HOME | select here your language |
De H. Mis: een Offer
Prof. Mag. Dr. J.P.M. van der Ploeg O.P.
Uit: Katholiek Maandblad - 3e JAARGANG - No. 1 - JANUARI 1991
De leer van de Kerk, dat de H. Mis een offer is, is in delen van de Kerk [Nederland hoort daarbij] aan het verdwijnen. Sprak men vroeger altijd over het "(Heilig) Misoffer", nu komt deze uitdrukking in ons land nog maar sporadisch voor en is zij vervangen door "Eucharistie". Men spreekt zelfs van "een Eucharistie" als men daarmee bedoelt wat vroeger "een H. Mis" zou zijn genoemd. Het zijn duidelijk niet de gelovigen die de oude aanduiding hebben doen verdwijnen, maar de geestelijkheid, de voorgangers van het Volk Gods. Met "Misoffer" is ook het woord "H.Mis" verdwenen hoewel het in de officiële liturgische boeken van de Kerk nog altijd wordt gebruikt. De in 1969 ingevoerde nieuwe eucharistische liturgie heet Ordo Missae en het woord Offer, nog wel met een hoofdletter gebruikt, komt in de inleiding tot de nieuwe Ordo Missae eveneens voor (zie b.v. no 56h). In heel de inleiding is het voortdurend gebruikte woord Missa de term bij uitstek waarmee de eucharistische viering wordt aangeduid.
Het is helaas zo dat daar waar het woord "Misoffer" niet meer wordt gebruikt, dit vaak samenhangt met het in vergetelheid willen brengen van de leer dat brood en wijn op het altaar door de woorden van de priester substantieel veranderen in Christus' Lichaam en Bloed, zodat hij werkelijk, en wel substantieel tijdens de viering der Eucharistie op onze altaren tegenwoordig komt; alleen dan kan Hij er zich op offeren en geofferd worden. Is Hij er niet, dan kan er geen sprake van een eucharistisch offer, resp. Misoffer zijn.
Zoals bekend, heeft Luther op verhemente manier het offerkarakter van de H. Mis geloochend: volgens hem was het een leer van de Antichrist, die hij met de ergste schimp- en scheldwoorden heeft overladen. Men schimpte in die tijd gemakkelijk en veel, van weerszijden, het behoorde tot de stijl der polemiek. Maar Luther heeft hierbij de gebruikelijke grenzen ver overschreden.
Het lijdt geen twijfel of het oecumenisme, waaraan de Katholieken pas openlijk mee mochten doen na het Concilie (dat het heeft willen bevorderen) van invloed is geweest op het verzwakken der offergedachte in de leer van de H. Mis. Een zo competent deskundige als de nu overleden hoogleraar voor liturgie te Münster E. J. Lengeling, die door zijn positie(s) als weinigen op de hoogte was van het totstandkomen van de Misorde van 1969, heeft in 1975 geschreven dat er in de inleiding van dit Misboek naar was gestreefd een "okumenisch Tragfähige sakramentale Theologie der Mesfeier" (tragfähig moet wel betekenen geschikt voor) te geven die "in overeenstemming is met wat in interconfessionele documenten van de laatste jaren naar voren is gekomen". W. Waldstein (hoogleraar te Salzburg), die deze zinnen aanhaalt in zijn Hirtensorg und Liturgiereform, p. 73--1976., merkt daarbij op, dat hier duidelijk wordt erkend, dat naar overeenstemming met de protestantse leer was gestreefd. Dat daarbij de offergedachten op de achtergrond moest komen is duidelijk.
Het bovenstaande is gezegd om te laten zien dat genoemd verdwijnen van de offergedachte niet alleen maar kan worden toegeschreven aan de slechte invloed van ongelovige modernisten. Op hoog niveau gedane concessies, met de utopie voor ogen van een vereniging in het geloof van Katholiek en Protestant, hebben hier eveneens hun invloed doen gelden. Wij spraken boven over Trente. Op dit Concilie is vastgesteld dat in de H. Mis een waar offer in de eigenlijke zin van het woord aan God wordt opgedragen, dat ook "verzoenend " is (DS. 1751,1753). Dit moest tegenover de hervormers worden vastgesteld en het Concilie deed het in duidelijke termen.
Het gevolg is geweest dat sinds Trente tal van theologen hebben getracht deze leer te verduidelijken, waarbij verschillende vragen naar voren kwamen: wat is eigenlijke zin van het woord offer ("verum et proprium sacrificium") en hoe en waarom is de H. Mis een offer? De meningen hebben in de loop der tijden wijd uiteengelopen. Wie daarover een nog verkrijgbaar en ook voor niet--theologen leesbaar uitstekend werk wil lezen, zij verwezen naar Francis Clark S.J., Eucharistic Sacrifici and the Reformation, met een voorwoord van kard. John Heenan, 1960, 1967 en herdrukt in 1980 te Chumleigh-Devon EX18 7HL (Engeland) Augustine Publishing Company, 582 blz.
Het offer op zichzelf beschouwd
Er zijn sinds Trente theologen geweest, en er zijn er nog, die voor een antwoord op de gestelde vragen eerst hebben willen nagaan wat een offer in de godsdiensten der mensheid is, om het gevonden antwoord toe te passen op het Misoffer. Hierbij hebben zij zich op een moeilijk en niet aanbevelenswaardig pad te begeven. Allereerst is het heel moeilijk te zeggen wat het offer in wezen overal is. Er zijn namelijk verschillende soorten van cultische ceremonieën die wij onder de naam van offer plegen samen te vatten, m.a.w. offer is een analoog begrip. Het Oude Testament heeft geen verzamelbegrip voor offer en geen woord om dit uit te drukken. Het boek Leviticus, grotendeels een handleiding voor de priester van het oude verbond, begint met vier soorten van ceremonies te beschrijven die wij offers noemen maar die zeer sterk van elkaar verschillen en daarom ook elk een eigen naam dragen. De naam van de eerste offersoort ("brandoffer") wordt in de vertalingen verschillend weergegeven. In het Latijn spreekt men van holocaustum, een Grieks woord, dat aanduidt dat het offerdier in zijn geheel op het altaar werd verbrand, terwijl het bloed ervan werd uitgestort (enz.). De tweede soort wordt door ons (tradioneel) "vrede-offer" genoemd, een onjuiste maar moeilijk te verbeteren vertaling. Het daartoe bestemde offerdier werd slechts gedeeltelijk verbrand, terwijl delen ervan aan de priester toekwamen en het overige door hen, die het offer voor zich lieten opdragen, in een gezamenlijke maaltijd in het heiligdom werd genuttigd. De derde soort noemen wij "zondeoffer" en het vierde "schuldoffer",beide van dieren. De eigenlijke offerhandeling was niet het doden van de offerdieren, maar het door de priester op het altaar leggen van de offerstukken en de met het bloed verrichtte ceremonies. Wat de laatste betreft: het altaar had aan de vier hoeken uitsteeksels, "hoorns" genoemd, waaraan het bloed werd gesmeerd dat niet op de grond werd uitgestort of tegen het altaar werd geworpen. De priester was daarbij degene, die tot God naderde en van het hebreeuwse werkwoord daarvoor (qarab) is het woord qurbana afgeleid, dat in het Aramees en Syrisch "offer" betekent (vgl. ook het woord corban = aan God gewijd, in Mc. 7,11 en corbona in Mt. 27,6.) Het offer heeft in die taal de naam gekregen van een onderdeel van het ritueel: (cultisch) naderen tot God. Nog altijd heet het Misoffer in de Syrische liturgieën =qurbana (resp. qurbono).
De oude Israëlieten kenden ook met het paaslam verbonden ceremonies. Dit dier moest naar de tempel worden gebracht en daar worden gedood, terwijl het bloed ervan in schalen werd opgevangen en door priesters tegen het altaar werd uitgestort; het vet en wat daarbij volgens Lev. 3,3-4 hoorde, werd door de priesters op het altaar verbrand. Van het vlees kwam niets op het altaar, maar het hele lam werd mee naar huis genomen en daar met andere spijzen gegeten in een maaltijd met godsdienstige ceremonies. Na de verwoesting van de tempel in 70 bleef de feestelijke paasmaaltijd bij de Joden in zwang, tot nu toe. Wat de offerdieren in het algemeen en het paaslam in het bijzonder betreft: deze hoefden niet door priesters te worden geslacht, ook levieten en "leken" konden het doen, want het slachten was niet de eigenlijke cultische handeling, maar ging daaraan vooraf.
Wij hebben boven gesproken over de offers van het Oude Testament, omdat alleen deze worden vergeleken met het Offer van het Nieuwe, en dit laatste daarvan als de "vervulling" wordt gezien. Naast de bloedige offers had Israël ook onbloedige, die bij de bloedige hoorden: de z.g. spijsoffers. Wat hadden nu alle offers van Israël gemeenschappelijk? Het eerste is, dat zij alleen aan God werden gebracht en dus daden waren van bijzondere Godsverering. Aan Hem werd iets toegewijd, dat men niet voor zichzelf gebruikte. Daarom was het meest volledige offer, dat verzoening bracht, het "brandoffer", omdat dit in zijn geheel op het altaar werd verbrand. Van de ander offerdieren werd maar een deel verbrand en de rest genuttigd op een heilige plaats; het paaslam werd zelfs thuis gegeten, niet in het heiligdom, resp. in de tempel Het eigenlijke van het offer bestond niet - zoals reeds gezegd en vaak wordt vergeten - in het slachten van het offerdier, maar in het leggen van de stukken van het dier op het altaar door de priester en het door hem uitstorten van het bloed. Het bloed en het vet met bijbehorende delen mocht de Israëliet (en nu nog de vrome Jood) niet eten; door ze op het altaar te leggen en daarop te verbranden gaf hij aan God wat de mens niet toekwam, dus bij wijze van spreken het Zijne (d.i. wat God toebehoort). Daarmee erkende men dat God de Schepper en Heer ervan is. Zo hebben de offerdaden van Israël iets gemeenschappelijks: men geeft aan God wat Hem op bijzondere of algemene manier toebehoort en doet dit om zijn heerschappij over de schepping te erkennen. De spijsoffers hadden een soortgelijke betekenis, al waren zij dan offers van de tweede rang. Men offerde eerstelingen van de oogst en daarnaast het beste van wat men zelf gebruikte en volgens de daarvoor geldende eisen had toebereid.
Offers in het Nieuw Testament
De offers van het Oude Testament worden door de Christenen beschouwd als typen, d.i. voorafbeeldingen van het Offer van het Nieuwe. Maar wanneer wij willen nagaan waarom de H. Mis een offer is, dan moeten wij niet allereerst trachten er op een of andere manier iets van de offers van het Oude Testament in terug te vinden.Wij moeten integendeel nagaan hoe de H. Mis één is met het enige offer dat voor de heilsorde van het N.T. geldt: het kruisoffer. Hierover wordt uitvoerig gesproken in de aan St. Paulus toegeschreven Brief aan de Hebreeën. Daarin wordt gehandeld over het hogepriesterschap van Christus en over het ene offer dat Hij aan God de Vader heeft gebracht door vrijwillig voor de zonden van de mensen te sterven op Calvarië. Wij halen enkele teksten eruit aan. "Christus, hogepriester geworden van de geworden (moeilijk woord; velen: toekomstige) goederen… is éénmaal het heiligdom binnengegaan en heeft een eeuwige verlossing bewerkt" (9,11-12); "Christus is eenmaal , in de voleinding der tijden, verscheen om de zonden te delgen door zijn offer" (9,26). "Christus heeft zich éénmaal geofferd om de zonden van velen op zich te nemen" (9,28). "Hij zit voor altijd aan de rechterhand van God na één offer te hebben opgedragen voor de zonden" (10,11). De leer van het ene offer van Christus is in de Brief aan de Hebreeën zo duidelijk, dat zij niet kan betwist worden. Daarmee is het eveneens duidelijk, dat , als de H. Mis een offer is, dit alleen kan zijn doordat zij één is met het kruisoffer. Dit is het geval op sacramentele wijze: zoals onder de gedaanten van brood en wijn Christus sacramenteel tegenwoordig is, zo is in de H. Mis het kruisoffer van Calvarië sacramenteel tegenwoordig. Deze tegenwoordigheid is even werkelijk als die van Christus in de H. Eucharistie. Om te verklaren hoe dit mogelijk is, hebben theologen theorieën opgesteld, die wij niet alle willen aanhalen. Wij geven hier wat het beste lijkt.
Op Calvarië is onze Heer door de Romeinse soldaten ter dood gebracht, maar zij waren géén offeraars. Neen, Jezus heeft op het kruis Zichzelf gehéél aan God opgedragen door vrijwillig voor onze zonden te sterven. Hij was de Zoon van God en niemand kon hem iets aandoen als Hij het zelf niet wilde. De Vader had Hem meer dan twaalf legioenen engelen kunnen sturen, als Hij er Hem om had gevraagd (Mat. 26,53).
Hij heeft, vrijwillig, zijn beulen laten begaan en daarmee zichzelf als slachtoffer aan God opgedragen; zo was hij priester en offerande tegelijk.
In de H. Mis komt Jezus werkelijk op het altaar tegenwoordig. Deze werkelijkheid is een "substantiële": het is Jezus zélf die op het woord van de priester op het altaar neerdaalt en daar op een voor ons onbegrijpelijke wijze aanwezig komt, door de verandering van brood en wijn in Zijn verheerlijkt Lichaam en Bloed. Dit gebeurt ter gedachtenis aan zijn lijden en dood, zoals Hijzelf heeft gezegd: "Doet dit tot mijn gedachtenis". Maar deze "gedachtenis" is een heel bijzondere. Wij kunnen iemand gedenken, die niet meer onder ons is door een beeld voor hem op te richten, door het houden van een redevoering, door een gedachte in ons hart. Maar de wijze waarop wij Jezus "gedenken" is een heel andere: hij komt in Persoon substantieel, onder ons tegenwoordig. Wanneer wij iemand in een redevoering gedenken, herinneren wij aan zijn daden. In de H. Mis "herinneren" wij aan Jezus' kruisoffer, maar deze herinnering is heel bijzonder: door het woord van de priester, dat Jezus' eigen woord is: Dit is mijn Lichaam, mijn bloed komt Hij op het altaar en door de dubbele kruisoffer, eigen woord is: Dit is mijn Lichaam, mijn Bloed, komt Hij op het altaar en door de dubbele consecratie: van brood én wijn, komt Hij onder ons als geofferd op Golgotha. De priester biedt hem de Vader aan, als geofferd op het kruis. Op deze wijze komt het kruisoffer sacramenteel onder ons tegenwoordig; het Concilie van Trente leert met recht dat Hij, die zich bloedig op het kruis voor ons heeft geofferd, zich onbloedig offert onder de H.Mis, die daarmee een waar offer is, in de eigenlijke zin. "Een en hetzelfde is het slachtoffer (hostia) dat zich nu geoffert door het dienstwerk der priesters (en) dat zichzelf op het kruis heeft geofferd, alleen op verschillende manier" (sola offererdi ratione diversa, DS 1743). Het H. Misoffer is zozeer één met het kruisoffer, dat het zonder het kruisoffer géén offer zou zijn. Het zou evenmin een offer zijn wanneer dezelfde Christus niet op het altaar zou komen, die eens voor ons aan het kruis heeft gehangen. Hiermee is het duidelijk dat de leer van de Kerk op dit punt niet in strijd is met die van de Brief aan de Hebreeën, maar die zelfs veronderstelt.
Het is de leer der H. Schrift en daarmee van de Kerk dat Christus aan het kruis voor ons gestorven is, om ons van de zonden te bevrijden en de eeuwige zaligheid te schenken. Dit is de algemene heilswil van God, die niemand uitsluit, zelfs de zwaarste zondaars niet. Maar door zijn menswording en zijn kruisoffer (de objectieve verlossing) zijn wij nog niet ieder afzonderlijk en individueel gered (subjectieve verlossing). Hiervoor moeten wij aan de voorwaarden voldoen, die Christus ons heeft gesteld. Om "de vruchten van het kruisoffer op ons toe te passen"heeft de Zaligmaker zijn Kerk gesticht en haar de sacramenten gegeven. Van deze is het doopsel het eerst nodige, maar de Eucharistie het meest verhevene. En van het sacrament der Eucharistie is de H. Mis niet scheidbaar. Door het opdragen der H. Mis door de priester en het bijwonen daarvan door de gelovigen, schenkt God ons zijn genade om tot het eeuwige leven te komen. Dagelijkse zonden kunnen door de H. Mis direct worden vergeven wanneer wij er berouw over hebben. Wij kunnen erdoor worden gebracht berouw te hebben over de doodzonden die wij mochten hebben bedreven, waarvan de priester van de Kerk ons later de absolutie schenkt. Zonder berouw worden echter géén zonden vergeven, noch door het kruisoffer van Calvarië, noch door het offer der H. Mis.
Omdat de H. Mis een gedachtenis is aan Jezus lijden richt zij onze blikken op het kruisoffer en doet zij ons steeds opnieuw en telkens beter beseffen wát onze Zaligmaker voor ons heeft geleden, en waarom: omdat wij zondaars zijn! Wanneer wij in staat van grote zonden het H. Misoffer zouden bijwonen en het goed tot ons laten doordringen wat het betekent en waarom het voor ons wordt opgedragen, kunnen wij er door tot een volmaakt berouw worden gebracht, waarop God ons de zonde vergeeft, maar die daarna nog moeten biechten.
Van de H. Mis valt nog meer te zeggen. Jezus heeft in en door zijn kruisoffer de absolute opperheerschappij en majesteit van de Vader erkend, die slechts door de dood van zijn mensgeworden Zoon volledige voldoening wilde ontvangen voor onze zonden. In de H. Mis sluiten wij ons bij deze erkenning volledig aan. Zij is de grootste daad van aanbidding van God die op aarde kan worden gesteld. Door het opdragen van offers, aldus St. Thomas van Aquino, "belijdt de mens dat God het eerste beginsel der schepping - van - alles is tot wie alles moet worden teruggebracht" (S.Th. 1 11, 102.3,c). Het offer is de hoogste daad van aanbidding en daarom vraagt, volgens Trente, de natuur van de mens het (DS 1740). Zo is de H. Mis de hoogste daad van Godsverering, waarbij wij in ons hart, eventueel ook met ons lichaam, het diepst voor God kunnen neerbuigen en Hem kunnen zeggen dat wij niets van onszelf maar alles van Hem hebben. In het H. Misoffer betuigen wij daarbij ook dat wij verloren zouden zijn wanneer Hij ons niet had verlost.
Luther wilde van de H. Mis niets weten (heel zacht gezegd!) en bestreed haar waar en hoe hij maar kon. Hij was overtuigd dat hij met deze bestrijding "de Kerk van Rome" in het hart kon treffen: zonder Mis zou zij er niet meer zijn. De diepste reden van deze opvatting en houding was zijn leer van de zaligmaking door het geloof alléén: wanneer ik maar diep in mijn binnenste gelóóf dat ik gered ben door de verdiensten van Christus in het kruisoffer, word ik na mijn dood meteen bij God in de hemel opgenomen, leerde hij. Geen enkel goed werk kan daaraan uit zichzelf ook maar het geringste bijdragen. Maar de H. Mis is zowel een sacramentele handeling waardoor genade wordt aangeduid en gegeven als een goed werk. Dat wilde Luther niet erkennen, nadat hij eenmaal zijn leer van de redding door het geloof alléén had verkondigd. Bovendien wilde hij het Pausdom vernietigen en daarmee de Kerk van Rome en hij zag goed in dat de viering van de H. Mis de meest centrale en hoogste daad van haar eredienst was.
Als binnen de katholieke Kerk van tegenwoordig de leer, dat de H. Mis een offer is door velen, wordt teruggedrongen, resp. wordt ontkend, heeft dit fundamenteel een andere reden. Natuurlijk zijn daar de "oecumenici", die met hun protestantse gesprekspartners willen praten en weten, dat die van het "H. Misoffer" niet willen horen. Ze hebben helaas veranderingen in de liturgie van de Kerk van het Westen kunnen doen aanbrengen. Maar bij het gros der kerkleden is de reden dieper: hun Godsbegrip heeft sterk geleden, waardoor zij minder tot geen behoefte hebben God te aanbidden en niet meer beseffen dat God alles is en zijzelf niets. Daarbij komt dan nog de loochening van Christus' Godheid, zoals de Kerk die steeds heeft verstaan en daarmee de werkelijke (= substantiële) tegenwoordigheid van Christus in het H. Sacrament van het altaar.
Terwijl de liturgie, zowel die van het oude Israël als van de kerk, allereerst een daad van Godsverering is, van aanbidding van zijn goddelijke Majesteit, aan wie alles onderworpen is, wordt er steeds meer een " bijeenkomst der gemeente" naar protestants model van gemaakt. De "gemeenteleden" gaan gedurende heel de dienst gemakkelijk zitten, de "voorganger" staat, steeds naar hen toegekeerd, hen toe te spreken en te beleren. Zelfs als hij bidt, d.i. tot God spreekt, meent hij nog naar zijn gemeentenaren gericht te moeten blijven. Het laatste is niet alleen absurd, maar ook onbehoorlijk, want al is God overal, wie spreekt er nu met een ander en meent dit allereerst tot derden gericht te moeten doen?
Met het H. Misoffer is nauw verbonden de H. Communie. Wij moeten dit woord naar zijn betekenis nemen: "gemeenschap", en wel met Christus. Men heeft wel gezegd dat de H. Communie bij het offer hoort als "offerspijs", door haar te vergelijken met de maaltijden, die in Israël volgden op de z.g. "vredeoffers", waarvan een deel op het altaar werd verbrand en het overblijvende door de priester en de deelnemers aan de offerplechtigheid in een maaltijd in het heiligdom genuttigd werd. Maar tegen deze theorie moeten grote bezwaren worden gemaakt. De H. Mis is identiek met het kruisoffer waarop geen Offermaaltijd kon volgen en bovendien was in het Oude Testament het zoenoffer (de eerste en belangrijkste offersoort) het type (voorafbeelding) bij uitstek van het kruisoffer en daar volgde geen offermaaltijd op, het offerdier werd immers in zijn geheel verbrand. Degenen die in de H. Communie een offermaal willen zien verliezen het verband met het kruisoffer uit het oog, minstens voor een deel.
Ook is de H. Communie geen echte maaltijd, zoals de offermaaltijden waren, waarbij men zich verzadigde met spijs en drank. Als de Kerk van een "sacrum convivium", een "heilige maaltijd " spreekt, gebruikt zij het woord in oneigenlijke , symbolische zin. De H. Communie brengt ons in gemeenschap met Christus zelf doordat wij Hem nuttigen onder de gedaanten van brood en wijn, om hiermee de meeste intieme gemeenschap met hem te bewerkstelligen die op aarde mogelijk is. De gemeenschap van ons lichaam met de gedaante van brood en wijn verzinnebeeldt, betekent en bewerkt de gemeenschap van de geest met Christus. Met een uitdrukking van het Oude Testament wordt de H. Communie wel het brood der engelen genoemd, maar in de hemel aanschouwen de engelen Gods aanschijn, zoals ook de heiligen en zaligen doen, waardoor zij in veel intiemer en intenser gemeenschap met God staan dan door de H. Communie op aarde mogelijk is.
Jezus is mens geworden en is voor ons gestorven om ons "de weg naar de hemel te openen", d.i. om ons eeuwig gelukkig te maken, door op de meest innige manier met Hem vereend te zijn Welnu, van die vereniging is de H. Communie een "onderpand" (bedoeld in de zin van een vooruit betaling op wat nog komen gaat). Zo hoort de H. Communie bij de H. Mis en is het passend dat zoveel mogelijk allen haar ontvangen die bij opdragen van het H. Misoffer met hart en ziel aanwezig zijn, in levend geloof , hoop en liefde.
Het is onze tijd steeds meer gewoonte geworden in de H. Mis vóór alles en "maaltijd " te zien. sommigen zwakken dit af en zeggen dat in onze tijd het "maaltijdkarakter" van de Eucharistie meer op de voorgrond is gekomen. Niet weinigen zien de Communie als het voornaamste element van de viering, datgene waarop de hele viering voorbereidt en waarin zij haar hoogtepunt vindt. Hiertegen moet men er met kracht aan vasthouden, dat de viering van de Eucharistie geen maaltijd is, maar een offer, een daad van aanbidding van God, van erkenning van zijn opperheerschappij en van de grote genade der verlossing. Daarom is het sterk beklemtonen van het offerkarakter van de H. Mis niet zo maar een theologische liefhebberij, of zelfs scherpslijperij, die voor de gelovige van weinig of geen betekenis is. Het is van de gróótste betekenis. Het maakt een wezenlijk verschil of de gelovigen in het kerkgebouw samenkomen om daar allereerst God te aanbidden en Hem door het opdragen offer hun eerbied te betuigen, of zij samenkomen onder leiding van een voorganger die hen voortdurend moraliserend (of politiserend ,enz.) toespreekt. De ware gelovigen komen naar de kerk om er bij God te zijn, bij Christus in het tabernakel en om er te bidden en God te verheerlijken, bij Hem te zijn in de H. Communie.
Wanneer de Christen het aanbidden van God als de belangrijkste daad van zijn leven beschouwt en in het centrum daarvan plaatst, wat hij door het bijwonen en meevieren der H. Mis op al het andere overtreffende manier kan doen, zal dit ook grote invloed op het doen en laten in zijn leven hebben! Hij hoeft daarvoor niet voortdurend te worden toegesproken , maar alleen zijn katechismus te kennen. Daarom is het een verkeerde gedachte , dat de priester zijn gelovigen allereerst moet toespreken en bepreken (hij is immers hun "herder"). Hij moet voor hen het offer opdragen, hen "voorgaan" in aanbidding en gebed en hun de heilige sacramenten toedienen. Zijn preek vult dit alleen aan.
Wil het katholiek leven in Nederland weer opbloeien uit zijn bijna algemene lethargie, dan zal het H. Misoffer weer overal in ere hersteld moeten worden en in geloof moeten gevierd zoals het werkelijk is: het kruisoffer van Christus, tegenwoordig komende op onze altaren en daar onbloedig opgedragen, aan het eind waarvan wij ons in diepe eerbied en aanbidding met Christus verenigen in de H. Communie.