www.ecclesiadei.nl
Introibo ad Altare Dei
Pleidooiën voor homosexualiteit | Tridentijnse Liturgie | Documenten | Bedevaarten | Links | Contact 
 www.ecclesiadei.nl / documenten / DOSSIER: Prof. Mag. Dr. J.P.M. van der Ploeg O.P. / De crisis in de kerk en het modernisme
    HOME
    Automatic translations
    select here your language

De crisis in de kerk en het modernisme

Prof. Mag. Dr. J.P.M. van der Ploeg O.P.
Uit: Confrontatie nr 95, April 1973

Wie nadenkt over de crisis die de Kerk vandaag doorleeft, moet zich allereerst bewust zijn dat het een werkelijke en zware crisis is, ook al raakt zij de hele Kerk niet overal, of overal op dezelfde manier. De situatie is vergelijkbaar met die van de 16e eeuw in West-Europa, al is ze van een heel andere aard. Luther, Calvijn en de hunnen ontkenden het gezag van de katholieke Kerk en haar recht om het geloof te onderwijzen (het magisterium of leergezag). Zij wijzigden of verwierpen een aantal dogma's van de Kerk, waarbij ze zich beriepen op de Schrift als hun enige autoriteit: Scriptura sola, de Bijbel alleen, die geloofd moet wor­den door de stem van de H. Geest die in de harten van de gelo­vigen spreekt en die voldoende en "duidelijk" is om daaruit alles te weten wat nodig is voor het heil. De verhouding van de mens tot God die hem op bovennatuurlijke wijze te hulp komt werd niet ontkend maar sterk naar voren gebracht; volgens Luther en Calvijn is de mens wezenlijk zondig en kan uit zichzelf niets goeds doen noch enige verdienste hebben; de bovennatuurlijke genade moet zijn zondige natuur steeds en in alles te hulp komen. Het heil ligt alleen in de genade van Christus, de mens zelf kan niets doen om het te verwerven. Het heil wordt niet bereikt, in dit leven en in deze wereld, maar later in een ander leven, In de hemel, en wordt voortgezet en vervolmaakt na de verrijzenis, in een wezenlijk andere wereld die niet meer de huidige is. 1)11. tekende een sterke benadrukking van de bovennatuurlijke orde, een zeer sterk uitgesproken theocentrisme.
De nieuwe hervorming die het modernisme in de Kerk I twill te brengen door haar volledig en fundamenteel te veranderen, ver­schilt volkomen van de 16de-eeuwse Reformatie. Ze heeft ermee gemeen - theoretisch of minstens praktisch (de modernisten hebben hun strategie) - het verwerpen van het gezag von de Kerk, speciaal van het magisterium. Doordat de nieuwe hervor­ming nog in volle gang is en niet overal eender, kan niet gezegd worden dat precies dezelfde ideeën overal voorrang hebben. Het beeld van de modernistische beweging is ingewikkeld, kolui doscopisch; zij heeft verschillende kleuren en verschillende vormen. Doordat zij in de westelijke landen overal aanwezig is wordt het er in toenemende mate moeilijk, te zeggen wie nog katholiek is en wie niet meer, wat nog katholieke leer is (of tenminste niet noodzakelijk ermee in strijd) en wat niet. Zoals Mgr. Joh. F. McCarthy, de jonge en energieke voorzitter van het Romeinse Theologische Forum het uitdrukt: "De Nieuwe benaderingswijze wordt geleid door een radikaal pluralisme, dat heterodoxe beginselen toelaat in het veld van de orthodoxie en voorschrijft dat in het ontwikkelde katholieke denken katholieke en anti­katholieke ideeën tegelijk aanwezig zijn. Radikaal pluralisme is niet de ondubbelzinnige advocaat van oude ketterijen. Het is de leer van de vreedzame coëxistentie van wolven en schapen in de katholieke geest" [1].
De verwarring is groot en veel Katholieken van goede wil - en onder hen veel priesters - zijn niet meer in staat duidelijk te on­derscheiden. Aan de ene kant ondergaan zij de druk van de krachtige en alomtegenwoordige modernistische propaganda, van de andere kant voelen zij dat er iets fout aan is; als gevolg daar­van weten velen niet meer wat te doen, te denken, te geloven. Dit is een tragedie waarvoor ten eerste de valse leraren verant­woordelijk zijn en ten tweede de herders van de Kerk die falen in het doen van hun plicht: de schapen van Christus te bescher­men tegen de wolven. De nieuwe politiek van niet-veroordelen en niet-excommuniceren drukt zwaar op de Kerk van Christus en maakt het werk van haar zelf-vernietiging veel gemakkelijker dan het anders zou zijn.
Er zijn in de modernistische ideologie en propaganda een aantal speciale punten waarop we de aandacht willen richten.

  1. Dikwijls worden ten gunste van de nieuwe gedachten de H. Schrift of "het Evangelie" te hulp geroepen, meest zonder ze te citeren en zonder enige verwijzing naar het leergezag van de Kerk. Dit is niet hetzelfde als de sola Scriptura-kreet van de Re­formatie uit de 16e eeuw, omdat de vrijzinnige bijbelkritiek de goddelijke en daarom absolute autoriteit van de H. Schrift bij de volgelingen van liberaal Protestantisme en modernisme heeft vernietigd. Vaker dan niet wordt een beroep gedaan op een meer of minder vage "geest van het Evangelie", zonder het Boek zelf te openen, Op een wijze die zelfs bij oppervlakkige lezing in het Evangelie geen steun kan vinden, wordt Christus door som­migen een revolutionair genoemd wiens doel was: op deze aarde een sociale revolutie te ontketenen als een voorloopster van het marxisme. In dit opzicht is het hoogst betekenisvol te zien, hoe studenten aan een katholieke theologische faculteit in Nederland maar heel weinig belangstelling tonen voor de wetenschappelijke studie van de H. Schrift, van de kerkgeschiedenis, van de liturgie, om van het kerkelijk recht niet te spreken. Slechts zeer weinigen trachten zich te specialiseren in deze takken van wetenschap. Dat komt o.a. omdat voor deze jonge mensen de breuk met het verle­den bijna volledig is, een verleden waarin zij niet meer geïnteres­seerd zijn. Het is een aspect van de revolutie die aan de gang is binnen de Kerk en die van de zijde der hiërarchie hoofdzakelijk verbale tegenstand heeft ontmoet, vaak ook geen.
  2. Over het gezag der Kerk, zowel om te regeren als om te onder­richten en speciaal het gezag van de Opperpriester, opvolger van Petrus en Plaatsbekleder van Christus op aarde, wordt ofwel niet gesproken of het wordt impliciet of expliciet ontkend. We­zenlijke dogma's verdwijnen uit het bewustzijn van de gelovigen omdat er nooit meer over gesproken wordt. Al is dit niet-bespre­ken nog geen uitdrukkelijk ontkennen van het geloof, het is een impliciete ontkenning ervan als het systematisch gebeurt. Deze methode is zeer doelmatig en ontloopt heden een open en direct conflict met het gezag van de Kerk./li>
  3. Het bestaan van een werkelijke bovennatuurlijke orde wordt ontkend, impliciet door er nooit over te spreken en alles op na­tuurlijke wijze te verklaren, of expliciet door haar vlakaf le ontkennen. Hier toont het modernisme zijn totale verschil mei het l6de eeuws Protestantisme. De gevolgen van die ontkenning zijn ontzettend. Maar hier moeten we weer waarschuwen: omdat het modernisme nog steeds in de (zichtbare) Kerk is en ermee, vermengd wordt (vgl. de boven aangehaalde woorden van Mgr. McCarthy) bestaan er verschillende vormen van en enkelen wil­len niet zo ver gaan als anderen doen, ofwel zij wensen hun, dui­delijk enorme, ketterijen nog niet in woord en geschrift te uiten, omdat ze dat niet tactisch vinden. Maar sommigen doen het wel en velen komen onder hun invloed, ook al beseffen ze het niet.
    Als God niet bovennatuurlijk werkt in ons of in de natuur (door een wonder), iets toevoegend dat wij niet uit onszelf bezitten (genade), dan activeert God alleen de krachten van de natuur door de natuur zelf - indien Hij al iets doet. Dit komt heel dicht bij het ontkennen van een persoonlijke God, Schepper en Heer van het heelal, hoewel - soms ook om tactische redenen - die ontkenning niet direct wordt geuit. De theorie omvat het volledig uit de weg ruimen van datgene wat de Westerse theologie „ge­nade" noemt en de Oosterse de werking van de H. Geest
  4. Indien er geen waarachtige bovennatuurlijke orde bestaat, als men niet erkent dat God "tekorten aanvult", "gaten vult", zoals de modernisten spottend zeggen (als echo van Robinson's Honest to God), als God ons niet in staat stelt te doen wat wij uit ons­zelf niet vermogen, door ons te verheffen in een bovennatuurlijke orde, is het Godsbegrip fundamenteel veranderd. Dit is zelfs bij een zeer oppervlakkige beschouwing duidelijk. Jodendom en Christendom erkennen dat God bij het begin der tijden de wereld schiep "uit het niet". Hij is haar souvereine Meester, vol­komen onafhankelijk ervan; Hij kan ermee doen als de pottenbakker met zijn klei en zelfs meer, want Hij schiep de klei, wat de pottenbakker niet deed. Omdat de pottenbakker zijn materiaal niet zelf maakte, wordt zijn activiteit daardoor beperkt en moet hij die aanpassen bij de eigenschappen van de klei, Maar God is op geen enkele wijze door zijn schepping beperkt. Hij kan er­mee doen wat Hij wil. Hij is de Geheel Andere, hoewel tegelijker­tijd overal zeer innig aanwezig, nader bij ons dan wij bij onszelf zijn. Maar tezelfdertijd is Hij volledig onafhankelijk van ons, terwijl wij geheel van Hem afhangen. Daarom leerde de H. Schrift vanaf het begin dat God niet alleen werkt door de krachten van de natuur, maar ook onafhankelijk kan werken en dit o.a. doet wanneer Hij wonderen verricht, Christus uit de dood opwekt en ons op bovennatuurlijke wijze de H. Geest mededeelt. De hele H. Schrift, van begin tot eind, getuigt hiervan luid en duidelijk. De modernisten spreken dit tegen, wat bewijst dat hun theorie niet is ontleend aan de H. Schrift, d.w.z. aan de openbaring van God; het is een aprioristische filosofie die vernietigend is voor het christelijk geloof. Voor deze filosofie wordt geen enkel wetenschappelijk bewijs gegeven; ze wordt zonder meer als juist aangenomen, omdat ze past bij de geest van een bepaalde periode uit de geschiedenis, die ze mee tracht te vormen. Zo wijkt het „Godsidee" van de modernisten geheel af van het „Godsidee" van het christelijk geloof. Zeer dikwijls is God, als de modernisten over Hem spreken, niet méér dan een naam. Sommigen zeggen: wij kennen God slechts in zover Hij in deze wereld is of in deze wereld werkt; wij weten niet wat er buiten deze wereld is en dat slaat ook op God. Wij kunnen dit niet aanvaarden: door de kennis van de geschapen dingen kunnen we opstijgen tot de kennis van hun ongeschapen Maker die, ongeschapen en oneindig, noodzakelijk „buiten" de wereld is, d.w.z. gehéél verschillend van de wereld. Is God voor ons alleen de God die werkt in de natuur, dan schijnt Hij een complement van die natuur te warden en staat het pantheïsme voor de deur. Een gevolg van deze valse leer is bijv. het ontkennen van de leer der Drieëenheid. In de „Nieuwe Katechismus" vindt men de leer van de Drieëenheid niet in klare en onmiskenbaar duidelijk taal (vlg. de Nederlandse editie; sommigen vertalingen zijn ietwat verschillend); het woord Drieëenheid werd zelfs niet waard geacht, opgenomen te worden in de Index van de belangrijkste woorden en termen. Dit gebeurde doelbewust, zoals een van de auteurs (Schoonenberg) later verklaarde.
    Zo houdt God op, voor de mens van praktische betekenis te zijn. Ongeveer drie of vier jaar geleden verklaarden, met slechts en­kele uitzonderingen, bijna alle katholieke priesters van de bin­nenstad van Den Haag in een enquête (waarvan de resultaten werden gepubliceerd door het KASKI), dat God voor hen niet veel méér dan een naam was en voor hen weinig of geen prak­tische betekenis had./li>
  5. Als gevolg van wat boven gezegd is, is de belangstelling van de neo-modernisten verplaatst van God naar de mens, van God naar de wereld. Geloof in een God die de mens door dit tranen­dal leidt naar een bovennatuurlijk doel (het eeuwige leven), is vervangen door humanisme, „geloof" in de mens. Sommige mo­dernisten zouden ons willen doen geloven dat wij „geloof" moe­ten hebben in God èn in de mens, maar dit is belachelijk. Gelo­ven in God betekent dat wij ons totaal aan Hem onderwerpen; op deze manier (de enige schriftuurlijke manier) verstaan is „ge­loof in de mens" eenvoudigweg onzin, of hoogmoed, voortdurend afgewezen in de heilige Boeken als de meest afschuwelijke en onbeschaamde zonde van opstand tegen God. „Vervloekt de man, die zich op een mens verlaat" (Jeremias 17,5).
    Enkele van de bovenbedoelde Haagse priesters voor wie God geen betekenis meer had, voegden er aan toe dat voor hen Zijn plaats was ingenomen door Jesus van Nazareth. Het aanduiden van Jesus Christus, onze Heer en. God en Zaligmaker als „Jesus van Nazareth" is een nieuwe en afschuwelijke gewoonte aan het worden, overgenomen van Joden en Moslims en allen die niet geloven dat Hij de Zoon van God is. Dat is ook de reden waarom de modernisten bij voorkeur die naam gebruiken: hij verwijst alleen naar de menselijke afstamming van Christus. In het Nieu­we Testament wordt Jesus „de Heer" genoemd, zoals God zelf heet (Adonay - Kurios). Dit verwijst naar het feit dat Hij de Zoon van God is, van natuur aan God gelijk. Maar dit is wezen­lijk bovennatuurlijk: de natuur kan nimmer maken dat God en mens in één Persoon zijn verenigd. Dat wordt door de moder­nisten dan ook verworpen; zij geloven niet in de Godheid van Christus, op de wijze waarop de Kerk dit altijd geloofd heeft en die zij heeft beleden en geformuleerd in de concilies van Nicea, Efese en Chalcedon. Sommige modernisten zeggen (het is geen nieuwe gedachte, ze stamt van het vrijzinnige Protestantisme): in Jesus openbaarde God zichzelf op een supreme manier en daarom mag hij 'goddelijk' genoemd worden, hoewel hij wezen­lijk mens blijft en een menselijke persoon is, geen goddelijke en nog minder een goddelijke Persoon in twee naturen. Met de woorden „God openbaarde zichzelf" doelen zij niet op enige bovennatuurlijke openbaring, maar de „natuurlijke" openbaring van God in de mens. Wat in de natuur volmaakter is, nadert dichter tot het goddelijke en Christus nadert daar het meest toe. Als Jesus Christus niet God is, is hij slechts mens. Dan leefde Hij ongeveer twintig eeuwen geleden in een land en een tijd die geheel van de onze verschilden; om die reden was zijn onderricht „tijdgebonden" en kan voor ons geen absoluut gezag hebben. „Jesus van Nazareth" kan slechts een ideaal zijn, dat wij op onze wijze moeten vertolken. Dit betekent het eind van het Christen­dom als geopenbaarde godsdienst. Het is modernisme.
  6. De hier weergegeven gedachten betekenen de volledige ver­nietiging van het katholieke geloof. De auteurs van deze vernie­tiging die zich niet willen bekeren, dienen uit het Lichaam van de Kerk verwijderd te worden. Dit is een gebiedende noodzaak. Zolang zij er in blijven zal de ziekte van de Kerk op verschrik­kelijke manier toenemen; de dode of verkankerde leden van het (zichtbare) Lichaam van de Kerk beïnvloeden de gezondheid van de gezonde en ook het lichaam als geheel lijdt. Daar de historische werkelijkheid van wonderen - zelfs van de Verrijzenis van Christus _ ontkend wordt, worden de motiva eredibilitatias (geloofwaardigheidsmotieven) van het geloof zelf ontkend en bijgevolg verdwijnt dit. Duizenden malen kan men in modernis­tische of door het modernisme geïnspireerde geschriften lezen, dat een wonder alleen als zodanig „herkend" wordt (en dat be­tekent: als een teken van het „goddelijke") door het geloof. Maar het evangelie van Sint Jan zegt het tegendeel: „Nog veel andere wonderen heeft Jesus in tegenwoordigheid van de leer­lingen verricht, die in dit boek niet zijn beschreven. Maar deze zijn opgetekend, opdat gij geloven moogt, dat Jesus de Christus is, de Zoon van God; en opdat gij, door te geloven, het leven moogt hebben in zijn naam" (Joh. 20,31).
    Ongeloof aan een bovennatuurlijke orde maakt alle heilig Sakramenten van de Kerk hol en zonder waarde. De Kerk zelf, het Lichaam van Christus dat van het Hoofd de bovennatuurlijke genaden ontvangt die door alle leden stroomt, wordt een insti­tuut dat alleen te waarderen is vanuit een zuiver sociologisch standpunt. In één woord: Katholicisme moet plaats maken voor humanisme. De mens wordt het middelpunt van de wereld en zijn wil, zijn verlangens en gevoelens worden de norm voor zijn daden.

Er mogen nog enkele punten aan het gezegde worden toege­voegd. De opkomst van het neo-modernisme is historisch verbon­den met het Tweede Vatikaansé Concilie. Waar dit, in de gedach­ten van Joannes XXIII aan de Kerk een aggiornamento moest brengen, de Kerk „up to date" d.i. bij de tijd brengen, maakten de modernisten meer en meer gebruik van de bijna volledige vrijheid die hun gelaten werd, om hun ideeën te propageren.
Dat zij in zo korte tijd zulke successen konden boeken is deels te danken aan het feit dat zij nauwelijks door iemand effectief wer­den tegengewerkt en dat verantwoordelijke leden van de Hiërar­chie er de voorkeur aan gaven met hen te praten (te „dialogeren") inplaats van de onverbeterlijken te veroordelen en te ex­communiceren. Doch dit mag geen reden tot wanhoop zijn.
De Kerk kan vergeleken worden bij een boom of een plant die nieuwe bladen en nieuwe bloemen vormt en ontwikkelt. De Heer vergeleek zijn Kerk bij een mosterdzaadje, aanvankelijk heel klein, later zeer groot. De Kerk leeft in en van Jesus Christus, Hij geeft haar zijn genade. Een van de meest fundamentele ge­naden is de leer van het geloof. De Kerk leeft uit haar geloof en ontdekt er in de loop van de tijd steeds weer nieuwe verbor­gen schatten in. Opdat haar leden de zin van het geloof beter zouden vatten en tevens om die geloofsleer te verdedigen tegen de vervalsingen der ketterijen, formuleert de Kerk het geloof zo nauwkeurig mogelijk. Hier is geen sprake van op zich onbe­langrijke „formules", van „tijdgebonden formules" zoals de mo­dernisten niet ophouden te beweren, doch van de waarheid, de onveranderlijke waarheid, uitgedrukt in de best mogelijke men­selijke woorden. Het komt voor (maar zelden) dat woorden nauw­keuriger geformuleerd werden op een later tijdstip, zoals ge­beurde in Chalcedon na Efese. Maar: de traditionele bewoor­dingen van het dogma wijzigen is iets zo ontzaglijks en gevaar­lijks, dat het overgelaten moet worden aan het hoogste gezag in de Kerk, die dit alleen in zeer uitzonderlijke gevallen heeft gedaan.Het is onduldbaar en zelfs ketters, te zeggen - zoals de modernisten doen - dat de woorden van Chalcedon: Jesus Christus is God en mens, „tijdgebonden" zijn, ten nauwste verbonden met een voorbije filosofie en thans door nieuwe vervangen moeten worden. Dit kan uitsluitend betekenen dat het niet langer waar is dat Christus God en mens is en dit is precies wat de moder­nisten bedoelen. Deze nieuwe interpretatie (als zij nog zo mag heten) wordt door hen veelvuldig genoemd: „vertaling van oude formules in de taal van onze tijd". Dat is een betreurenswaardig misbruik van het woord ,,vertaling". Een vertaler heeft de ge­dachten van de ene taal zo getrouw mogelijk weer te geven in de woorden van de andere taal; de woorden moeten veranderen, niet de gedachten. De „vertaling" van dogma's door de moder­nisten raakt de gedachten; zij is geen echte vertaling, maar het brengen van nieuwe gedachten op de plaats van de oude: daarom zijn andere woorden nodig.
In de ontwikkeling van de leer van de Kerk staan twee dingen geheel vast.

Als we thans nadenken over het modernisme dat in de. Kerk binnendringt en sectoren ervan vervult, lijken slechts twee dingen mogelijk. Ofwel het modernisme verandert de Kerk op zodanige wijze dat zij een geheel andere Kerk wordt (de „vernieuwing" die de modernisten wensen) en maakt van de Kerk iets dat ze nooit was. Wij geloven vast dat dit niet kan gebeuren - hoewel dit alleen geldt voor de Kerk als geheel en niet voor onderdelen, zelfs belangrijke onderdelen ervan (zoals b.v. de Reformatie van de 16e eeuw ons heeft geleerd). De an­dere mogelijkheid is dat het modernisme dat op de Kerk is „geënt", zal worden afgeschud. Het kan niet op de oorspronke­lijke stam tot bloei komen, omdat het een volkomen vreemd element is voor het Mystieke Lichaam van Christus, waarvan het nooit deel kan uitmaken. Volkomen zeker is, dat dit gebeuren zal, al weten wij niet wanneer en hoe. Een opvolger van Petrus zal daar zeker een grote rol in spelen. De Heer heeft beloofd dat de poorten der hel de Kerk niet zullen overweldigen en dit is de basis van ons vaste geloof dat het modernisme zal mislukken en uitgebannen zal worden.
Sommige modernisten, die begrijpen dat hun gedachten een vol­ledige hervorming van de Kerk moeten veroorzaken, beginnen reeds te beseffen dat deze hervorming moet voeren tot een vol­ledig nieuwe en onvoorziene situatie. Samen met Protestanten beginnen zij te dromen van een „derde belijdenis", een soort nieuwe godsdienst, katholiek noch protestant, maar een soort „gemeente van Christus", een wereldbroederschap van allen die zich op een of andere manier door Jesus van Nazareth „voelen aangesproken". Deze broederschap zal geen 'instituut' zijn en (de hemel behoede ons!) zeker geen dat bovennatuurlijke eisen stelt. De oecumenische beweging tracht de eenheid der Kerken tot stand te brengen, doch dat is niet wat deze „derde belijdenis"-beweging zich voorstelt. Volgens haar is de tijd van het oecumenisme voorbij (van der Pol, Nijmegen); de kerken moeten niet verenigd worden, maar afgebroken (Fiolet) om plaats te maken voor de nieuwe „confessie" (een ongelukkig woord, omdat het traditioneel gebonden is met het begrip geloofsbelijdenis), de nieuwe humanistische 'godsdienst', besprenkeld met een restje saus van christelijke oorsprong.
De nieuwe gedachten die de modernisten propageren zijn aan­trekkelijk voor heel wat mensen, vooral voor jongeren; de reden daarvoor hoeft niet opgegeven te worden. Er is in de wereld een streven naar universele vrede en rechtvaardigheid, vrijheid, ge­lijkheid en broederschap. Omdat de kerken er niet in slaagden deze doelstellingen in de wereld te verwezenlijken, zoeken men­sen - vooral jongeren - naar andere doctrines, naar humanisme, socialisme of marxistisch-leninisme. Het is zeer vaak nutteloos met hen te discussiëren of te 'dialogeren'. Zij hebben hun keus bepaald en zijn niet in staat om te zien wat de achtergrond is van zeer veel dat in de wereld gebeurt en de kwade bedoelingen te ontdekken van velen die zich aandienen als zonen van het licht, maar wier oorsprong het duister is, vaak het duister van de opstand tegen God.

Jonge mensen willen kritisch zijn, maar hun kritiek is dikwijls hoogst Onkritisch - en door ouderen, soms veel ouderen, gedic­teerd. Deze ouderen weten hoe zij het oprechte en eerlijke ide­alisme van de jeugd moeten exploiteren voor hun politieke of ideologische doelstellingen.
Hoe moet onze conclusie luiden? Zij kan slechts een akt van geloof zijn. Wij geloven in God die ons schiep, die ons verloste door zijn Zoon Jesus Christus en ons bovennatuurlijk leidt naar ons eeuwig einddoel als wij bereid zijn te doen wat Hij van ons vraagt. Wij willen goede en gelovige en getrouwe leden zijn van de ene, heilige, katholieke en apostolische Kerk en wij volgen de door God aangestelde leiders daarvan: allereerst de opvolger van Petrus, de Rots waarop onze Heer zijn Kerk bouwde en al de bisschoppen die ons in het geloof onderrichten en de Kerk leiden in eenheid met Hem. Wij willen in ons leven tonen dat onze godsdienst niet ijdel is en niet alleen zeggen: „Heer, Heer" (Maft. 7,21), doch de wil doen van onze Vader die in de hemel is door in Hem te geloven, Hem te beminnen, onze naaste lief te hebben en deze liefde door onze daden te tonen. Wij blijven trouwe kin­deren van de Heilige Katholieke Kerk, wij rebelleren niet tegen haar wettig gezag. Wij willen niet „gehoorzamen in dialoog" zoals een Nederlandse bisschop openlijk verklaarde, wat een an­der woord is voor eventueel niet gehoorzamen. Wij aanvaarden volledig het leergezag van de Kerk van alle eeuwen, en als het wettig gezag ons een misschien niet duidelijk maar wettig bevel geeft, gehoorzamen wij zonder 'dialoog'.
In de huidige crisis van de Kerk willen wij niet werkloos toe­zien, maar doen wat in ons vermogen ligt om het geloof te be­waren. De huidige crisis is vóór alles een geloofscrisis. Geloof is de basis van de Kerk; zij die haar willen vernietigen trachten het geloof weg te nemen. Het modernisme is als een vloed die de Kerk overspoelt. Wij kunnen die niet tot staan brengen door een of twee golven tegen te houden. Wel kunnen wij zelf stand­houden en zoveel mogelijk mensen helpen om dit te doen. Veel gelovigen raken geneigd te gaan wanhopen, anderen worden steeds ongeduldiger. Er is geen reden voor wanhoop, want wat er gebeurt, gebeurt slechts met Gods toelating. En wij moeten niet ongeduldig zijn maar geduldig, al kan geduld een moeilijke deugd zijn in deze omstandigheden. „Schept moed, Ik heb de wereld overwonnen", zegt de Heer (Joh. 16,33).


[1] Religious Education and the Psychology of Renewal, Missouri 1972, p. 19.

triniti