HOME | select here your language |
Met eeuwige liefde bemin ik U
Prof. Mag. Dr. J.P.M. van der Ploeg O.P.
Preek in de Parochiekerk van de H. Jozef, "Den Heuvel", Tilburg, 15 juni 1969
"Met eeuwige liefde bemin Ik u, daarom heb Ik u lang mijn goedheid betoond" (Jer. 31, 3).
Beminde Christenen!
Wij herdenken vandaag het feest van het heilig Hart van Jezus, dat wij eergisteren hebben gevierd in gemeenschap met de hele Kerk; wij zijn op de zondag na dit feest, dat is nu, samengekomen om het nog eens te vieren, om in deze tijd van geloofsbederf en geloofsafval samen te bidden en te getuigen voor ons katholiek geloof. Te getuigen voor onze trouw aan Christus, aan de katholieke Kerk, waartoe wij het geluk hebben te behoren, aan allen, die deze Kerk goed en trouw besturen, waarbij onze gedachten en wensen allereerst uitgaan naar Paus Paulus, bisschop en Hoofd der hele Kerk, Christus' plaatsbekleder op aarde, Dienaar der dienaren Gods, die ons voorgaat in nederig dienstbetoon.
Wij leggen dit getuigenis af door actief aanwezig te zijn bij het plechtig geconcelebreerd Misoffer, waarin wij samen met de priesters die ons voorgaan, ons geloof belijden, lof en dank brengen aan God, die de Schepper is van alle goede dingen, die de Schenker is van alle genaden, door Jezus Christus zijn Zoon, die ons verlost heeft. Ter gedachtenis aan deze Verlossing, en om die onder ons voort te zetten en op ons toe te passen, zal Jezus Christus dadelijk zelf op het altaar tegenwoordig zijn door de verandering van brood en wijn in zijn Lichaam en Bloed, terwijl Hij ons uitnodigt, aan zijn Offer, dat dan opnieuw onder ons zal zijn, het onze toe te voegen doordat wij ons helemaal aan Hem opdragen, heel ons leven, al onze daden, alles wat wij zijn, alles wat wij doen, alles wat wij willen aan goed. Wij willen ons met Hem verenigen en Hem in de Eucharistie ontvangen, waardoor wij op aarde zo innig verenigd zijn met God, als het hier in dit leven mogelijk is.
Wij doen dit niet zonder reden op de zondag na het feest van het heilig Hart. Dit feest is namelijk dat van Jezus' Liefde voor de mensen. Niet zozeer zijn menselijke liefde als wel zijn goddelijke, eeuwige, oneindige Liefde zoals die wordt uitgedrukt in de tekst, gesproken tot het Volk Israël (en daardoor tot ons), waarmee ik deze prediking ben begonnen: "Met eeuwige liefde bemin Ik u en daarom heb Ik u mijn goedheid betoond".
Jezus' Hart vereren wij als het menselijk symbool van zijn goddelijke Liefde. De speciale devotie tot het heilig Hart zoals wij die kennen (Misschien moeten wij zeggen of gaan zeggen: hebben gekend), is in de katholieke Kerk, die meer dan 19 eeuwen geleden werd gesticht, betrekkelijk nieuw. In de 17de eeuw is zij in Frankrijk verbreid door de H. Jean d'Eudes en in het tweede deel van die eeuw heel bijzonder, dat weet U toch wel allen, door de H. Margaretha Maria Alacoque, een kloosterzuster uit de Orde der Visitatie. Deze kloosterzuster had herhaaldelijk visioenen, waarin Jezus haar verscheen en haar zijn Hart toonde. De voornaamste verschijning had plaats op 16 juni (wij zijn vandaag de 15de) van het jaar 1675, nu op zes jaar na drie eeuwen geleden. Jezus vroeg dat de kloosterzuster vanuit de stilte van haar cel (achter haar tralies van de wereld gescheiden, maar door haar grote liefde met deze wereld verbonden) de devotie tot zijn H. Hart krachtig zou verbreiden, niet alleen opdat men eerherstel zou brengen voor de lauwheid en onverschilligheid van veel gelovigen van die tijd en van de tijden die komen zouden (zoals de onze), maar ook om de liefde tot gold in de harten der gelovigen krachtig te doen opvlammen.
Al was deze speciale devotie - en nu leg ik de nadruk op het woord speciaal - niet helemaal nieuw, ze werd nu met kracht verbreid nadat al in de middeleeuwen bij veel heiligen en vrome mannen en vrouwen het gebruik ontstaan was, om over het Hart van Jezus te spreken als over de bron van zijn Liefde voor de mensen.
Nu is de Kerk voorzichtig in het officieel goedkeuren van verschijningen en nieuwe devoties. Zulke verschijningen, of ze nu zijn van het H. Hart van Jezus of van de H. Maagd zijn nooit het voorwerp van strikt geloof en de hiërarchie, dat wil zeggen Paus en bisschoppen, heeft het recht en de plicht, over het echt, dat is bovennatuurlijk karakter te oordelen. De erkenning van de echtheid van de verschijningen van Jezus' H. Hart, kwam al heel spoedig. Na de grote verschijning van 1675 heeft het 90 jaar geduurd voordat het vieren van het feest van het H. hart aan een aantal bisdommen werd toegestaan.
In 1875, 200 jaar na de grote verschijning heeft Paus Pius IX de eerste acte van toewijding van de hele Kerk aan het H. Hart van Jezus uitgesproken. In de na-conciliare tijd waarin wij nu leven, is de intensiteit van de devotie tot het H. Hart sterk aan het afnemen, en van welke devotie kan dat niet worden gezegd? Wij weten het: op zichzelf genomen, en zonder naar redenen te vragen, zonder te vragen naar wat ervoor in de plaats is gekomen, is zo'n afname niet perse te betreuren. Zij hoeft niet erg te zijn wanneer er iets anders en zeker als er iets beters voor in de plaats is gekomen. Als devoties die er vroeger niet waren, kunnen opkomen, kunnen zij ook weer verdwijnen. Zij zijn er om het geloofsleven van de gelovigen te steunen, het een vorm te geven die overeenkomt met de behoeften van plaats, tijd en persoon. Maar het is wel erg, wanneer een devotie eenvoudig verdwijnt uit gebrek aan geloof en geloofszin. Gebrek aan geloof in Jezus Christus, Zoon van God. Gebrek aan hoop op het eeuwige leven, dat onvergankelijk leven, dat nu reeds in ons hart is door de genade en dat Hij ons heeft gebracht; uit gebrek aan liefde voor Hem, die ons zo zeer liefheeft. Wij leven in een tijd en een land waarin het geloof verflauwt, waarin het verbasterd en ontredderd wordt, waarin God zelfs door wordt verklaard, omdat men meent dat men het zonder Hem kan doen - de oude zonde van de mensheid… Wij weten het, mijn geliefden, het is niet nodig U er op te wijzen; immers omdat gij het weet zijt gij zo talrijk hierheen gekomen om te getuigen waar anderen nalaten dit te doen, ofwel getuigen van iets dat nietwaar is.
Zoals ik U al zeide, vereren wij Jezus' Hart als het menselijk symbool van zijn goddelijke Liefde. Bij ons, mensen, is het hart voor alles zinnebeeld der liefde. Het klopt sneller wanneer wij bewogen worden door angst, door vrees, maar ook, wanneer dit gebeurt door grote liefde en blijde verwachting. Daarom dacht men in vroeger tijden dat het hart er heel veel mee te maken had, en zo gold het ook als de zetel der gevoelens. Omdat de heerlijkste onder al die gevoelens de liefde is, werd het hart het symbool der liefde, der menselijke liefde, en is het dat nog steeds; U weet het.
Bij andere volkeren, bijvoorbeeld bij het oude Israël en bij Arabieren, is het hart de zetel en het symbool van al wat er in de mens omgaat, gedachten, begeerten, hartstochten, gevoelens, en in de litanie van het heilig Hart klinkt hiervan nog iets na. Naar het voorbeeld van de verering van het H. Hart van Jezus is ook die van het hart van Maria ontstaan; daarbuiten kennen we niet de verering van enig hart van enig mens. De verering van Jezus' Hart is daarom iets speciaals, iets bijzonders. Zij is de verering van Jezus zelf, in zover Hij Liefde heeft, goddelijke Liefde, voor de mensen. Zij wil door het Hart als symbool te nemen bijzonder de nadruk leggen op iets wat veel christenen schijnen te vergeten of te weinig beseften en beseffen: Jezus' grote Liefde voor de mensen, Jezus' eeuwige Liefde voor het mensdom. Nu zouden we kunnen zeggen: het hart is het hart van de mens Jezus, en daarom het zinnebeeld van zijn menselijke liefde; de H. Schrift spreekt toch ook niet over het hart van God, zij het misschien een of andere keer, maar dan in overdrachtelijke zin. Toch is dit niet zo en dit blijkt uit de verering van het H. Hart. Immers, hoe doen wij dat? De wet van het bidden is ook de wet van het geloven! Tot de H. Maria en de andere heiligen zeggen wij: bid voor ons. Tot Jezus' H. Hart zeggen wij in de litanie (die wondermooie litanie, die wij soms zo gedachteloos opgezegd hebben en waarvan wij de aanroepingen stuk voor stuk en langzaam bij onszelf moeten overwegen om daarvan de heerlijkheid ten volle te beseffen!), in die litanie zeggen wij: ontferm U over ons. Hart van Jezus, Zoon van de eeuwige Vader: ontferm U over ons. Hart van Jezus, zelfstandig verenigd met het woord van God: ontferm U over ons. Hart van Jezus, oneindig in majesteit: ontferm U over ons. Maar ook: Hart van Jezus, in de schoot van de Moedermaagd door de H. Geest gevormd: ontferm U over ons! En dat laatste laat zien, dat het met het Hart van Jezus is als met heel zijn menselijkheid, die geheel en al is opgenomen, verheven, in die goddelijk Persoon van het Woord van God, de tweede Persoon van de heilige Drie-eenheid, God vanaf alle eeuwigheid, zodat Jezus' menselijk Hart daarmee tevens het Hart van God is geworden. Zijn menselijke liefde is natuurlijk niet dezelfde als zijn goddelijke Liefde, zoals ook zijn mensheid niet zijn Godheid is; anders zou Hij geen god en mens zijn. Maar zoals de mensheid opgenomen is door de Godheid en daarmee één Persoon uitmaakt, is ook Jezus' menselijke liefde opgenomen in die goddelijke Liefde, en daarom spreekt de Kerk niet van die menselijk liefde en zegt ze niet: Heilig Hart van Jezus, bid voor ons, maar spreekt ze alleen van de goddelijke Liefde en zegt ze: ontferm U over ons.
Het is goed, beminde christenen, om dit in onze tijd te overwegen, nu op grote schaal, ook binnen de katholieke kerk van Nederland, de Godheid van Jezus wordt ontkend, of, wanneer men de woorden nog wil gebruiken, zo uitgehold, dat er niets van overblijft dan wat woorden zonder zin, die geen betekenis meer hebben, noch voor het geloof, noch voor het geloofsleven van de mensen. Want, bedenkt U het wel: geloven bestaat niet in het opzeggen van formules, maar in het zich helemaal geven aan datgene wat wij in die woorden, in die formules, uitdrukken. Het moet leiden tot het leven volgens dat geloof, anders is het een dood geloof en konden wij het tot op zekere hoogte haast even goed niet hebben.
Het lijkt wel, of in vele kringen alleen maar Jezus als mens telt. Men weet, hoe dikwijls men daar alsmaar, alsmaar, voortdurend de nadruk op legt. In zelfgemaakte pseudo-liturgieën noemt men Hem zelfs "die onvergetelijke mens", waarmee men zijn bestaan naar het verleden verwijst, want "onvergetelijk" is alleen wat geweest is en nooit meer terugkomt. Dat dit geen winst is, maar groot verlies, blijkt duidelijk uit de feiten en de praktijk van het kerkelijk leven in ons land. Want: als Jezus geen god is, dan is Hij alleen maar mens. Mens, zoals wij, niet meer, niet minder. En wie Hem dan eer wil aandoen door Hem te verklaren tot de grootste der mensen, kan zijn gang gaan, maar hoe kan hij waarmaken, wat hij zegt? Zullen anderen dit niet zeggen van Mohammed, van Boeddha of van andere stichters van grote godsdiensten?
Als Jezus geen God is, is Hij niet meer onze absolute Heer, wiens woord voor ons wet is, al is het soms nog zo moeilijk om dit woord in bepaalde moeilijke omstandigheden na te leven: denken wij b.v. aan de onscheidbaarheid van het huwelijk. Dan is Hij niet meer onze Verlosser, is Hij niet meer onze Heiligmaker, niet meer onze Rechter, zoals wij dit van de heilige Kerk hebben geleerd, en dan kunnen wij kritisch staan tegenover zijn Evangelie, tegenover zij H. Schrift, tegenover zijn Kerk en al naar gelang het ons uitkomt, aannemen of verwerpen wat zij ons voorhouden, in geloof en zeden. Dat ik hier niet vecht tegen windmolens, weet U allen.
Belijden wij daarom, en hiermede wil ik sluiten, Jezus' Godheid in de zin die de Kerk ons voorhoudt en in haar Credo, dat wij dadelijk samen gaan zingen, is vastgelegd. En als wij Jezus; heilig Hart vereren - en laten wij dit blijven doen -, als wij daar aan denken, denken wij dan aan die grote, goddelijke Liefde die God voor ons, mensen, heeft en waaraan wij van onze kant zo weinig beantwoorden. Liefde, om volkomen te zijn, vraagt wederliefde. Echte liefde - tussen mensen is dit zo, maar ook tussen de mens en God -, moet wederkerig zijn en nooit beminnen wij God genoeg, Hem, die ons tot het uiterste heeft liefgehad. Wij beminnen God allerminst wanneer wij alleen maar zeggen: "Heer, Heer!" Wij moeten de Wil doen van God, die in de hemel is, in wie wij geloven, op wie wij hopen, die wij liefhebben boven alles wat in de wereld is, en voor wie wij bereid zijn ons leven te geven, zoals de martelaren die voor het geloof zijn gestorven en de velen, die nog in de gevangenissen zuchten en in de kampen van oostelijk Europa en andere delen van de wereld, omdat zij de moed hadden, het geloof te belijden dat bij ons door zovelen rampzalig wordt verbasterd en ontkend. Volgens zijn Wil moeten wij trouw blijven aan de heilige Kerk, kinderlijk trouw, in volledige liefdevolle volgzaamheid aan haar, de heilige Kerk met de Paus aan het hoofd, die ons uit Naam van God leidt naar het eeuwige leven. En wij moeten tevens - en dat is altijd een van de belangrijkste punten geweest van de devotie tot het H. Hart, ook eerherstel willen geven. Bedenken wij eens wat het zeggen wil: "eerherstel geven", Gods Eer herstellen voor alles wat Hem wordt aangedaan speciaal voor de ontrouw en voor het ongeloof van onze tijd!
Laten wij nu samen de heilige offerhandeling voortzetten. De priesters gaan ons voor, wij doen met hen mee. Samen zingen wij het Credo, samen bidden wij tot God, terwijl de priesters, en zij alleen, zijn Lichaam en bloed consacreren; en wij zeggen Hem, lof en dank door Jezus Christus onze Heer, die de lof en de glorie toekomt door de eeuwen der eeuwen.
AMEN