Eucharistietheologie en "Reform of the Reform"
Abbé Claude Barthe
Het is meer dan ooit van belang om aandacht aan de gematigde kritiek op de door het Tweede Vaticaans Concilie opgang gebrachte liturgiehervorming te besteden. Sinds het begin van de tachtiger jaren, dus sinds de benoeming van Joseph Ratzinger tot prefect van de geloofscongregatie door Johannes Paulus II, is zij nauw verbonden met de zogenaamde "restauratie-politiek".
Zij staat veel dichter bij de radicalere kritiek dan over het algemeen wordt aangenomen, en zij steunt, zoals door opmerkzame waarnemers is waargenomen, in sterke mate op haar. Verder eist zij haar "vrijheid". Dat betekent, zij probeert concreet de vrije viering van de tridentijnse liturgie zeker te stellen, en wel stapsgewijs door opeenvolgende verwijzingen op hun "recht" in de vorm van indulten, verklaringen en vieringen. Daarboven vormt zij een eenheid met het thema "Reform of the Reform", dat momenteel een kans maakt in een regeringsprogramma opgenomen te worden. Kardinaal Ratzinger heeft zich hiermee sinds hij in het paleis van het Heilige Officium is ingetrokken op informele wijze zeer sterk beziggehouden.
Kardinaal Ratzinger neemt een stelling in
Nu is er sinds kort een stellingname van Kardinaal Ratzinger in het tijdschrift Forum Katholische Theologie gepubliceerd, die vervolgens ook is verschenen in het maandblad 30 Giorni (Dez. 2004, pp. 72-74) en in Adoremus Bulletin (Nov. 2004) [alsook in IKI Catholica (juli-augustus 2005, nr. 31, pp. 327-331), het Bulletin van de Vereniging voor Latijnse Liturgie (nr. 89, juli 2005) en verscheidene andere bladen - vert.]. Dit gebeurde door middel van een recensie van een boek uit de pen van een benedictijn van Farnborough, Dom Alcuin Reid: The Organic Development of Liturgy [1]. Hierin wijst de kardinaal tactisch zowel de "radicale hervormers", die de nieuwe liturgische boeken uitgewerkt hebben, als ook hun "onverbiddelijke tegenstanders", die haar absoluut afwijzen, terecht en appelleert hij concreet aan een andere liturgiehervorming. Zij dient een echte "organische ontwikkeling" te zijn die teruggaat op de Liturgische Beweging, zoals die zich tot het jaar 1948 ontwikkelde en in de hervorming van Pius XII gestalte heeft aangenomen. De weliswaar met name niet genoemde maar wel duidelijk bedoelde naconciliaire hervorming wordt praktisch als een de facto-verraad aan de toentertijd lopende hervorming gepresenteerd, die nog beëindigd moesten worden.
Kardinaal Ratzinger gunde zichzelf zelfs het genoegen van een "cirkelcitaat" (omdat hij om het zo te zeggen zijn eigen werk citeert), waarin hij de verwijzing van Dom Reid naar de Catechismus van de Katholieke Kerk citeert: "Zelfs de hoogste Autoriteit in de Kerk kan de Liturgie niet naar believen veranderen, maar alleen in geloofsgehoorzaamheid en eerbied voor het mysterie van de liturgie" (Nr. 1124)[2]. En op dezelfde wijze benadrukt de kardinaal een anti-bugninisch thema dat hem na aan het hart ligt: de paus is als een tuinman die de liturgie met liefde en respect laat groeien, maar niet een mecanicien die nieuwe machines bouwt en de oude op de vuilnisbelt gooit.
De kritiek op een liturgische implosie
Het is goed eraan te herinneren dat de toenmalig professor Joseph Ratzinger al in 1966 op de Katholiekendag zijn mening over de in voorbereiding zijnde liturgiehervorming gaf ("Der Katholizismus nach dem Konzil", in: Auf dein Wort hin, 81. Deutscher Katholikentag in Bamberg, Paderborn 1966, blz. 245-266). Deze uiteenzetting lijkt in vergelijking met de daarna ontwikkelde visie eerder gematigd. Maar zij bevatte haar reeds in de kiem. Drie jaar voor de afkondiging van het nieuwe misboek nam hij al het "nieuwe ritualisme" van de liturgisten op de korrel, die de oude gebruiken door het maken van de "vindingsrijkste vormgeving" verving (zoals verplichte celebratie versus populum, verbannen van de tabernakels en in plaats van haar een stoel voor de celebrant bij het altaar). Zijn hoofdkritiek op de in gang zijnde veranderingen betrof het archeologisme (het "Archaïsme"), voortgekomen uit een "eenzijdigheid", die de Liturgische Beweging zelf mogelijkerwijze aankleeft.
Vandaag de dag gebruikt kardinaal Ratzinger in de recensie van het door ons genoemde boek van Alcuin Reid niet meer het terughoudend taalgebruik, dat toentertijd onvermijdbaar was, en waarmee de hervorming als zodanig gerechtvaardigd moest worden, om een onderscheid te maken tussen haar zelf en haar uitvoering. Integendeel! In zijn laatste bijdrage valt hij open en direct de alliantie aan, die in de loop van de "eerste hervormingsfase" tussen de aanhangers van een "pastoraal pragmatisme", dat "tegelijkertijd een pastoraal rationalisme" is, en de archeologiserende experts gesloten is. Alleen de laatste mochten meepraten en die wilden de "oorspronkelijke zuiverheid" van de riten terugvinden. Dit archeologisme met neomodernistische doelstelling vormt nu precies het wezen van het hervormingswerk, waarvan de coördinatie door Paulus VI aan Annibale Bugnini werd overgedragen.
"Archeologisme" en "de geest van het Concilie"
Joseph Ratzinger noemt het kwaad bij de naam. Inderdaad is er een verband tussen het archeologisme en de fundamentele doelstellingen van "de geest van het Concilie", die zich zoals bekend Oecumenisme noemt. Wij hoeven er niet aan te herinneren, dat zij zowel bij de uitwerking van de concilieteksten als ook bij de uitvoering van de liturgiehervorming een belangrijke referentiepunt vormde. Zoals wel bekent heeft dit Oecumenisme zich in haar verschillende verschijningsvormen (verdieping van de respectievelijke tradities, terugkeer naar de wortels enz.) gebruik gemaakt van op een teruggang gerichte hypotheses. Een van deze hypotheses zegt dat de eenheid van de christenen veel makkelijker verwerkelijkt kan worden wanneer de Katholieke Kerk tot een weergave van haar leer of tot de uitwendige gebruiken zou terugkeren zoals ze voor de scheiding bestonden.
De kritische analyses van de bugniniaanse hervorming van de H. Mis houden zich voornamelijk met gebreken in de zoenoffertheologie bezig, die inderdaad het hoofdpunt vormt van wat het wil overwegen. Toch verloren deze analyses ook niet de zeer kenmerkende zwaktes uit het oog die betrekking hadden op de theologie van de werkelijke tegenwoordigheid. Talrijk zijn de studies over de hervorming vanuit dit gezichtpunt geweest. Over het algemeen hangen beide aspecten - het offer en de werkelijke tegenwoordigheid - van leer over de H. Mis nauw met elkaar samen (waarbij ook nog het priesterambt hoort). Men moet zich alleen maar de in de encycliek Mediator Dei gegeven verklaringen met betrekking tot de verbinding tussen de Modus van de wezensverandering en de onbloedige tegenwoordigstelling (Dz. 3848) voor ogen te houden: de tegenwoordigheid is gericht op het offer. Toevalligerwijze is op dit punt, bij hen die wij gemakshalve met het in Rome gangbare begrip "Bugninianen" aanduiden, het archeologisme het duidelijks aan te tonen. Daarom bespreken wij hier de transsubstantiatie.
Vervaging van de term Transsubstantiatie
Natuurlijke zijn in de nieuwe Riten zelf - en nog duidelijker in de veelheid van interpretaties die ze toelaten of die zich op haar geest beroepen - het grote aantal van weglatingen en duidelijke afzwakkingen van al dat wat de aanbidding van het Lichaam en het Bloed van Christus betreft, vast te stellen: de vermindering van de aanbiddingshoudingen, de kniebuigingen, het gebruik van de handcommunie, communie-uitreiking door leken, banaal taalgebruik die in veel hooggebeden de consecratie omlijsten, etc. Maar deze verschillende en talrijke verandering in de ontwerptoestand en de ontwikkelingsmogelijkheden bedekken een fundamentele vervaging, zij het niet rechtstreeks van de leer, maar wel van het begrijpen van de transsubstantiatie.
In het uiterste geval is alleen al het bestaan van een theologisch en dogmatisch concept waarmee de verandering van brood en wijn in het lichaam en bloed van Christus in een term wordt bevat, op zichzelf al een hindernis. Zij staat haaks op een mentaliteit, die de kritiek aan de scholastische formulering van de dogma's tijdens de "nouvelle theologie" van de 50iger jaren voor zijn rekening had genomen. De uitdrukking "transsubstantiatie" geldt met het oog op de moderne mentaliteit niet meer als "uitdrukkingskundig" en wordt tegelijkertijd voor de kerkscheuringen in het verleden verantwoordelijk gehouden, die koste wat het kost overwonnen moet worden.
De meningsverschillen uit de 16e eeuw over een door middel van aristoteliaanse begrippen uitgewerkt middeleeuws concept zijn in de ogen van de theologen van vandaag voor de geest van onze tijd op een gewoonweg groteske wijze overbodig. Dat in de Kerk vanwege zulke formuleringen gestreden kon worden, laat ze van schaamte rood worden. Verder kon men een vlugschrift over de feiten schrijven, dat zich achter deze rituele achteruitgang een geheel mondain onbehagen van de katholieke theologen binnen de wereld van de intellectuelen openbaart.
Van de transsubstantiatie terug naar de "Mystagogiek"
Hoe het ook zij, de hedendaagse trend binnen de bugninische theologie bestaat erin om in plaats van het over begrip transsubstantiatie te hebben, het thema "mystagogiek" te behandelen. Nauwkeuriger gezegd: in plaats van de uiteenzettingen van vroeger over de verandering van de substantie van het brood in het Lichaam van Christus als resultaat van een dogmatische ontwikkeling relativeert men nu deze theologische conceptualisatie alsook de als haar gevolg ontstane dogmatische begripsvorming, waarbij men deze als een ongelukkige verbuiging van de patristische leer beschouwd [3].
Natuurlijk verwijst het woord "mystagogiek" naar een oude eerbiedwaardige literatuur. Het wordt bij de sacramentscatechese van de kerkvaders gebruikt in verband met een bijzondere voorliefde voor initiatie, d.i. de doop, het vormsel en de eucharistie. Na de byzantijnse periode duidt men op deze wijze elke uitleg van de liturgische riten.
Vandaag echter gebruikt men de term in een bugninische zin. Daarmee krijgt zij echter geen duidelijke heterodoxe betekenis, maar wel een zodanige, die in de richting van een relativering van de transsubstantiatieleer gaat. Een voorbeeld onder andere hiervoor kan men in de geschriften van de erkende specialist Enrico Mazza [4] vinden. De van hem met voorkeur behandelde grote mystagogische homilies stammen uit de vierde eeuw (dat de hervormers na het Tweede Vaticaans Concilie ook tot referentiepunt diende). Bijzonder geldt de tweede helft van deze eeuw met St. Cyrillus van Jeruzalem, St. Johannes Chrysostomus en Theodor van Mopsuestia. Deze schrijvers verklaarden de catechumenen de Eucharistie aan de hand van een typologische interpretatie, die zij in afhankelijkheid van bijbelse beelden (Manna, Paaslam) op de christelijke viering aanwenden. Daarbij kwam ook een enigszins naïeve "fysieke" uitleg, die aan een soort nieuwe "incarnatie" in het brood doet denken.
Van het laatste uitgaand ontstond bij de heilige Ambrosius een nieuw beeld van de consecratie, die zich op de instellingswoorden concentreerde. Thans spreekt men graag van de formule, die de transsubstantiatie veroorzaakt, terwijl de woorden drager van goddelijke acht zouden zijn. Daarmee was, zoals Mazza opmerkt, de weg voor Transsubstantiatie gebaand. Duidelijk is, dat de door Mazza vertegenwoordigde stroming daarop uit is, om in het kader van haar geschiedkundige analyse de op het gouden tijdperk van de Mystagogiek volgende verdere ontwikkeling voor nietig te verklaren. Zo aarzelt Mazza bijvoorbeeld niet de van het Leerambt door Mediator Dei (Dz. 384) gecanoniseerde "middeleeuwse" theorie, volgens welke de offerdood door de gescheiden consecratie van de heilige gedaanten gerepresenteerd wordt, heftig te kritiseren: "Men kan niet accepteren dat de scheiding van brood en kelk de representatie van de dood van Christus zou zijn" (L'Action eucharistique, op. cit., blz. 320).
"Breking van brood" vervangt de "werkelijke tegenwoordigheid"
Opmerkzame waarnemers hebber erop gewezen dat in Nr. 47 van Ecclesia de Eucharistia - een tekst met bewust traditionele intentie - een wel is waar formeel onaanvechtbare passage, met een woordgebruik dat zich echter sterk afwijkt van de passages waar de encycliek naar verwijst, duidelijk het handschrift van de bugninianers draagt. En op deze wijze geeft het denkkartel (groupes de pensées) het hun geliefde signaal: "Terwijl het verhaal (over de instelling op Witte Donderdag) tot op zekere hoogte trekken vertoont van de Joodse riten van het Paasmaal, tot aan het zingen van de Hallel (vgl. Mt. 25,30; Mc. 14, 26), vermeldt het sober en plechtig, in de varianten van de verschillende overleveringen, de woorden door Christus uitgesproken over het brood en de wijn, die Hij gebruikt als concrete uitdrukking van Zijn overgeleverde Lichaam en Zijn vergoten Bloed. Al deze details worden door de evangelisten vermeld in het licht van een in de jonge Kerk reeds gevestigde praxis van 'het breken van het brood'. Maar sinds de dagen van Jezus heeft de gebeurtenis van Witte Donderdag zichtbare sporen gedragen van een liturgische 'gevoeligheid', gevormd door de traditie van het Oude Testament, en bereid opnieuw vorm te krijgen in de christelijke viering, in overeenstemming met de nieuwe inhoud van Pasen."
Want dit is een getuigenis dat ze Thomas, Trente en Mediator Dei overslaan; de Bugnanianer zijn er zeer behept mee de eucharistieviering van een in hoge mate meerduidige benaming te voorzien. Is deze toch aan de heilige Lukas en de apostelgeschiedenis ontnomen - namelijk de "breking van het brood". De episode van het verschijnen en het weer verdwijnen voor de Emmaus-jongeren, die de aanleiding voor deze benaming vormt (Lk. 24, 30-35), maakt het voor hen mogelijke in de overige verklaringen, die er op gericht zijn, de definitie van de tegenwoordigheid - erkent op het ogenblik waarop Hij zich aan hun blik onttrekt - te vervagen enz. En dat bespaart hen in hoge mate, haar als "werkelijk" aan te duiden. Op deze manier vervangt een dynamisch eucharistiebegrip een als fysisch beschouwd concept.
Een adogmatische Eucharistieleer
Op deze manier willen de bugninianen door in deze benaming te volharden, - in goede oecumenische "orthodoxie" - grosso modo de ontwikkeling van twee eeuwen met een pennenstreek aan de kant zetten. Daarmee willen zij tot een beschrijving van het geloof, die de van de "Scholastiek" gevonden formuleringen voorafgaat, terugkeren alsook tot een liturgische traditie, die voor het op het offer gerichte "ritualisme" bestond, die op de late oudheid was gevolgd (offergebed, "middeleeuwse" tekens van aanbidding enz.).
Daarbij zei opgemerkt dat deze poging tot een implosie geen "protestantisering" in strikte zin van de leer en de kult is zoals men vaak beweert. Luthers theorieën met betrekking tot de realidentificering tussen brood en wijn en het bloed en lichaam van Christus, zijn uiteenzettingen over de "consubstantiation" of de "impanation" in verband met een "multilocatie" zijn minsten net zo gecompliceerd en precies zo scholastisch als die van de katholieke transsubstantiatie. Het Oecumenisme - zelfs wanneer het protestantisme bij deze operatie de eerst winnaar is - beweegt zich daarmee feitelijk in de richting van een uitsluiting zowel van de tridentijnse dogma's als ook van de protestantse belijdenissen. Het is precies zo adogmatisch als bij voorbeeldde theologie van de religies begrepen van Edward Schillebeekx. Zij berust bij hem niet op een "traditioneel" syncretisme, dat in de volksmond uitgedrukt zou worden als: "Men kan zijn heil in alle religies bereiken". De juiste korte beschrijving voor deze theologie zou weel meer kunnen heten: "Geen religie heeft het recht geloofswaarheden en gedragsregels voor te schrijven".
Bij een "Pastoraal"-Concilie hoort ook een dynamische liturgie
Daarom ook is het oude eerbiedwaardige gezegde lex orandi, lex credendi, dat bedacht was om de Pelagianen de Romeinse oraties voor te houden, in de vijftiger jaren bij de controverse met de nieuwe theologische stromingen gebruikt. Deze keer legde men de nadruk op het begrip dat de gelijkwaardigheid tussen beide gebieden waarborgt, namelijk die van de lex. De liturgie is een Wet, vergelijkbaar met het wat van de Dogma's, die uit zijn gebondenheid afgeleid is [5].
De vertegenwoordigers van de nieuwe theologie, zoals ook die van een toenemende op een hervorming gerichte liturgische beweging - vaak dezelfde personen - wilden aan de ene kant de scholastische theologie uit naam van de positieve theologie relativeren, d.i. in naam van de theologie, die zich direct op de studie van de kerkvaders beriep. Aan de andere kant had zij tot doel de liturgie te "reinigen" van Karolingische en middeleeuws "ritualisme" in zijn formuleringen en gebaren, waardoor zij zogenaamd overwoekert was geworden.
Zij richtte zich dus tegen de zogenaamde rituele en conceptuele dwangbuis, het "wettisisme" van de Liturgie, zoals ook die van de verklaringen van het leerambt. Daarom zijn bij de bugninische hervormingen - en dat kan men niet genoeg benadrukken - de afzonderlijke veranderingen, zo radicaal als ze ook waren, veel minder belangrijk dan de aanhankelijkheid, de veranderlijkheid, het dynamisme, die zij in de Liturgie hebben ingebouwd. Het is nu juist haar rekbaarheid, die het mogelijk maakt dat de door Vaticanum II geschapen nog nooit eerder vertoonde doctrinaire situatie ook op het liturgische gebied binnen is gedrongen.
De nieuwe, door haar acteur-schrijver praktisch naar eigen believen omgebouwde en te interpreteren liturgie is de reactie van de nieuwe, wazige en niet grijpbaar toestand op het gebied van de leer - wij bedoelen daarmee de karakteristieke elementen van de "geest van het Concilie", zoals bijvoorbeeld het Oecumenisme. Er bestaat overeenstemming tussen de plasticiteit van de nieuwe liturgie, die het opgegeven heeft, lex orandi te willen zijn, en het feit dat het Concilie niet de autoriteit voor een in de strenge zin van het woord dogmatische lex-voorzetting wilde opeisen.
Dubbele tegenstand tegen de hervorming van Bugnini
Op dit punt stoten de bugninianers, zoals al eerder is opgemerkt, op een weerstand, die we liever met de aanduiding "dubbel" zouden willen karakteriseren, dan om van twee onderscheiden opposities te spreken. Over het algemeen is men van mening dat de oppositie in de vorm van een afwijzing, die opkwam met de aanbieding van het Kort kritisch onderzoek van de Nieuw Misorde aan Paulus VI op 21 oktober 1969, waarvoor de kardinalen Ottaviani en Bacci [6] als verantwoordelijken tekenden, een voortrekkersrol gespeelt had. Feitelijk echter is de andere, meer gematigde en reformistische weg van kritiek even oud. Men kan zelfs beweren dat het reformistische spoor op dezelfde gemeenschappelijke stamboom teruggaat, en zij zich zelfs al tijdens het begin van de liturgische veranderingen begon te ontwikkelen, d.i. vanaf 1964. Het verschil tussen hen werd echter duidelijk bij de afkondiging van het nieuwe misboek, waarvan men vaak gezegd heeft, het heeft een zelfde rol gespeelt als in 1790 de aan (Franse) clerus opgedwongen eed op de grondwet.
Wij hebben aan de toespraak van de toenmalige professor Joseph Ratzinger op de Katholiekendag van 1966 herinnerd. Gelijktijdig gingen de kritische opmerkingen van de toekomstige kardinaal Antonelli in dezelfde richting. Hij was aan het einde van een lange carrière in de congregatie voor de eredienst, waar hij onder andere aan de hervorming van de Goede Week meegewerkt had, tot lid van de commissie benoemd die de hervorming van Paulus VI voorbereidde. Vandaag zou de toon waarop Antonelli de bugninische hervorming waaraan hij zelf deel nam beoordeelde als ratzingeriaans gekwalificeerd worden:
"De discussies werden te haastig gevoerd". Men gaat "steeds de weg naar vernieuwing". Er bestaat "een doel, de rationaliteit in de liturgie in te voeren, zonder zich maar enigszins om de ware aanbidding te kommeren." "Niemand meer heeft gevoel voor het heilige en verplichtende karkater van de liturgische wet"[7]. Zoals als Joseph Ratzinger verdedigde hij ook de theologische waarde van het Confiteor. En ten slotte: "Ik heb de indruk, dat men vooral op het gebied van de sacramenten vaak aan de protestantse mentaliteit toegegeven heeft."
Een Missaal, dat "relatief" is
Ondanks dat was voor de kerkelijke ambtsdragers een frontale aanval op de orthodoxie van het nieuwe misboek zoals bij de kardinalen Bacci en Ottaviani onvoorstelbaar. Maar de manier van onbehagen, die zij voortdurend uitdrukten (men denkt b.v. aan de Lamentatio van P. Bouyer [8]), stelt ten minste het referentiekarakter van de geloofsbelijdenis in vraag, zoals zij van aanvang af aan de documenten van de Romeinse liturgie is toegekend. Vanuit dit gezichtspunt zou men kunnen zeggen dat de Ratzingerianen het nieuwe missaal als relatief beschouwen. Men kan het "verkeert uitleggen", een sterk dominerende uitleg, en men kan het volgens de traditie interpreteren [9].
Het komt dus over alsof dit missaal, dat zelf talrijke varianten mogelijk maakt en de acteurs veel keuzemogelijkheden biedt, een vervolmaking nodig heeft - die van de ars celebrandi van een onbetwistbaar katholieke celebrant -, om volledig het "wat de Kerk doet" tot gelding te brengen. Juist dat is het wat de nieuwe ritus tot een manipuleerbare ritus maakt, in tegenstelling tot de Ritus, die zij behoort te vervangen, en die van zijn kant, zo slecht hij ook mogelijkerwijze gevierd is geweest, dankzij zijn onaantastbaar korset steeds zijn in haar aanwezige betekenis bewaard heeft.
In ieder geval is bestaat de tamelijk weid verbreide indruk, die P. Gianni Baget Bozzo op zeer indringende wijze in een aan de aartsbisschop van Genua, Kardinaal Tettamanzi, gerichte openbrief naar aanleiding van het dertig-jarig bestaan van de mishervorming gestuurd had: "Men ontmoet in haar (de H. Mis van St. Pius V) de erkenning van de priester in de rol van de offeraar in persona Christi, een erkenning, die vandaag verloren gegaan is. Bestaat er overigens niet een bepaalde samenhang tussen dit verlies en de identiteitscrisis van de priesters, wanneer men ze vandaag presbyter noemt, om zo "authentiek" mogelijk (in te tekst: archeologisch) te lijken? Hier gaat het om veel meer dan alleen om het Latijn: in geen geval mag men de sacrale en mystieke rijkdom verloren doen gaan. (…)
Het is noodzakelijk, Eminentie, in de loop van het jubileumjaar ook diegene, waartoe ik mij reken, om vergeving te smeken, die het einde van de traditionele H. Mis en haar spraak als een groot pijn hebben ondervonden en die de H. Mis van Paulus VI trouw met dezelfde intentie celebreren, waarmee ze die van de heilige Pius V gevierd hadden. De intentie is in zoverre belangrijk, omdat de drie nieuwe canons in het anglicaans Prayer's Book te vinden zijn en, in het geval ze gebruikt worden, zij niet met een katholieke intentie uitgesproken worden" (Il secolo XIX (Genua, 31 oktober 1999).
"Interpretatie in de zin van de Traditie" en de "Intentie" van de priesters
De beroemde "interpretatie in de zin van de Traditie" zou door haar toepassing op de sacramentele Ritus ook daartoe dienen de intentie van de priesters te redden, resp. nauwkeuriger gezegd, voor een vervalsing te behoeden. Voert echter deze noodwendigheid van een "interpretatie in de zin van de Traditie", die op verschillende niveaus zowel voor de teksten van het Tweede Vaticaans Concilie zoals ook voor haar Liturgie gebruikt wordt, niet tot een twijfel van de rol van de grens, die de concilieteksten op het gebied van de lex credendi aan de ene kant en die van de lex orandi aan de andere kant voor het nieuwe misboek toekomen moest? Want theoretisch zijn de laatste elementen de leer van het Magisterium en de nieuwste, de eredienst betreffende documenten daarvoor daar, de betekenis van wat haar voorafging te verduidelijken en niet omgekeerd. Het Magisterium wordt als "levend" aangeduid, in zoverre het steeds het heldere uit het onheldere filtert. Daarom moeten we herhalen:
Vanuit een goed begrip van het wezen van Traditie - namelijk het authentiek doorgeven van hand tot hand sinds de apostelen - behoorde het Tweede Vaticaans Concilie, wanneer zij het Magisterium in de volledige zin van het woord zou zijn, het tridentinum in zijn juiste zin uit te leggen. Hetzelfde geldt voor dat Missaal van Paulus VI. Wanneer zij een document van de lex orandi in de volste zin zou zijn, dan behoort zij een juiste uitlegging van het missaal van de heilige Pius V toe te staan en niet omgekeerd. Daarin ligt in feite de kern van alles, wat de Bugninianen beweerden en wat de Ratzingerianen bestreden.
Noten
[1] Saint Michael's Abbey Press, London, 2004. Dit Boek is voortgekomen uit een promotiestudie over de "aard van de liturgische beweging en de principes van de liturgiehervorming".
[2] Aan deze bij de theologen gebruikelijke traditionele uitspraak, wanneer ze definieert wat een paus kan en niet kan, mag men een andere beschouwing van de kardinaal in Aus meinem Leben toevoegen: "… het verbod op het oude missaal heeft mij verbijsterd; Zoiets is in de gehele liturgiegeschiedenis nog nooit gebeurd" (DVA, 1998, blz. 172). Deze vaststelling moet men in zijn context begrijpen, waaruit duidelijk wordt dat het verbod alleen schandalig was vanwege de breuk, die de feitelijke hervorming vormde, terwijl toch talrijke liturgische hervormingen vroegere vormen herzien en vervangen hebben: "Men brak het oude gebouw af en bouwde een ander, evenwel grotendeels uit het materiaal van de vorige en ook gebruikmakend van de oude bouwplannen. Er is geen twijfel mogelijk, dat dit nieuwe missaal op veel gebieden een werkelijke verbetering en verrijking bracht, maar… etc. Daarom hebben wij een nieuwe Liturgische Beweging nodig, die het eigenlijke erfgoed van het Tweede Vaticaans Concilie tot leven zal wekken" (ibid., blz. 173-174)
[3] In de theologie is het woord "transsubstantiatie" bij de latere Alexander III opgedoken (Guimond sprak van "substantiële Transmutatie", substantialiter transmutari). In het schrijven Cum Martha circa van Innozenzius III (Dz. 782) uit het jaar 1202, en vervolgens op het 4e Concilie van Lateranen gecanoniseerd (Dz. 802) en tenslotte definitief door St. Thomas uitgelegd en door het leerambt voortdurend gebruikt.
[4] Zie: La mistagogia. Le catechesi liturgiche della fine del quarto secolo e il loro metodo (Edizioni liturgiche, CLV, Roma, 1996); L'Action echaristique. Origine, développement, interprétation (Cerf, 1999); Continuità et discontinuità. Concezioni medievali dell'eucaristia a confronto con la tradizione dei Patri e della Liturgia (Edizioni liturgiche, CLV, Roma 2001)
[5] Het gebed van de Kerk "fixeert" de regel van het geloof als een van de uitdrukkingswijzen van het leerambt (Pius XII, Mediator Dei van 20 november 1947).
[6] Zie Claude Barthe, Alexis Campo: "Una exam critique en attente de réponse" in Bref examen critique deu nouvel Orod Missae, nouvelle edition, Renaissance catholique, Issy-les-Moulineaux, 2004, blz. 21-36.
[7] Nicolas Giampietro, Il Cardinale Ferdinando Antonelli e gili sviluppi della riforma liturgica dal 1948 al 1970 (Roma 1998).
[8] "Sinds het Concilie hebben zich deze dubbelzinnigheden met een sneltreinvaart ontwikkeld. Het ging er daarbij in het geheel niet meer om onderzoek ten bate van het opnieuw ontdekken van het authentieke leven van de door de Traditie overgeleverde liturgie, maar om haar vervanging door een schijnliturgie zonder wortels, die de aanpassing verwisselt door een simplistische, levensgevaarlijk minimalisme…" (Louis Bouyer, Le métier de théologien. Entretiens avec Georges Daix, France-Empire, 1979, blz. 52).
[9] Michel gitton, Initiation à la liturgie romaine, voorwoord van Karidnaal Ratzinger, nawoord van Msgr. Guillaume. Ad solem, 2003.
Vertaling: D.P.J. Oostveen
Vertaald uit: Una Voce Korrespondenz, 35. Jahrgang, Heft 5, Sept./Okt. 2005 pp 259-269, vertaling uit het Frans en tussenkopjes van Andras Schönberger. Oorspronkelijk uit: Catholica, voorjaar 2005, blz. 86-95.