HOME | select here your language |
Wie niet met Mij is, is tegen Mij
Prof. Mag. Dr. J.P.M. van der Ploeg O.P.
Preek in de Parochiekerk van de H. Martinus te Arnhem, gehouden voor het Michael-Legioen, 27 maart 1971
"Wie niet met Mij is, is tegen Mij" (Mt.12, 30 = Lk.11, 23).
Dit woord van het Evangelie is een van die vele, waaraan men in de tegenwoordige tijd liever niet denkt. Het staat in de evangelies van Mattheus en van Lucas, in beide in dezelfde samenhang. Jezus had een bezetene genezen die stom en blind was, zodat de stomme weer sprak en weer zag. De mensen die er getuige van waren, waren verrukt, maar de Farizeeën zeiden boosaardig: "Door Beëlzebub, de vorst der duivels, drijft Hij de duivels uit!" Deze lastering van de H. Geest, die door Jezus werkte, was Hem teveel. "Als Ik door de Geest van God - zo sprak Hij - de duivels uitdrijf, dan is het Rijk van God tot U gekomen". Hierop volgt in het Evangelie een parabel. Niemand kan in het huis van een sterk man binnendringen om zijn boedel te roven, wanneer hij hem niet eerst onschadelijk heeft gemaakt. Daaruit blijkt dat hij sterker is dan de ander. Zo is het ook met Jezus: Hij drijft de duivelen uit, en daaruit blijkt, dat Hij machtiger is dan zij: hun grote tegenstander. En hierop volgt: "Wie niet met Mij is, is tegen Mij, en wie niet met Mij bijeenbrengt, verstrooit".
De betekenis van dit woord is duidelijk: in de strijd tussen goed en kwaad, tussen Jezus, de Zoon Gods, die zijn koningrijk op deze aarde, maar niet vàn deze aarde, kwam vestigen, is er maar één keus mogelijk: vóór of tegen Hem. Op Zijn boodschap, Zijn volledige boodschap, moet men "ja" zeggen, niet "neen" en ook niet "ja" en "neen" tegelijk.
Daar staat nog een ander woord in het Evangelie, ditmaal bij Marcus (9, 40) en Lucas (9, 50): "Wie niet gen ons is, is met ons;" en: "Wie niet tegen u is, is met u". Dit klinkt de moderne mens veel prettiger in de oren en toch is de betekenis maar weinig verschillend van dat andere woord. Want Jezus sprak het, toen de apostelen Hem ontevreden waren komen vertellen, dat zij een man hadden ontmoet, die niet tot hun gezelschap behoorde, en toch in Jezus' Naam duivels uitdreef. Dat mocht niet! Maar Jezus antwoordde: "Wanneer iemand wonderen doet in Mijn Naam, kan hij niet tegen ons zijn en ons straks kwaad doen. Daarom is die man niet tegen, maar mèt ons. En dit geldt niet alleen voor hem, maar voor alle anderen die zijn end oen als hij. Men is òf voor, òf tegen Jezus en Zijn leerlingen, voor of tegen God. Als iemand zegt, dat God hem koud laat, hem niet interesseert, is hij tegen Hem, omdat God van elke mens vraagt Hem gelovig te belijden, Hem te dienen en te beminnen met heel zijn hart, heel zijn ziel, al zijn kracht (Deut. 6, 4).
Jezus, Zoon van God en van de Maagd Maria, is heengegaan naar Zijn Vader, maar is ook bij ons gebleven in de Kerk die Hij heeft gesticht, en in haar Sacramenten. Wij hebben het geluk tot die Kerk te behoren en wij belijden haar als de éne, heilige, katholieke en apostolische. Zij zet het werk van Christus op aarde voort. Zij aanvaardt en leert alles wat God in het Oude Testament, in en door Jezus Christus en Zijn apostelen heeft geopenbaard. Zij heeft haar belijdenis neergelegd in haar Credo, dat wij in zijn allereenvoudigste, Romeinse vorm kennen als de Twaalf Artikelen. Die Artikelen zijn er niet om op te zeggen, van buiten te leren, maar om er heel ons leven naar in te richten.
De Kerk heeft steeds alleréérst aan haar leden volledige instemming met haar geloof gevraagd; het is daarom, dat zij ons "gelovigen" noemt. En dit geloof is niet de mening van mensen, maar is door God geopenbaard. Wie het Evangelie kent, weet dat het leven volgens die openbaring hoge eisen stelt, soms zelfs de hoogste: die van het leven. De martelaren hebben het gegeven, omdat zij God niet wilden verloochenen, en vergeleken bij dit hoogste offer zijn alle andere eisen die het Evangelie stelt, minder. Maar het zijn geen koude eisen, het zijn die van de liefde: "Gij zult de Heer uw God beminnen uit geheel uw hart, geheel uw ziel, al uw kracht."
In de loop van de geschiedenis heeft men vele malen storm gelopen tegen de Kerk en haar geloof: schisma's en ketterijen waren er het gevolg van. Daarom is zij telkens weer opnieuw verplicht geweest, haar geloof duidelijker te belijden en wat er in strijd mee is; af te wijzen en te veroordelen. In de authentieke ontwikkeling van het geloof heeft zij leiding gegeven door te bepalen wat in de goddelijke openbaring besloten ligt.
Er is haast geen Kerkvergadering geweest waarin niet voortdurend gebruik gemaakt is van het "anathema sit": wie het geloof der Kerk niet aanvaardt, moet haar verlaten, of stáát er al buiten. De Kerk kòn niet anders handelen; dit is geen onverdraagzaamheid, maar trouw aan de waarheid, trouw aan God de Vader, aan Jezus Christus Zijn Zoon, aan de Heilige Geest die de Kerk leidt. Hier geldt: wie niet met Mij is, is tegen Mij, en wie niet met Mij verzamelt, verstrooit.
De Kerk heeft ook verklaard, dat het geloof dat zij leert, altijd in dezelfde betekenis moet worden begrepen. Dit is duidelijk: als een leer een andere zin, een andere betekenis gaat krijgen, is zij niet meer dezelfde. Bij een woord, een uitspraak, gaat het niet om de klank, maar om de betekenis. Verandert deze, dan wordt iets anders gezegd. Als ik wat wit is, zwart maak en het "wit" blijf noemen en dan zeg, dat "wit" een nieuwe, "eigentijdse" betekenis heeft gekregen, pleeg ik bedrog en doe ik iets wat in strijd is met het gezond verstand. Toch wordt dit bedrog in de Kerk gepleegd en haast van de daken geroepen. Daarom heeft de Eerste Vaticaanse Kerkvergadering zich in 1870 gedwongen gezien, te verklaren, dat nooit of nimmer wetenschap of vooruitgang van menselijke kennis kunnen rechtvaardigen een andere betekenis te geven aan de leer der Kerk, dan de oude, die zij steeds heeft verkondigd. Wie het niet aanvaardt staat buiten de Kerk.
Van deze duidelijke leer van het Eerste Vaticaans Concilie trekken heden velen zich niets meer aan. Wij beleven in onze tijd een crisis, een strijd in de Kerk, zoals zij er sinds de protestantse reformatie geen heeft gekend. Het modernisme, door Pius X in zijn tijd bedwongen, en in toom gehouden door zijn opvolgers Pius XI en Pius XII, smeulde voort en is onder en vooral ná het Tweede Vaticaans Concilie met satanisch geweld in de Kerk los gebarsten.
Maar ook het door Pius X bestreden modernisme was geen totale nieuwigheid; Leo XIII had zich in 1898 moeten keren tegen het zg. Americanisme, een ketterij, die leerstellingen verkondigde en er praktijken op nahield, die als twee druppels water lijken op die men bij ons kan horen en lezen. Dezelfde ophemeling van de geweldige moderne tijd, waarin alles met niet bij te houden snelheid nieuw wordt; dezelfde eis van aanpassing van de Kerk aan de wereld, wil zij nog een kans hebben, daarin iets te betekenen. Maar de apostel Paulus schreef al: "Maak U niet gelijkvormig aan deze wereld, maar verandert door vernieuwing van Uw inzicht, opdat gij Gods Wil kunt onderscheiden: wat goed, (Hem) welgevallig en volmaakt is" (Rom. 12, 2)
Nu was ook het Americanisme niet nieuw: in 1964 had Pius IX uit zijn publicaties een lijst van dwalingen laten opstellen, waarvan wij er vele als "eigentijds" herkennen. Heel zijn dertig jaren lange bestuur heeft hij dwalingen bestreden.
Maar ook die dwalingen waren vaak niet nieuw. Zij zijn met onheimelijke kracht opgekomen in de 18de eeuw, in het tijdvak der z.g. "Verlichting". Men kon toen katholieke priesters vinden, die het celibaat, de kloostergeloften, de paasbiecht, het brevier, het rozenkransgebed, het vereren van heiligen en hun beelden, belachelijk maakten en bestreden - nog wel ten bate van een betere katholieke opvoeding.
Gaat men nog vroeger terug, dan belandt men bij humanisme en renaissance, de beweging waarin velen de mens meenden te ontdekken. In de praktijd leefden er velen, alsof alleen de mens bestond en niet God, maar dit werd niet als leer verkondigd. De binding met God en de gerichtheid van heel ons bestaan op Hem, werd doorgaans niet ontkend. Wel werd soms grote nadruk gelegd op Christus als mens (Erasmus), werd de Kerk verweten, dat zij hieraan veel te weinig aandacht had geschonken, en werd er een vrijbrief in gezien om éérst en vóór alles aan de mens en dan pas aan God te denken. Maar zijn bestaan in de Eenheid van Zijn Wezen en Drievuldigheid van Personen werd niet ontkend.
Dit alles is pas anders geworden toen tijdens de Verlichting ook in de theorie (de leer) de rechten van God ontkend werden, en men de mens tot centrum der wereld maakte, die God niet meer behoefde te dienen, van Hem geen openbaring heeft ontvangen en hem (de mens) niet tot de bovennatuurlijke orde heeft verheven. het is deze ketterij, die tot op de dag van heden doorwerkt en dit zonder twijfel tot het einde der dagen zal blijven doen. Nieuw is de hernieuwde poging om in de Kerk zelf vaste voet te krijgen, een poging die in enkele jaren reeds een grote mate van succes heeft gehad, misschien wel het meest in ons land. Deze ketterij is niet op de eerste plaats ontstaan bij de leken, maar in de rangen van de clerus. Zij beheerst in Nederland de publicatiemiddelen en zij heeft heel bijzonder de catechese in haar macht gekregen. Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst. Wie haar geloof vernietigt, vernietigt de Kerk.
Wij hebben tegenover dit alles maar één antwoord te stellen: Wie niet vóór de hele leer der Kerk is, is er tegen. Wij laten geen enkel leerstuk vallen. En daarom kennen wij ook op het punt van geloven geen katholieken van recht, van links en van het midden. Alleen: katholieken die de ware leer van Christus belijden zoals zij ons door de Kerk wordt voorgehouden. Aan wie dat niet meent te kunnen doen moeten wij helaas vragen, met een woord des Heren: "Wilt ook gij heengaan?"
De herders der Kerk hebben de taak het geloof zuiver te bewaren en het onophoudelijk te verkondigen. Wie het niet willen aanvaarden dienen zij te vermanen, vaderlijk zo lang het kan. Maar als ware herders hebben zij hun kudde te beschermen tegen het kwaad. Laat men niet de parabel van het onkruid tussen de tarwe aanhalen, dat men laat opgroeien tot de oogst. Want in deze parabel laat de heer van het land het onkruid niet groeien omdat het onkruid is, of omdat hij het ooit in tarwe zou kunnen veranderen. Hij laat het staan, opdat wanneer men wiedt, niet de tarwe tegelijk wordt uitgetrokken. Maar als het onkruid de tarwe dreigt te verstikken, is er geen verstandig landman, die geen maatregelen neemt en alles doet om het uit te roeien.
Zo zijn wij in katholiek Nederland onverwacht in zware strijd gewikkeld tegen de ketterij van het modernisme, die al onnoemelijk veel kwaad en leed heeft gedaan en in ons land het katholiek geloof dreigt te verstikken. Die dreiging is reëel, omdat men de godsdienstige opvoeding, de catechese, zo goed als geheel in handen heeft en hiertegen van hogerhand in Nederland niets effectiefs wordt ondernomen, ja, de pauselijke richtlijnen worden gesaboteerd.
Bidden wij Aartsengel Michael ons bij te staan in deze strijd, ons te verdedigen tegen de macht en de listen van de duivel. Belijden wij daarom samen het credo, end ragen wij in verbinding met de priester het Eucharistisch Offer aan God op. Laat ons "vóór Hem zijn" een poging zijn, om de totale overgave van Christus aan de Vader na te volgen, Dit wil zeggen, dat wij niet alleen iets voor het goede doel moeten doen, maar dat wij er alles voor moeten doen, met de inzet van heel onze persoon. God vraagt ons niet, Hem iets te geven: Hij vraag onszelf. pas wanneer wij bereid zijn, zoveel te geven, zullen wij ons met Hem in de H. Communie mogen verenigen om daarna uit te gaan en de goede strijd te strijden. God wil het! Hij zegene ons allen.
AMEN.