HOME | select here your language |
De Sacramenten der Kerk (deel 1)
Prof. Mag. Dr. J.P.M. van der Ploeg O.P.
Katholiek Maandblad, April 1993
In een reeks artikelen hebben wij een korte uiteenzetting gegeven van de geloofswaarheden van het CREDO der Kerk. In uitvoeriger vorm, ongeveer tweemaal zolang, zijn ze uiteengezet in ons boek Ik geloof (2de, bijgewerkte uitgave; 1989). In de nieuwe reeks, die zeven Sacramenten zal behandelen, volgen wij in hoofdzaak ons boek Our Faith (1989, Madras 600 004, Nimmo Road 6,143 blz.). In deze aflevering zal het gaan over de Sacramenten der Kerk in het algemeen en geven wij antwoord op de vraag: Wat is een Sacrament?
Het Woord Gods, de tweede Persoon der Heilige Drie-eenheid, is mens geworden om ons te verlossen. Wij belijden dit in het Credo met de woorden. “Die omwille van ons mensen en om ons heil uit de hemel is neergedaald en door de Heilige Geest het vlees heeft aangenomen uit de maagd Maria, en is mens geworden”. Dit geloofsartikel stelt vast wat wij onder de Menswording moeten verstaan, en geeft het motief aan, het “waarom” God mens is geworden: om ons te redden. “Redden” wil zeggen “iemand of iets uit gevaar helpen, behouden doen blijven” (van Dale). In de toespraak die Petrus tot de Joden op het eerste Pinksteren der Kerk hield, vermaande hij hen “zich te redden uit dit verkeerde geslacht” (Hand. 2,40). Hoe moesten zij dit doen? Petrus: “Bekeert u en laat ieder van u zich laten dopen in de naam van Jesus Christus, tot vergiffenis van uw zonden en gij zult de gave van de Heilige Geest ontvangen” (Hand. 2,38). Zij moesten “gered worden” uit deze wereld, een wereld van zonde, ellende en dood. Maar zijn deze niet natuurlijk voor de mens, ook de zonde? Zeker, dat zijn zij, maar God is bereid er ons van te verlossen, ons te heiligen en ons het eeuwig leven te geven, een leven van geluk waaraan geen einde komt en dat ons niet in deze wereld wordt geschonken, maar in een andere wereld, een geheel nieuwe. In die wereld zal het eeuwige leven ons deel zijn, zoals Jesus ons zovele malen heeft gezegd, heel bijzonder in het evangelie van Joannes. Als het meest algemene middel om ons te heiligen heeft Jesus zijn Kerk ingesteld als een zichtbare en tegelijk onzichtbare werkelijkheid, en haar gevestigd op de rots van Petrus (Mt. 16,18). Haar voornaamste middelen van heiliging zijn de zeven Sacramenten, waarmee de Stichter haar heeft uitgerust. Sinds Vaticanum II noemen theologen ook de Kerk een “Sacrament”, maar dit heeft slechts een algemene betekenis en voegt niets toe aan het bekende zevental afzonderlijke Sacramenten. Er is geen achtste bijgekomen.
Wij moeten de goddelijke Voorzienigheid bewonderen en danken dat zij ons de zeven Sacramenten heeft geschonken. Zij zijn “tekens van heilige zaken, die de mens heiligen” of ook, zoals de oude Catechismus ons voorhield: “uitwendige tekens, door Christus ingesteld, waardoor genade wordt aangeduid en gegeven”. Omdat zij uiterlijke tekens zijn, kunnen wij ze gemakkelijk kennen en zijn zij aangepast aan onze menselijke natuur. De goddelijke genade zelf is onzichtbaar en niet waarneembaar met onze zintuigen. Als wij een Sacrament ontvangen, wordt ons “genade” geschonken, als wij deze geen hinderpaal in de weg leggen. Veel Protestanten denken er anders over. Zij zijn overtuigd dat zij alleen door hun “geloof” gered worden, dat voor hen neerkomt op het volle vertrouwen dat Christus hun de zonden niet toerekent, door de genade van zijn kruis. Voor echte Protestanten zijn de Sacramenten daarom nooit daadwerkelijke middelen van genade (= waardoor deze wordt geschonken), maar zij versterken ons geloof, laten het krachtiger worden. Maar hoe weten wij dat ons geloof, ons vertrouwen, volmaakt is? Ook zijn er maar al te veel Calvinisten – om een voorbeeld te geven – die overtuigd zijn dat zij bestemd zijn voor de hel, omdat zij in zichzelf het geloof niet bespeuren, waarvan Luther en Calvijn c.s. hun hebben verzekerd dat zij er door gered worden. Niet weinigen onder hen worden gekweld door deze gedachte.
Oosterse godsdiensten, zoals het Hindoeïsme en het Boeddhisme, beloven ook redding aan hun volgelingen, maar hun heilsleer is een geheel andere dan de christelijke. Zij beloven redding uit de ellenden van het mens zijn, door de mogelijkheid te bieden van dit laatste bevrijd te worden. De Hindoe wil opgaan in het Al (Brahman), zijn persoonlijkheid verliezen, en daarin dan de hoogste (onpersoonlijke) vreugde (ananda) genieten. De Boeddhist, die niet aanneemt dat de mens een onsterfelijke ziel en een onvergankelijk “ik” heeft, wil (onpersoonlijk) “verwaaien” in het nirwana, de absolute Leegte. Zonde als belediging van de ene en enige persoonlijke God, Schepper van hemel en aarde, uit Wie alle goeds voortkomt, kennen zij niet en dus ook niet de verlossing daaruit door berouw en door God ervoor om vergiffenis te vragen.
Zowel ananda als nirwana zijn povere perspectieven, omdat de mens een natuurlijk verlangen heeft zijn persoonlijk bestaan niet te verliezen, maar er gelukkig in te zijn; de dood beschouwt hij als het grootste natuurlijke kwaad.
Wanneer men dit overweegt moeten wij de heerlijkheid van het katholieke geloof bewonderen en de goedheid van God prijzen die ons zijn heilige Kerk gaf en haar zichtbare middelen tot heiliging. Deze leiden ons tot het eeuwige leven, dat ons niet alleen de ellenden van dit leven volmaakt vergoedt, maar zelfs een volmaakt geluk schenkt, waarop de woorden van toepassing zijn, dat “het oog niet heeft gezien, het oor niet heeft gehoord en dat het niet in het hart van de mens is opgekomen wat God gereed houdt voor hen die hem liefhebben” (l Cor. 2,9; vgl. Is. 64,4).
Het Sacrament is een teken
Een Sacrament is een teken. Een teken is iets waarmee iets anders wordt aangeduid en dat wij daardoor leren kennen. Er zijn verschillende soorten van tekens: natuurlijke en overeengekomene. Rook is een natuurlijk teken van vuur. Een “overeengekomen” teken is er een, dat de mensen hebben ingesteld of hebben afgesproken. Zo zijn drukletters tekens van klanken, de figuren op verkeersborden tekens van waaraan liet verkeer zich moet houden, enz. Een symbool is een teken, overeengekomen op grond van een gelijkenis met het afgebeelde. Zo is een hond een symbool van trouw, de geblinddoekte vrouw met weegschaal een symbool van de rechtspraak en het recht. Een symbool is dus een bepaald soort teken, een wezenlijk onderscheid met het gewone overeengekomen teken is er niet (hoewel men dit vaak leest). De nationale vlag wordt beschouwd als een symbool van de natie, maar alle gelijkenis tussen deze en een rood, wit en blauw doek ontbreekt.
De Sacramenten zijn conventionele, overeengekomen tekens. Zij zijn echter niet willekeurig gekozen, er bestaat een gelijkenis tussen het teken en het betekende; zo wast men het lichaam schoon met water, het doopwater wast de zonden af.
De Sacramenten zijn tekens van het bovennatuurlijks: de door God geschonken genade. De eerste genade die God een mens kan schenken, is de vergiffenis van zijn zonden, te beginnen met het wegnemen der erfzonde. Deze gaat in het doopsel vergezeld van de geestelijke wedergeboorte, wij worden erin “herboren uit water en de Geest” (Joan. 3,5). Het Hindoeïsme kent een ceremonie waarbij een drievoudig koord om de schouder van een jongeman van een der drie hoogste kasten wordt gehangen en waardoor hij als “wedergeboren” wordt beschouwd, resp. “voor de tweede maal geboren”. Alleen dan geniet hij de rechten en voorrechten van zijn kaste (dit heeft met de “reïncarnatie”, wedergeboorte, in een nieuw mens of dier, na de dood, niets te maken). In het Christendom is de “wedergeboorte” iets geheel anders. De “herboren” gelovige wordt innerlijk veranderd, niet met betrekking tot zijn natuur, maar tot wat daar boven uitgaat, het bovennatuurlijke. Hij neemt als het ware het zaad in zich op van bovennatuurlijk, eeuwig leven (de “heiligmakende genade”). Tijdens zijn sterfelijk leven kan hij dit verliezen door de zonde, maar wanneer hij ervoor zorgt dat dit niet gebeurt, is het eeuwig, bovennatuurlijk geluk zijn deel na de dood. Door de “heiligmakende genade” maakt de Christen deel uit van een bovennatuurlijke wereld, met de (andere) heiligen en de engelen behoort hij tot het “koninkrijk van God”.
Als wij door een doodzonde de heiligmakende genade verloren hebben (de Grieken spreken hier van “de Heilige Geest”, aan wie ook wij de genade toeschrijven), kunnen wij haar herkrijgen door een volmaakt berouw; het meest zekere middel weer in genade door God te worden aangenomen in het Sacrament van de biecht.
Zich in dit aardse leven “onbesmet te bewaren van deze wereld” (Jac. 1,27) is vaak verre van gemakkelijk en kan de grootste inspanning vergen. Om het voor de Christen gemakkelijker te maken, is er het Sacrament van het Vormsel, dat hem “de Heilige Geest” (de genade van God) op een bijzondere manier in moeilijke omstandigheden schenkt. Jesus heeft ons verlost door zijn bloedig kruisoffer. Hij heeft dit maar éénmaal opgedragen (Hebr. 9,12.28) en hij is de hemel binnengegaan “om voor het Aanschijn van God te verschijnen omwille van ons” (Hebr. 9,24), “hij is aan Gods rechterhand, en spreekt voor ons ten beste” (Rom. 8,34). Opdat wij dit nooit zouden vergeten en tevens opdat de goddelijke genade die Christus aan het kruis voor ons heeft verdiend op ons zou worden toegepast, heeft Jesus de H. Eucharistie ingesteld als een levende gedachtenis aan zijn lijden; op deze manier laat hij onder ons zijn tegenwoordigheid en zijn offer (het H. Misoffer) voortduren. Onder de sacramentele tekenen van de gedaanten van brood en wijn blijft hij onder ons en bij ons.
Om zijn Sacramenten blijvend onder ons te doen zijn, heeft Christus het Priesterschap ingesteld. De Eucharistie kan alléén gevierd worden door een gewijde priester, die ook de bovennatuurlijke macht heeft ontvangen zonden te vergeven in de Persoon van Christus. Hij heeft hem ook de macht gegeven om het Heilig Oliesel (Ziekenzalving) toe te dienen wanneer het leven ernstig in gevaar is en het einde op komst. De “hogepriesters” der Kerk, dat is de bisschoppen, zijn ook de enigen die andere bisschoppen kunnen wijden, en ook priesters en diakens, om het priesterschap in zijn Kerk te doen voortduren.
Nadat God het eerste mensenpaar had geschapen, beval hij het “zich te vermenigvuldigen en de aarde te vullen” (Gen. 1,28), waarmee hij het huwelijk heeft ingesteld. De meeste mensen huwen en de volgelingen van Christus zijn geen (algemene) uitzondering op deze regel. De huwelijksstaat heeft een diepe invloed op het menselijk leven; hij brengt niet alleen zijn voorrechten en plichten mee, maar ook zijn moeilijkheden. Om het huwelijk op bovennatuurlijke wijze in te voegen in dat van zijn (gehuwde) volgelingen, heeft Jesus het verheven tot een Sacrament van zijn Kerk.
l let menselijk leven is kort, niet zelden erg kort en het onvermijdelijke einde is de dood. Om op dit belangrijkste van alle gebeuren voor te bereiden waarin over het eeuwig lot van de mens wordt beslist, gaf Christus zijn Kerk nog een bijzonder Sacrament, het H. Oliesel, nu, in afwijking van de overlevering der laatste eeuwen, meestal “ziekenzalving” genoemd. Men kan zieken zalven zoveel men wil en daarbij veel gebeden uitspreken, een Sacrament wordt de zalving pas als het een Christen wordt toegediend wiens ziekte of lichaamstoestand van dien aard is, dat zij ernstig levensgevaar voor hem betekent, al behoeft dit niet onmiddellijk te zijn.
Uitwerking
De zeven Sacramenten “bevatten” genade. Hun uitwerking komt niet allereerst van hen die ze ontvangen, dat is van hun geloof of godsvrucht, maar van Christus. Zij zijn werkzame tekens van bovennatuurlijke werkelijkheden. Door de genade die erin door Christus wordt verleend te weigeren, kunnen wij de uitwerking belemmeren; God dwingt ons immers niet, die te aanvaarden, maar laat ons er vrij in. De theologie zegt dat zij genade schenken ex opere operato, d.w.z. uit zichzelf, als instrumenten van Christus die daarbij als eerste instrument de bedienaar gebruikt.
Het getal zeven
De katholieke Kerk heeft zeven Sacramenten en de grote meerderheid der oosterse Christenen telt er eveneens zeven. Dit getal is in de loop der eeuwen duidelijk geworden, iets dat ons niet moet verwonderen. Behalve de zeven Sacramenten kent de Kerk immers nog andere heilige tekens, zoals wijwater, de voetwassing op Witte Donderdag, de zalving van koningen en keizers, de abtswijding enz., die wij sacramentalia noemen. Het (soortelijk) verschil van deze laatste ceremonies met de Sacramenten was niet van het begin af aan duidelijk, en er was tij d voor nodig om ze in één groep samen te vatten. Het wezenlijk verschil is: de Sacramenten zijn ingesteld door Christus, de Sacramentalia door de Kerk. De laatste hebben geen eigen (sacramentele) werking, maar helpen de gelovigen door het gebed van de Kerk en hun eigen devotie (“ex opere operantis”).
Omdat in de bovenstaande beschouwingen het woord “genade” herhaalde malen is gebruikt, wordt hierover nog een kort woord toegevoegd. Men zie ook Ik Geloof, p. 119-121.
Ons woord “genade”, in het Griekse charis, in het Latijn gratia, komt al in het Oude Testament in verschillende betekenissen voor en duidt daar vaak de gunst en de gunstbewijzen van God aan. In deze betekenis (naast andere) vinden wij het woord in het Nieuwe Testament bijna hoofdzakelijk in luc.; Hand.; Paul. en l Petr. (140x, daarbuiten 12x). Het is een sleutelwoord in de leer van S. Paulus en in de katholieke Kerk is het S. Augustinus (354-430), die er de eerste zeer belangrijke leermeester van is geweest.
Onder “genade” verstaat men in de Kerk een bovennatuurlijke geheel geestelijke gave, die God de mens onverdiend geeft. De eerste van de voorname geestelijke gunsten is de vergiffenis die God ons geeft van onze zonden. Deze gaat vergezeld van wat wij de “heiligmakende genade” noemen, een bovennatuurlijke eigenschap die aan onze ziel, ons geestelijk innerlijk, wordt geschonken en waardoor wij Gods kinderen zijn en na onze dood, vrij van zonden, de hemel binnengaan. De volle betekenis daarvan ontgaat ons mensenverstand en er zijn ook in de katholieke Kerk niet weinig theologen, die woord en begrip “genade” verschillend verstaan.
Naast de heiligmakende genade geeft God ook “actuele”, dadelijke genaden, d.i. bovennatuurlijke hulp om de zonden te vermijden, er berouw over te hebben en goede daden te stellen die gericht zijn op ons eeuwig bovennatuurlijk geluk.
De heiligmakende genade is als het ware een tweede natuur van de mens, een “bovennatuur”, maar het woord van Jesus tot Nicodemus, dat de mens “herboren” moet worden uit water en de Geest (Joan. 3,5). Nicodemus begreep dit niet, omdat een mens toch niet opnieuw uit de schoot van zijn moeder geboren kon worden (Joan. 3,4)! Toen verklaarde Jesus hem dat hij over een andere geboorte sprak, die de natuur Ie boven gaat, een “bovennatuurlijke” geboorte die ons leidt naar het eeuwige leven, waarin wij God zullen zien “zoals Hij is” (l Joan. 3,2). Wij zijn er zelfs door “deelachtig aan de goddelijke natuur” (1 Petr. 1,4), een geheimzinnige uitdrukking waarvan ons de diepste inhoud nog ontgaat.
De “genade” van God verheft onze natuur boven zich uit op een hoger plan, dat der “bovennatuur”. Ons door de genade bewogen handelen is door zijn bovennatuurlijke aard gericht op het eeuwig leven. Dat is wat wij er hier van willen zeggen.