www.ecclesiadei.nl
Introibo ad Altare Dei
Hoofdpagina | Tridentijnse Liturgie | Documenten | Bedevaarten | Links | Contact 
 www.ecclesiadei.nl / documenten / chronologische lijst / Prot 1411/99

Algemene beantwoording van ontvangen brieven betreffende het officiële standpunt van de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst van 3 juli 1999, protocol 1411/99

Origineel, pagina 1 - Origineel, pagina 2

  1. Het Romeins Missaal goedgekeurd en uitgevaardigd op gezag van paus Paulus VI in de Apostolische Constitutie "Missale Romanum" van 3 april 1969, is de enige vorm van celebreren van het Heilig Misoffer die overeenkomt met de Romeinse ritus die nu van kracht is en is in overeenstemming met de algemene liturgische wet. Hetzelfde is van toepassing, met enig noodzakelijk voorbehoud, op de andere liturgische boeken die goedgekeurd zijn na het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie.
  2. Het gebruik van de vorm welke voorafging aan de naconciliaire liturgische vernieuwing van de Romeinse ritus (die ook bekend is onder de namen "traditioneel", "oud", "van de H. Pius V", "klassiek", en "Tridentijns") is toegestaan, onder de voorwaarden zoals uitgewerkt in het Motu Proprio Ecclesia Dei adflicta, voor personen en gemeenschappen die gehecht zijn aan deze vorm van de Romeinse ritus. Deze voorziening is toegestaan door middel van een speciaal indult, hetgeen op geen enkele manier betekent dat de twee vormen overeenkomstig zijn.
  3. Zij die het voordeel genieten van het indult zoals verleend door het Motu Proprio Ecclesia Dei adflicta, mogen deze vorm vrijelijk gebruiken zowel privé als publiekelijk, in kerken en op tijden die uitdrukkelijk voor de gelovigen zijn vastgesteld.
  4. Sinds de huidige vorm van celebreren volgens de Romeinse ritus overeenkomt met de algemene liturgische norm, zal er geen sprake zijn van "twee ritussen" of van een "tweeledigheid van ritus". De toestemming die het Motu Proprio Ecclesia Dei adflicta geeft, beschermt het liturgisch bewustzijn van die priesters en gelovigen die gehecht zijn aan dit voorafgaande gebruik, maar bevestigt hen op geen enkele manier als een "rituele congregatie".
  5. De Heilige Stoel dringt er bij de bisschoppen op aan om uiterst tolerant te zijn voor die christengelovigen die wensen deel te nemen aan de gewijde liturgie overeenkomstig voorafgaande liturgische boeken en om steeds oog te hebben voor hun ontvankelijkheid. Deze leden van de christengelovigen van hun kant zullen de leer van het Tweede Vaticaans Concilie aanvaarden en ook van harte de legitimiteit en de overeenstemming met het orthodoxe geloof erkennen van de liturgische teksten, uitgevaardigd na de liturgische vernieuwing.
  6. In bisdommen, naar gelang de verschillende omstandigheden dit toelaten, kan welwillend een relatie worden aangegaan met die christengelovigen die gehecht zijn aan voorgaande vormen. Dit kan tot uitdrukking komen, hetzij door vaststelling van tijden die gepast zijn voor liturgievieringen in bepaalde kerken, hetzij door het bestemmen van een speciale kerk die geschikt is voor deze gelovigen en onder toezicht staat van een rector of kapelaan, of soms zelfs door het creëren van een persoonlijke parochie.
  7. Wanneer priesters die van dit indult gebruikmaken om voorgaande vormen te gebruiken, toch publiek celebreren in kerken ten behoeve van gemeenschappen die de huidige vormen volgen, moeten zij de huidige boeken gebruiken, getrouw de regels volgend van de gangbare Romeinse ritus.
  8. De bevoegdheid, en zelfs het gezag van de Heilige Stoel betreffende die gemeenschappen die van het indult gebruikmaken om voorgaande vormen van de Romeinse Ritus te volgen, valt onder de Pauselijke Commissie Ecclesia Dei. Maar de verhouding van deze gemeenschappen tot de afzonderlijke kerken voor wat betreft liturgische vieringen, zijn onderworpen aan de bevoegdheid van de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst en de regeling van de Sacramenten, andere belanghebbenden van rechtsgebieden hebben het recht om gehoord te worden.
  9. De "officiële antwoorden" (Risposte ufficiali) van de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst tot onderdeel van het publiek recht gemaakt op 3 juli 1999 (prot. n. 1411/99) doen op geen enkele manier afbreuk aan de in de Motu Proprio Ecclesia Dei adflicta gegeven privileges, maar bepalen meer beknopt de correcte relaties van de begunstigden van het Motu Proprio met de specifieke kerken waarin zij de Heilige Liturgie wensen de celebreren.
  10. Deze verklaring is uitgegeven en tot onderdeel van het publiek recht gemaakt na beraadslaging met en met goedkeuring van de Pauselijke Commissie Ecclesia Dei.

Vanuit het Paleis van het Vaticaan, 18 oktober 1999.

George Kardinaal Medina Estévez, Prefect

Francis Pius Tamburrino, Aartsbisschop en Privé Secretaris.