker tot uitdrukking te brengen. Deze manier van omgaan met de liturgie heeft geleid tot zo'n diepe doordringing van de door de Kerk geordende offerhandelingen, dat de liturgie aan allen, die aan dit vernieuwingswerk deelhadden, voorkwam als totaal herboren, fris en puur, als iets dat tot in alle onderdelen tot nieuw leven was gewekt. De noodzaak voor de liturgiehervorming van paus Paulus VI werd daarom in Fontgombault niet begrepen. Nadat het Gregoriaanse koraal, waarvan de uitvoering in Fontgombault tot in de hoogste graad van perfectie tot bloei was gebracht en tot een nieuwe ontplooiing had geleid van de in de voorgaande eeuwen als het ware ingeschrompelde liturgie; nadat een meditatieve omgang met de rubrieken soms de routine en de aan onbegrip prijsgegeven gebaren weer met een nieuwe geest had vervuld, nadat dus een uitgebreide hervorming vanuit het wezen van de liturgie reeds had plaatsgevonden, moest de daarna wereldwijd doorgevoerde liturgiehervorming wel op zijn minst overbodig lijken. Omdat Fontgombault een voorconciliaire stichting is, probeerde de abdij eerst - tegen de overtuiging en de geestelijke ervaring van de meeste monniken in - met de nieuwe liturgie en met het sterk verkorte getijdengebed te leven. Deze poging mislukte. De nieuw gemaakte ordening werd als onbruikbaar ervaren; daarvoor was men niet in het klooster gegaan. Dus Fontgombault keerde in volle omvang tot de oude liturgie en tot het oude getijdengebed terug. Na menig gevecht met de plaatselijke bisschop, de aartsbisschop van Bourges, kwam tenslotte het pauselijk indult met betrekking tot het opnieuw gaan gebruiken van het klassieke missaal goed van pas. Voor de privé-Missen van de priester-monniken, die plaatsvinden na de Lauden in de vroege ochtend, heeft de abdij overigens het gebruik van de Novus Ordo vrijgelaten; natuurlijk wel in het Latijn en "versus Deum". Het is veelzeggend, dat van deze mogelijkheid vooral de weinige oudere monniken, wier levensgeschiedenis sterker verbonden is met de conciliaire beweging, gebruik maken, terwijl de talrijke jonge priesters uitsluitend de Tridentijnse ritus celebreren.
Zoals gezegd heeft Fontgombault een bijna duizend jaar oude kerk en volgen de monniken een 1500 jaar oude gebedsorde. Niettemin maakt deze abdij een ongemeen jonge en ronduit moderne indruk. Het in dit verband verrassende woord "modern" behoeft nadere verklaring. Hiermee wordt bepaald niets bedoeld, wat ook maar in de verte herinnert aan rituelen met gitaren of piano's, handgeklap of handjes-vasthouden, die uit de jeugdbeweging van het begin van de 20ste eeuw stammen en de fatale bijsmaak van een verouderde demagogie hebben meegegeven aan de vele "modern" bedoelde kerkelijke manifestaties. Hier moet "modern" ook niet worden gelijkgeschakeld met "jong", wat wegens de jeugdige leeftijd van de meerderheid van de monniken voor de hand zou kunnen liggen. Het gaat om een indruk, die met een belangrijk esthetisch probleem van de laatste eeuwen te maken heeft. Een probleem, dat in Fontgombault niet wordt opgelost -een echt probleem is immers ook niet zonder meer oplosbaar. Een probleem dat hier echter, en dat is van het grootste belang, met zeldzame helderheid tot uitdrukking wordt gebracht. Het gaat om het probleem van de heiligenbeelden.
De crisis van de religieuze kunst is algemeen bekend en zal hier niet verder worden besproken. Er zal wel geen enkele denkende katholiek zijn, die er nog nooit onder heeft geleden, dat onze tijd niet in staat is heiligenbeelden te scheppen die voor meditatie en verering geschikt zijn. Welnu, in Fontgombault zijn er, afgezien van één enkele -maar belangrijke -uitzondering, helemaal geen beelden. Dat is allereerst een gevolg van de Franse Revolutie, die Frankrijks kerken aanzienlijk kaler heeft achtergelaten dan zelfs de beide culturele catastrofes in de rest van Europa, de reformatie en de secularisatie. De historische beeldenrijkdom van een ooit zeker kostbaar uitgeruste abdij is totaal vernietigd. Zoals Fontgombault zich vandaag presenteert, heeft men echter het gevoel, dat de abstracte gestrengheid van dit beeldenloze kerkschip de monniken tegemoet komt. Op de talrijke nieuwe, kleine altaren, die aan pilaren en wanden zijn opgericht, staat telkens slechts een ijzeren kruis zonder corpus. Afgezien van de glas-in-Iood ramen uit de 19de eeuw, die niet wezenlijk op de ruimte van invloed zijn, is het enige heiligenbeeld een Romaanse Madonna uit steen, die oorspronkelijk aan de buitengevel was bevestigd. Zij draagt de naam "Onze Lieve Vrouw van een Goede Dood", omdat een berouwvolle kerkschenner zich tijdens de Franse Revolutie tot dit beeld wendde terwijl hij stervende was. Dit zeer majesteitelijke, met grote, starre ogen aan de laat-Romeinse provinciale stijl herinnerende plastiek staat echter in een zijbeuk, omgeven door een zee van kaarsen. In het middenschip zijn het de tot uiterste gestrengheid van vorm herleide heilige riten, die het eigenlijke beeld uitmaken, dat ter verering voor de gelovigen is uitgesteld.
Een bijna puriteins purisme bepaalt de uiterlijke verschijning van Fontgombault. Behalve op hoge feesten wordt hier ook afgezien van bloemen. Het is de edele grijze steen van de, buiten de zomer, ijskoude kerk, die de achtergrond vormt voor de in langzame tijdloosheid voltrokken liturgie. In deze omgeving krijgen de liturgische kleuren een machtige uitdrukkingskracht. Fontgombault geeft de voorkeur aan het "moderne" gothische misgewaad in heldere, bijna harde kleurstelling. Het helrood van het ornaat van Pinksteren en feesten van martelaren is kobaltblauw gevoerd. Misschien wordt nu duidelijk, waarom een abdij, die zo ondubbelzinnig het stempel van de traditie draagt, tegelijk zo een uiterst eigentijdse, moderne indruk maakt. Het -in de beste zin van het woord -aangename, vriendelijke, met de volkscultuur verbondene van het barokke Napolitaanse of Beierse katholicisme, is hier compromisloos afgelegd. In Fontgombault is, zou men kunnen zeggen, de balans opgemaakt. Men heeft hier het einde van een verbindende christelijke Europese cultuur gediagnosticeerd. Het resultaat is het besluit zich te beperken tot de kern van de overlevering, het gebed en de levensorde volgens de regel van de H. Benedictus en het koraal en de liturgie van de vroeg-christelijke rooms katholieke Kerk om haar met de totale overgave van een mensenleven te vullen.
In de oosterse orthodoxie wordt over de liturgie als "ikoon" gesproken. De H. Mis kan er op dezelfde manier aanspraak op maken een dergelijk "beeld", een belichaming van het Generzijdse te zijn. In Fontgombault wordt dit "beeld"-karakter van de H. Mis bijzonder duidelijk, juist omdat beelden totaal ontbreken. In een tijdperk, dat zichzelf niet in staat acht voor verering en meditatie geloofwaardige beelden te scheppen, wordt hier in uiterste reductie aangetoond, dat het belangrijkste religieuze beeld -waarvan alle andere religieuze (en profane!) kunst wordt afgeleid -nog niet verloren is: de Heilige Mis. Uit de smartelijke ervaring van het algemene gebrek, de teloorgang en het verval ontstaat tenslotte, door de terugvoering tot de eigenlijke krachtbron, het gevoel aan een vernieuwing deel te nemen, waarvan het ijzeren gevoel voor vorm, ook in de onvruchtbare en vormeloze woestijn van het eigentijdse bewustzijn, in staat is te overleven.
De liturgische vorm brengt het liturgische beeld voort en treft daarmee het grootste geheimenis van de christelijke godsdienst diep in de ziel: de incarnatie van het Woord. Liturgie is vleeswording, zou men afgekort kunnen zeggen. Tegelijk echter is de liturgie ook de noodzakelijke voorwaarde voor een leven in gebed. "Het gebed is de arbeid van de monnik" wordt in Fontgombault gezegd. Wie met deze materie - bijvoorbeeld in de levensbeschrijvingen van de mystieken -in aanraking kwam, kan aanvoelen wat dit betekent. De apostel Paulus vergeleek de christelijke ascese met de training van een hardloper. Hoe ontnuchterend dit voor dweepzieke harten ook mag klinken: er bestaat niet slechts een geest des gebeds, er bestaat ook een gebedstechniek. Onophoudelijk te bidden kan geleerd worden. De zwaarste bekoringen staan de contemplatieve monnik te wachten. Vanuit deze ervaring zijn de monniken van Fontgombault en de door hun gestichte kloosters tot de oude orde van het gebed teruggekeerd: zij is de meest beproefde, de meest praktische manier en biedt ook de meeste kans op succes. Het devies van de Benedictijnen:"Ora et labora" -"Bid en werk!" zou wellicht nog gevarieerd en uitgebreid kunnen worden:"Bid, alsof je werkt; bid, door een dienst aan God te bewijzen -niet om jezelf in een prettige, gevoelige stemming te brengen!"
Hoe ernstig het gebed in dit klooster wordt opgevat, bleek mij uit een kort gesprek dat ik met een broeder voerde, die aan de poort van de abdij zat(gewoonlijk zijn gesprekken met monniken slechts mogelijk wanneer vader abt dit in een afzonderlijk geval toestaat). Het was een paar jaar voor de val van de Berlijnse muur. Wij spraken over de tweedeling van Duitsland. "Wat Duitsland nodig heeft is een nieuwe Jeanne d'Arc", zei de monnik. En hij vervolgde:"Misschien bidt er ergens in een klooster iemand voor de eenheid van uw land". In Fontgombault offert een jonge priester, die Vietnamees bloed heeft, iedere H. Mis op voor het heil van zijn vaderland. Een andere bidt iedere dag voor de verzoening van de katholieke Kerk met de orthodoxie. Ook een traditiegetrouwe katholiek, die zijn leven echter leidt in onze slechts aan daden gelovende tijd, moet vaak een lange weg afleggen om te erkennen welke daden achter zulke gebeden verborgen liggen.
Ik wil mijn relaas over Fontgombault niet zonder enkele praktische wenken besluiten. Het klooster is heel gastvrij; men.zou zelfs van een apostolaat van gastvrijheid kunnen spreken. Er is een groot gastenhuis en er zijn eenvoudige kwartieren voor jonge mensen. Buiten het klooster staan kleine huizen waarin vrouwen of ook hele gezinnen kunnen verblijven. Van deze mogelijkheden wordt altijd gebruik gemaakt. Met grote feesten is het klooster bijna overvol. Aanmelding op lange termijn is dan zeker geboden. Wie echter een of andere vorm van geestelijke verzorgingsactiviteit verwacht, is in Fontgombault niet op de juiste plaats. Fontgombault is geen plaats voor begeleide retraites, lezingen, congressen, manifestaties of bijeenkomsten. Wie een biechtvader wenst, krijgt die natuurlijk. Wie geen biechtvader wenst, zal door niemand worden aangesproken. In de gewone zondagsmissen wordt niet gepreekt. Alleen op grote feesten leest de abt, zittend op zijn troon, een tekst voor, waarbij het duidelijk is, dat retorisch vuurwerk hier beschouwd wordt als niet met de geest van de liturgie overeenstemmend. Wie naar Fontgombault komt, wordt met volmaakte hoffelijkheid en discretie ontvangen, maar men verwacht wel, dat de gast zich helemaal door het rythme ter plaatse laat grijpen. Het terecht in het negatieve terechtgekomen woord "verzorging"(Betreuung) kan voor de verhouding van de monniken ten opzichte van hun gasten niet worden gebezigd. Ik leg heel bewust zo sterk de nadruk op het aspect van de koele atmosfeer, om het verschil tussen dit pelgrimsoord en vele andere kloosters en huizen duidelijk te maken. Want een pélgrimsoord is Fontgombault. Vooral voor jonge mensen gaat er van de schoonheid en de puurheid van de atmosfeer een fascinerende bekoring uit. Ofschoon de reis naar Fontgombault zonder auto ongemakkelijk is - het dichtstbijzijnde spoorwegstation, te Châteauroux, ligt 70 kilometer verder en de busverbinding met Châteauroux is slecht -, zouden niettemin vele Vlaamse en Nederlandse katholieken de weg daarheen niet moeten schuwen. Voor iedereen, die zich inzet voor de katholieke traditie, is de ontmoeting met deze hoogste vorm van katholiek leven, die al het puur historische en al het zuiver regionale achter zich heeft gelaten, als het geraakt worden door een avant-gardistische impuls. Deze avant-gardistische impuls vermag de Orde van de Heilige Benedictus al sinds de tijd van zijn stichting te geven.
Wie de abdij wil bezoeken kan voor reserveringen schrijven naar:
Abbaye Notre Dame de Fontgombault, F-36220 Tournon St. Martin(lndre), France