www.ecclesiadei.nl
Introibo ad Altare Dei
Hoofdpagina | Tridentijnse Liturgie | Documenten | Bedevaarten | Links | Contact 
 www.ecclesiadei.nl / documenten / “Dignitatis Humanae, verklaring over de Godsdienstvrijheid (1)”

Dignitatis Humanae, verklaring over de Godsdienstvrijheid (1)

Continuïteit of discontinuïteit

Jack P. Oostveen


Catholica 2013, Nr. 4/5.
English summary

Voorwoord

Met pijn in het hart hebben vele gelovigen moeten zien hoe eind 2012 de theologische besprekingen tussen het Vaticaan en de Priesterbroederschap St Pius X (SSPX) zijn gestrand. Deze besprekingen moesten enerzijds leiden tot een theologische opheldering en anderzijds tot een canoniek-rechtelijke regularisatie van de SSPX. Het leek allemaal zo hoopvol en toch, uiteindelijk trokken beide gesprekspartners zich weer terug in de situatie van voor de besprekingen. De één interpreteert het Tweede Vaticaans Concilie vanuit een bepaalde beschouwing op basis van de hermeneutiek van de hervorming, van de hernieuwing in continuïteit en de ander vanuit wat ik zou willen noemen de hermeneutiek van de éne en ongedeelde waarheid. Hoe kan dit? Twee partijen, die allebei van goede wil zijn en de Kerk zodanig liefhebben, die elkaar zo betwisten? Hoe kan dit?
In de hierna volgende analyse is getracht aan de hand van Dignitatis Humanae, één van de betwiste documenten van het Tweede Vaticaans Concilie, hierop een antwoord te vinden. Vooruitlopend op het resultaat van deze analyse lijkt het fundamentele probleem te liggen in een onjuist in praktijk gebrachte hermeneutiek van de hervorming, van de hernieuwing in continuïteit, waarbij de finaletoetsing aan de éne en ongedeelde waarheid heeft ontbroken of niet in voldoende mate is uitgevoerd. Hierdoor heeft men, onder invloed van de hermeneutiek van de discontinuïteit en breuk, welke wordt uitgedragen door een aantal moderne theologen, die daarbij in hoge mate gesupport worden door de publiciteitsmedia, onderliggende veranderende omstandigheden verabsoluteerd en tegenover de voorgaande omstandigheden geplaatst in plaats van als gelijkwaardig naast elkaar. Hierop is met name door de SSPX in extremis gereageerd vanuit een hermeneutiek van de éne en ongedeelde waarheid met een verabsolutering van de oude omstandigheden.

Omdat het hier echter gaat om onderliggende omstandigheden, die kunnen veranderen (in Dignitatis Humanae is dit onder andere de inrichting van de staat), liggen deze omstandigheden per definitie buiten het domein van Geloof en zeden. Derhalve kan de visie op dergelijke omstandigheden nimmer onfeilbaar zijn, zon visie kan zelfs geheel onjuist zijn. Alleen daarom al mag geen van deze visies worden verabsoluteerd. En hier lijken dus beiden de mist in te gaan.

1 Inleiding

Dignitatis Humanae, de verklaring over de Godsdienstvrijheid is één van de documenten van het Tweede Vaticaans Concilie. Het is een document waarover tijdens en na het Concilie veel te doen is geweest. De meningen over dit document liepen nogal sterk uiteen. We zien het document enerzijds door de liberale vleugel in de Kerk geïnterpreteerd worden als een breuk met het verleden. Anderzijds zien we ook bij de meer conservatieve groeperingen meerdere onderscheiden wijzen van interpretatie met soms zelfs tegenstrijdige conclusies. Helaas zien we ook dat het huidige debat vooral plaatsvindt vanuit bepaalde vooringenomen clichés, en dat elke groepering zich als t ware heeft teruggetrokken in haar eigen loopgraaf.
Paus Benedictus XVI introduceerde in 2005 hieromtrent de begrippen hermeneutiek van de discontinuïteit tegenover de hermeneutiek van de hervorming, van de hernieuwing in continuïteit. In november 2012 stelde Mgr. Müller, Aartsbisschop-prefect van de Congregatie voor Geloofsleer1: “de hermeneutiek van de hervorming, van de hernieuwing in continuïteit is de enig mogelijke interpretatie volgens de principes van de katholieke theologie, d.w.z. in overweging nemende de onverbrekelijke eenheid van de H. Schrift, de volledige en integrale traditie en het Magisterium, waarvan de hoogste uitdrukking wordt gevormd door een Concilie voorgezeten door de opvolger van St. Petrus als hoofd van de zichtbare Kerk". Hij voegde hier nog aan toe: "Buiten deze enige orthodoxe interpretatie bestaat er een ketterse interpretatie, namelijk die van de hermeneutiek van de breuk, zowel aan de progressieve als aan de traditionalistische kant. Beiden zijn verenigd in hun verwerping van het Concilie; de progressieven door het achter zich te laten, als ware het slechts een etappe op weg naar een andere Kerk, de traditionalisten door het niet te leren kennen, omdat het zou leiden tot een winter in de Kerk". Hij komt daarmee tot de conclusie dat de traditionalistische en progressieve stromingen, beiden het Tweede Vaticaans Concilie a priori als een breuk interpreteren en daarmee een ketterse interpretatie hebben van het Concilie en zijn doelstellingen.
Met deze uitspraak lijken de theologische besprekingen tussen het Vaticaan en de Priesterbroederschap St. Pius X (SSPX) geblokkeerd te zijn.

In dit onderhavige artikel wordt een poging gewaagd door middel van een probleemanalyse te trachten de verschillende pijnpunten in deze discussie zichtbaar te maken en de richting aan te duiden voor een mogelijke oplossing. Hiertoe is (1) duidelijkheid nodig over de status van het Tweede Vaticaans Concilie en zijn documenten.
Vervolgens dient (2) doorgedrongen te worden tot de kern van de verschillende typen interpretaties om daarna (3) Dignitatis Humanae onder de loep te nemen. Wat zijn de vaststaande en wat is de aard van de verschillende nieuwe elementen? Waar liggen de overeenkomsten en waar de verschillen in de interpretaties?
Hier volgt het eerste deel dat met name de punten (1) en (2) betreft. Het derde punt zal in een tweede deel worden behandeld dat in één van de volgende uitgaven van Catholica zal verschijnen.

2 Leerambt en de Conciliedocumenten

De Paus en het Concilie van Vaticanum II zelf hebben als wetgevers van de Conciliedocumenten nimmer verklaard dat het Concilie dogmatische uitspraken heeft willen doen. Integendeel er is overduidelijk het tegenovergestelde verklaard2. Het Tweede Vaticaans Concilie heeft geen onfeilbare uitspraak gedaan, en geeft daarmee uitsluitend een Leer van het hoogste Leerambt van de Kerk, die door alle gelovigen zonder uitzondering dient te worden aanvaard en erkend overeenkomstig de bedoeling van de heilige Synode zelf die blijkt hetzij uit de behandelde stof hetzij uit de wijze van uitdrukken, volgens de regels van de theologische interpretatie3, 4 en 5
Hiermee heeft het het Concilie ontbroken aan de specifieke goddelijke bijstand die voor een onfeilbare uitspraak van het hoogste Leerambt karakteristiek is.

Nu zijn conciliaire evenals pauselijke decreten, wel of niet onfeilbaar, geen geïnspireerde teksten zoals de Evangeliën en de Brieven van de Apostelen. Het zijn menselijke omschrijvingen van de Openbaring. Inherent daaraan minder eerbiedwaardig, doch op zich genomen niet minder waarachtig dan de H.Schrift.

Echter in tegenstelling tot de bijzondere werking van de H. Geest bij de verkondiging door de Apostelen, vereist de inspiratie door de H. Geest hier een minzame medewerking, waarbij de vrije wil van de mens wordt gerespecteerd ook als deze niet zuiver is. God blijft ook hier de vrije wil van de mens respecteren.
Zo kunnen Conciliedocumenten de uitwendige oorzaken van dwaling wegnemen, de gezagdragers de gelegenheid tot vergissingen besparen en ze desnoods door de omstandigheden dwingen verkeerde stellingen op te geven. Zij kunnen positief hun studies en onderzoekingen leiden, hun verstand naar de waarheid richten en hun hart voor het inwendig licht der genade ontvankelijk maken. Daarentegen kan een Concilie in principe ook falen, zij is tenslotte niet zonder meer onfeilbaar. De Conciliedocumenten kunnen daarom met respect tot het Magisterium van het hoogste Leerambt ook subject zijn van theologische discussies.
Echter zolang een gehele of een gedeeltelijke onjuistheid van een tekst niet duidelijk is gebleken, blijven ook deze niet-onfeilbare uitspraken van het Magisterium gezag hebben.

Nu heeft het hoogste Leergezag inzake Vaticanum II de mogelijkheid tot een onjuiste uitleg niet alleen in potentie onderkend6, doch ook de facto vastgesteld7. Hierdoor zijn de documenten van Vaticanum II om twee redenen subject van (theologische) discussie. Ten eerste zijn het geen onfeilbare documenten, en ten tweede kunnen de documenten op meerdere wijzen worden geïnterpreteerd.
In geval van twijfel is het op de eerste plaats aan het hoogste Leergezag, de Paus, respectievelijk de Bisschoppen in eenheid met en bevestigd door de Paus gezamenlijk, verenigd in een oecumenisch Concilie, te bepalen hoe de documenten verstaan dienen te worden. Dat betekent dat allereerst geldt "... de bedoeling van het Concilie zelf, die blijkt hetzij uit de behandelde stof hetzij uit de wijze van uitdrukken".
De Conciliedocumenten verwijzen zonder meer naar de eenheid met de Traditie. Derhalve dienen de documenten als zodanig in eenheid met de H.Schrift, de voorafgaande Concilies en Kerkvaders gelezen te worden. Daar waar een tekst direct en concreet datgene herhaalt dat altijd en overal door de Kerk is geLeerd, is dit zonder meer duidelijk. Echter wanneer een tekst voor twee of meerduidige uitleg vatbaar is of anderszins onduidelijk is, dient deze in eenheid met de Traditie te worden verstaan, respectievelijk is deze subject voor een theologisch debat.
Deze zienswijze wordt bevestigd door het Protocol van 5 mei 1988 dat door kardinaal Ratzinger namens de H. Vader en Aartsbisschop Lefebvre namens de Priesterbroederschap St. Pius X (SSPX) werd ondertekend, en waarbij de laatste de volgende dag zijn handtekening alweer introk.
Het gaat in dit Protocol om respect tot het gewoon Magisterium van het hoogste Leerambt zoals dat is geformuleerd in Lumen Gentium 25 en het afzien van polemiek, terwijl de SSPX vrij zou zijn om vanuit een positieve grondhouding van studie -dus zonder polemiek- alle bezwaren tegen de documenten van Vaticanum II in het theologische debat over Vaticanum II in te brengen.
Evenzo wordt deze zienswijze bevestigd door het naakte feit dat de SSPX nimmer in staat van beschuldiging is gesteld omdat zij het genoemde Protocol heeft verworpen of omdat zij bepaalde documenten, teksten, respectievelijk tekstdelen van het Tweede Vaticaans Concilie niet heeft kunnen accepteren. Zowel de inmiddels ingetrokken excommunicatie als de suspensatie van de priesters zijn disciplinaire straffen, die betrekking hebben op de ongeoorloofde Bisschopswijding, resp. ongeoorloofde priesterwijdingen.

Voor wat het onderhavige document, Dignitatis Humanae, betreft, het zegt over zichzelf8...., tast het de traditionele katholieke Leer over de morele plicht van mensen en gemeenschappen tegenover de ware godsdienst en de enige Kerk van Christus volstrekt niet aan." en „Bovendien wenst deze heilige kerkvergadering in haar bespreking over de godsdienstvrijheid de Leer van de laatste pausen over de onschendbare rechten van de menselijke persoon en over de juridische ordening van de maatschappij verder te ontwikkelen".
Op grond van voorgaande kunnen we met betrekking tot Dignitatis Humanae aldus vaststellen dat het als verklaring een document is (1) van lagere orde is, (2) van een Concilie dat geen nieuwe dogmas heeft willen proclameren, (3) dat van zichzelf zegt dat het niet in strijd wil zijn met de traditionele Leer en (4) bovendien stelt het document dat de Concilievaders daarbij teruggrijpend op de verkondiging door de laatste Pausen bepaalde aspecten inzake de godsdienstvrijheid verder hebben wensen te ontwikkelen.
Het blijkt dus uit de tekst zelf: wenst ... verder te ontwikkelen, dat de Concilievaders hier absoluut geen dogmatische opstelling voor ogen kunnen hebben gehad, en dat dit document principieel betrekking heeft op nieuwe ontwikkelingen. Derhalve kan het laatste woord hier nog niet over zijn gesproken en moe(s)t het één en ander mogelijk nog verder uitgekristalliseerd worden. Dit is naast de twee hiervoor genoemde redenen, een derde reden waarom dit document subject is voor een theologisch debat.

3 Interpretatiemethoden

3.1 Inleiding

Uit voorgaande inleiding blijkt dat zowel Paus Benedictus XVI als Mgr. Müller slechts twee interpretatiemethoden onderscheiden, te weten de hermeneutiek van de discontinuïteit en breukmet betrekking tot de links-liberale stroming binnen de Kerk tegenover de hermeneutiek van de hervorming, van de hernieuwing in continuïteit zoals deze door Paus Benedictus XVI wordt voorgestaan. Mgr Müller meent vervolgens de hermeneutiek van de discontinuïteit en breukals een hermeneutiek van breuk ook op de traditionalistische stroming te kunnen plakken. Onder 3.1, 3.2 en 3.3 is getracht de kern van de genoemde interpretatiemethoden te vatten, waarbij tevens enkele problemen worden aangegeven die met deze methoden samenhangen.

3.2 Hermeneutiek van de breuk

De interpretatie van het Concilie door de zichzelf vooruitstrevend noemende links-liberale vleugel van de Kerk, stelt zonder meer Vaticanum II voor als een breuk. Het betreft een interpretatie waarbij methodisch alle behoudende elementen in de compromisteksten van het Concilie als overblijfselen worden beschouwd van de Kerk van voor Vaticanum II, die, redenerend vanuit een geest van Vaticanum II, derhalve geëlimineerd dienen te worden omdat ze de ware hervorming en hernieuwing in de weg zouden staan9.
Deze zienswijze is absurd, en niet alleen in strijd met Vaticanum II zelf, doch ook en vooral met hetgeen altijd en overal door de Kerk is geleerd. Paus Benedictus XVI heeft onlangs nog hierover geschreven dat de Concilievaders eenvoudigweg geen opdracht en volmacht hadden om een ander Geloof respectievelijk een nieuwe Kerk te creëren.9a Deze wijze van interpretatie werd ook al op 23 juni 1972 door Paus Paulus VI omschreven en veroordeeld, toen hij tot de kardinalen zijn zorg over de situatie in de Kerk uitsprak: "een noodtoestand welke Wij niet kunnen en mogen verborgen houden: op de eerste plaats een valse en verkeerde interpretatie van het Concilie, die een breuk met de traditie zou willen zijn, ook wat betreft de Leer, een interpretatie die zover gaat dat de preconciliaire Kerk wordt afgewezen en toegestaan wordt dat men een nieuwe Kerk bedenkt, als t ware heruitgevonden van binnenuit, wat betreft de instelling van de Kerk, het dogma, de gebruiken en het recht."10.
Vervolgens pakte in 2005, bijna 34 jaar later, Paus Benedictus XVI tijdens zijn Kersttoespraak tot de Curiemedewerkers deze waarschuwende woorden van Paus Paulus VI weer op. Hij sprak daarbij: "Aan de ene kant is er een uitleg, die ik de hermeneutiek van de discontinuïteit en van de breuk wil noemen. Deze heeft niet zelden de medewerking van de massamedia en ook een deel van de moderne theologie heeft hier gebruik van gemaakt11

Het feit dat Paus Benedictus XVI de woorden van Paus Paulus VI na zoveel jaren heeft moeten herhalen, zou voor alle goedwillende gelovigen boekdelen moeten spreken. Juist omdat de Paus na zoveel jaar deze waarschuwende woorden heeft moeten herhalen, kan men zich met recht afvragen wat er gedurende deze bijna 34 jaar feitelijk is gedaan aan de bestrijding van dit breukdenken? Hoe wijd verspreid en hoe diep is dit breukdenken in de Kerk doorgedrongen, aangezien ook een deel van de moderne theologie van dit breukdenken gebruik heeft gemaakt? In hoeverre heeft dit breukdenken gedurende deze periode in het theologisch denken van priesters en gelovigen bewust en/of vooral onbewust zich kunnen nestelen en kunnen voortwoekeren en daarbij diverse gelederen van de Kerk kunnen beïnvloeden?
Dat deze situatie door Paus Paulus VI als zeer ernstig en zorgelijk werd bevonden, blijkt ook uit zijn publieke toespraak op 29 juni 1972, dus nog geen week nadat hij zijn zorg aan de kardinalen had toevertrouwd. Op het Feest van St. Petrus en St. Paulus, 29 juni 1972, sprak hij de bekende woorden: "... ergens door een kier is de rook van Satan in de tempel van God binnengedrongen"12. Heeft Paus Paulus VI met deze boodschap op diplomatieke wijze willen aangeven dat dit breukdenken, deze valse en verkeerde interpretatie tot in de gelederen van de Vaticaanse Curie was doorgedrongen en wel zodanig dat zijn wil niet altijd meer werd opgevolgd of gewoonweg werd gesaboteerd?

3.3 Hermeneutiek van de hervorming, van de hernieuwing in continuïteit.

De hermeneutiek van de hervorming, van de hernieuwing in continuïteit gaat uit van een onderscheid tussen substantiële zaken, die tot de Geloofsleer behoren en de accidentele zaken die buiten de Geloofsleer en daarmee ook vaak buiten de directe invloedssfeer van de Kerk liggen. Dus enerzijds is er het Geloofsgoed van de Kerk dat substantieel in continuïteit bewaard dient te worden, en anderzijds zijn er de accidentele zaken die buiten het Geloofsgoed zijn gelegen en derhalve aan verandering onderhevig kunnen zijn. De Kerk dient afhankelijk van de aard van de accidentele veranderingen hierop te anticiperen. En wel zodanig dat ongeacht hoe deze accidentele veranderingen daar altijd de onveranderlijke Geloofsleer op geprojecteerd en geënt dient te worden.

Een voorbeeld van deze zienswijze kan men onderkennen in de inleiding van de encycliek Rerum Novarum13 en 14. Paus Leo XIII heeft met deze encycliek de basis gelegd voor de moderne sociale Leer van de Kerk. Hij stelde vast dat als gevolg van de veranderde sociaal-economische omstandigheden de oude hulpmiddelen verdwenen waren en dat in de actuele situatie nieuwe hulpmiddelen nodig waren. Met het verdwijnen van de oude hulpmiddelen was een sociaal-maatschappelijke leegte ontstaan, hetgeen met grote sociale problemen gepaard ging. De Kerk heeft met Rerum Novarum op basis van de Goddelijke Leer de noodzakelijke hulpmiddelen aan de wereld aangereikt. Hierbij is vooral van belang te beseffen dat Paus Leo XIII met Rerum Novarum nergens het nieuwe tegenover het oude heeft geplaatst, zoals dat bij de hermeneutiek van de discontinuïteit en breukplaatsvindt. Ergo met Rerum Novarum is een praktische toepassing van de hermeneutiek van de hernieuwing, van de hervorming in continuïteit als basisprincipe een feit.
In zijn algemeenheid bestaat een (maatschappelijke) werkelijkheid uit een zekere omstandigheid met daaraan verbonden specifieke condities. Wanneer deze specifieke condities veranderen, zullen ook de omstandigheden veranderen waardoor een situatie kan ontstaan met een andere, een nieuwe (maatschappelijke) werkelijkheid.

Omdat de relatie tussen de Kerk en een (maatschappelijke) werkelijkheid gekenmerkt wordt door een daarbij behorende implementatie van de substantiële, vaste kern van het Geloofsgoed, het domein van Geloof en zeden, kan, wanneer deze maatschappelijke werkelijkheid zodanig verandert dat de voorheen bestaande implementatie niet meer effectief is, een nieuwe implementatie van dezelfde substantiële vaste kern van het Geloofsgoed worden overwogen of zelfs noodzakelijk zijn. Door dit fenomeen dient binnen de kerkelijke uitspraken onderscheid te worden gemaakt in uitspraken die betrekking hebben op de substantiële, vaste kern van het Geloofsgoed en uitspraken inzake het accidentele deel met betrekking tot de implementatie van deze substantiële, vaste kern van het Geloofsgoed op de veranderde actuele (maatschappelijke) werkelijkheid, alsmede de toepassing ervan in de praktijk. De continuïteit bestaat daarbij uit de continuïteit van de vaste, substantiële kern van het Geloofsgoed, terwijl de hervorming en hernieuwing gelegen is in de implementatie van deze continuïteit binnen de aan de Kerk opgedrongen veranderingen in de (maatschappelijke) werkelijkheid.
Aangezien veranderingen binnen de (maatschappelijke) werkelijkheid per definitie buiten het Geloofsgoed vallen, kunnen deze zaken nimmer tot het vaststaande domein van Geloof en zeden behoren. De Kerk kan daarom inzake haar beoordeling van en visie op deze veranderde (maatschappelijke) werkelijkheid nooit en te nimmer onfeilbaar zijn. De Kerk kan zich hierin dus vergissen hetgeen zijn consequenties inzake implementatie heeft. Het spreekt daarom ook vanzelf dat een éénduidige en correcte analyse van deze veranderde (maatschappelijke) werkelijkheid en haar specifieke condities een noodzakelijk vereiste is om een goede invulling te geven aan de implementatie van de vaste, substantiële kern van het Geloofsgoed binnen deze nieuwe maatschappelijke werkelijkheid. Hiermee staat en valt de gehele exercitie. Een onjuiste visie op de nieuwe maatschappelijke werkelijkheid kan leiden tot een onjuist doorvoeren van zon implementatie.
Met dit alles kan het resultaat van een interpretatie volgens de hermeneutiek van de hervorming, van de hernieuwing in continuïteit op de volgende punten subject van theologisch debat zijn:

    1. Welk deel van het Magisterium van het hoogste Leergezag behoort tot het substantiële, vaste en onveranderlijke domein van Geloof en zeden en welk deel behoort tot het accidentele deel inzake de implementatie onder de voorgaande (maatschappelijke) werkelijkheid. En welke criteria liggen aan zulk een oordeel ten grondslag.
    2. Wat is de visie met betrekking tot de onderliggende veranderde (maatschappelijke) werkelijkheid en welke zijn die veranderingen opdat de voorgaande implementatie niet meer of nog slechts gedeeltelijk voldoet? In hoeverre komt de actuele visie van de bestaande (maatschappelijke) werkelijkheid overeen met de traditionele visie en haar intenties waarmee zij is gevormd? Wat is het waarheidsgehalte van de actuele visies, zowel wat betreft de actuele visie op de oude als die op de nieuwe (maatschappelijke) werkelijkheid? Een voor de hand liggend gevaar is hier dat de actuele visies op zowel de voorgaande als de nieuwe (maatschappelijke) werkelijkheid onjuist zijn ingeschat.
    3. Hoe algemeen geldend is de gehanteerde visie op de veranderde (maatschappelijke) werkelijkheid en hoe verhoudt deze visie zich qua tijd en ruimte tot elkaar? Zijn er nog andere potentiële visies op de (maatschappelijke) werkelijkheid mogelijk? Een potentieel gevaar dat men hier loopt is dat de actuele (maatschappelijke) werkelijkheid en daarmee ook de hernieuwde implementatie van het Geloofsgoed tegenover één of meerdere voorgaande werkelijkheidssituaties wordt gesteld.

De punten ad 2 en ad 3 zijn echter onderwerpen die niet uitsluitend tot het theologisch debat beperkt zijn. Het gaat hier om onderdelen die tot een breder maatschappelijk debat behoren en waarin de Kerk netzo feilbaar kan zijn als ieder ander.
Met dit alles zijn eenduidige en transparante toetsingscriteria voor het theologisch debat noodzakelijk. Bij verwaarlozing bestaat het gevaar dat het resultaat zelfs gelijk zal zijn aan hetgeen vanuit de hermeneutiek van de discontinuïteit en breuk wordt nagestreefd, echter met dit verschil dat een feitelijke breuk niet als een breuk wordt herkend, doch als een continuïteit wordt beschouwd.

3.3.1. Continuïteit in discontinuïteit

Een bijzonder aspect met betrekking tot de hermeneutiek van de hervorming, van de hernieuwing in continuïteit is dat zij evenals de hermeneutiek van de discontinuïteit en breuk uitgaat van een verandering. Daaruit volgt de vraag naar het onderscheid tussen de verandering volgens de hermeneutiek van de hervorming, van de hernieuwing in continuïteit en de verandering volgens de hermeneutiek van de discontinuïteit en breuk. Dit is een reële vraag, die gesteld moet worden omdat een verandering volgens de hermeneutiek van de discontinuïteit en breuk doorgaans niet zo discontinu is als de terminologie doet vermoeden. Elk veranderingsproces, hoe discontinu dit ook lijkt of wordt voorgesteld, kan op een bepaald onderliggend niveau worden beschreven als een continu proces van elkaar opeenvolgende veranderingsincrementen.
Men kan dit bijvoorbeeld illustreren met het boetseren met klei. Zo kan men eerst een schitterende vrouwenkop boetseren en vervolgens met dezelfde klei totaal iets anders, bijvoorbeeld een vaas. Is dit nu een hervorming, een hernieuwing in de continuïteit van deze ene bonk klei òf is het gewoon een discontinuïteit van de vorm. Hier is immers sprake van enerzijds een discontinuïteit qua vorm, doch een continuïteit qua stof; het is dezelfde klei, die op het moleculair niveau van het materiaal niet van vorm is veranderd, doch waaruit de beide vormen na elkaar in het hier en nu zijn geplaatst. De continue onderliggende materiële hoedanigheid van deze bonk klei is veranderd van de éne uitwendige vorm in een andere vorm.
Is dit ook niet het geval bij de verandering op het niveau van de (maatschappelijke) werkelijkheid waar de onderliggende stoffelijke continuïteit gevormd wordt door mensen, die als groep in een zekere samenhang een samenleving vormen. Terwijl de mens als mens de onderliggende continuïteit binnen deze samenleving waarborgt, kan door een verandering in de structuur en/of samenhang binnen de samenleving deze samenleving een totaal ander beeld tonen. En evenzo kan, als gevolg van de interactie tussen de veranderde structuur en/of samenhang binnen de samenleving, de mens als continuïteit qua hoedanigheid worden beïnvloed, Dit is echter een accidentele verandering en geen wezenlijke verandering: de mens blijft mens als het onderliggende continuïteitsprincipe. Dezelfde mens.
Zo is het binnen de Ingenieurs- en Ontwerpwetenschappen en hun toepassingsgebieden zelfs essentieel om veranderingsprocessen vooraf te bestuderen, vast te leggen en er vooral rekening mee te houden ten einde een ontwerp ook te kunnen uitvoeren. Zon procesanalyse is als t ware een blauwdruk, de wet die onderliggende wetmatigheden ordent om van de ene situatie tot een andere situatie te kunnen komen. Op deze wijze vormt het ontwerp als t ware het zaad dat aan een organische groei van ontwerp tot realiteit ten grondslag ligt.
En hier komen we bij de door Paus Benedictus XVI genoemde continuïteit van de organische groei, als een continu proces van verandering binnen hetzelfde. Hij verwijst daarbij onder andere naar de planten, dieren, mensen, kortom naar de veranderingsprocessen in alles wat leeft van zaad tot bloem, boom of struik, van conceptie via welp tot wolf respectievelijk via lam tot schaap. Bij de mens geldt dan het veranderingsproces van conceptie via het baby-zijn en kindschap naar volwassenheid en ouderdom. Hij doelt hierbij op het stoffelijk veranderingsproces, waarbij het persoon-zijn voor elk individu als een continuïteit hetzelfde blijft. Het is dezelfde persoon die eerst baby is, vervolgens via kindschap en volwassenheid uitgroeit tot ouderdom. Echter met het stoffelijk veranderingsproces van de organische groei vallen ook allerlei veranderingsprocessen op geestelijk niveau op. Deze zijn deels verbonden met het stoffelijke veranderingsproces binnen de organische groei, doch deels staan zij daar ook geheel los van. En juist deze laatste vorm van de te onderscheiden veranderingsprocessen die niet gebonden is aan een deterministische groei -richting, wordt bepaald door de vrije wil van de mens. Zo kan bijvoorbeeld eenzelfde persoon van ongelovig gelovig worden, maar ook omgekeerd kan hij als gelovige zijn geloof verliezen.
Kortom het is van groot belang dat alle vormen van verandering eenduidig onderscheiden kunnen worden. Alleen daarmee kan worden voorkomen dat de hermeneutiek van de hervorming, van de hernieuwing in continuïteit tot een vrijbrief of dekmantel verwordt, waarmee alle veranderingen die vanuit de hermeneutiek van de discontinuïteit en breuk worden nagestreefd, kunnen worden bevestigd en goed gepraat. In dat geval zal dezelfde verandering die vanuit de hermeneutiek van de discontinuïteit en breuk openlijk als breuk wordt verkondigd, overeenkomstig de hermeneutiek van de hervorming, van de hernieuwing in continuïteit worden benoemd als zijnde in een continuïteit met het verleden. Dit zou een situatie opleveren met vele vraagtekens.
Kortom wat is het objectieve en transparante criterium waarmee een werkelijk onderscheid tussen de hermeneutiek van de discontinuïteit en breuk en de hermeneutiek van de hervorming, van de hernieuwing in continuïteit kan worden vastgesteld? Beide vormen van hermeneutiek typeren tenslotte een verandering en in de praktijk lijken deze veranderingen soms uitermate sterk op elkaar!

3.3.2. De waarheid is één

Waar ligt dit criterium? Is de Waarheid dit criterium? De Waarheid is als een flonkerende diamant met veel facetten, het ultieme criterium, overeenkomstig Joh. 14:16- „Dan zal Ik den Vader bidden, en Hij zal u een anderen Helper geven, om bij u te blijven voor eeuwig. Het is de Geest der waarheid, dien de wereld niet kan ontvangen, omdat ze Hem ziet noch kent; gij echter kent Hem; want Hij blijft bij u, en is in u”.
De Waarheid waarvan we met absolute zekerheid kunnen zeggen dat zij één is, en nimmer met zichzelf in tegenspraak kan zijn? Of zij nu via het hoogste Magisterium, als substantiële en vaste Geloofswaarheid uit de bovennatuurlijke bron tot ons komt (de H.Schrift, Traditie en Leergezag) of dat zij ons door middel van de waarneming en ervaring als natuurlijke bron gegeven is, de Waarheid is één en ongedeeld. De twee bronnen, zowel de bovennatuurlijke als de natuurlijke bron hebben uiteindelijk één en dezelfde Goddelijke oorsprong en kunnen elkaar dus nooit en te nimmer negatief uitsluiten. Omdat de Waarheid één is, is dat wat gisteren waar was, binnen eenzelfde context ook nu waar en zal het evenzo morgen nog waar zijn.
En wanneer door een groeiend inzicht of externe veranderende omstandigheden binnen deze context meerdere zaken onderscheiden kunnen worden, kan een schijnbaar nieuwe context ontstaan naast de bestaande (zoals de sociaal-economische omstandigheden, ontwikkelingen die buiten de Kerk plaatsvonden)
Hierdoor kunnen bijvoorbeeld ook andere tegengesteld lijkende waarheidsaspecten naar voren komen en zich verder ontwikkelen. Nieuwe waarheidsaspecten, die als t ware op de reeds eerder vastgestelde waarheid dienen te worden geënt. Dit echter met dien verstande dat hier nimmer sprake kan zijn van tegenstellingen die de eerder vastgestelde waarheden negatief uitsluiten. Deze veranderde inzichten zullen de Waarheid altijd positief moeten insluiten. Het is in dat geval altijd een en dit is waar onder deze voorwaarden èn dat is waar onder die voorwaarden en nooit een Dit is nu waar en toen niet, respectievelijk dat was toen waar en nu niet meer. Daarbij kan het gezien de materiële werkelijkheid waarin we leven in principe ook nog voorkomen dat beide voorwaarden gelijktijdig kunnen voorkomen, echter wel onderscheiden naar locatie: hier geldt de ene voorwaarde en daar de andere
Het gaat hierbij dus niet alleen om de continuïteit van de substantiële, vaste kern van het Geloofsgoed en haar implementatie op de nieuwe werkelijkheidssituatie. Maar ook om de waarheidsvraag inzake de visie op deze nieuwe werkelijkheidssituatie: in hoeverre is zij juist alsmede in hoeverre is deze visie tijds- en plaatsgebonden en vindt een positeve insluiting van de implementaties op tijds- en plaatsgebonden werkelijkheidssituaties plaats? Hieruit volgt tevens dat elke verabsolutering van een visie uit den boze is.
In dit licht zou het beter geweest zijn te spreken over hermeneutiek van de hervorming, van de hernieuwing in continuïteit met de éne en ongedeelde Waarheid. Daarmee worden immers alle essentiële elementen voor een complete interpretatie benoemd.

3.4 Traditionele stroming

Opvallend is dat zowel in de waarschuwende woorden van Paus Paulus VI als in de Kersttoespraak van Paus Benedictus XVI met geen enkel woord werd gerept over de interpretatie vanuit de traditionele stroming.
Enerzijds spreekt Paus Paulus VI in duidelijke bewoordingen zijn zorg uit over "het afwijzen van de pre-conciliaire Kerk" en "dat men een nieuwe Kerk bedenkt". Anderzijds maakt Paus Benedictus XVI met betrekking tot de hermeneutiek van de discontinuïteit en breukde melding "deze heeft niet zelden de medewerking van de massamedia en ook een deel van de moderne theologie heeft hier gebruik van gemaakt". Beide uitspraken hebben dus expliciet betrekking op de links-liberale vleugel binnen de Kerk en zeker niet op de traditionele vleugel. Ergo er wordt binnen het kader van deze uitspraken met geen woord gerept over de interpretatie vanuit de traditionele stroming.
Terwijl de links-liberale stroming binnen de Kerk gekenmerkt wordt door een a priori breukdenken, is dit bij de traditionele stroming niet het geval. Deze stroming beschouwt het als vanzelfsprekend dat een constitutioneel belijden van een breuk principieel dient te worden afgewezen. Daarom is de stelling, die door Mgr Müller wordt verkondigd inzake een hermeneutiek van de breuk met betrekking tot de traditionele stroming in principe onjuist.
Allereerst dient hij bij zijn stelling principieel onderscheid te maken tussen het constitutioneel belijden van een breuk met het verleden op basis van de geest van het concilie enerzijds en anderzijds het belijden van de continuïteit waarbij men vervolgens meent een breuk met het verleden te constateren. In geval van de eerste stroming wordt in theorie en praktijk een breuk verondersteld, geaccepteerd en ook nog eens in de verkondiging als uitgangspunt aangenomen en uitgedragen. Hiertegenover staat dat de traditionele stroming altijd is uitgegaan van de continuïteit in de éne en ongedeelde Waarheid, die door de Kerk als schat wordt geLeerd en bewaard: de Traditie in eenheid met de H.Schrift en het kerkelijk Magisterium. Dit was ten tijde van het Concilie zo en is heden ten dage nog zo.
Wanneer Mgr. Müller stelt dat de hermeneutiek van de hervorming, van de hernieuwing in de continuïteit is de enig mogelijke interpretatie volgens de principes van de katholieke theologie, d.w.z. in overweging nemende de onverbrekelijke eenheid van de H. Schrift, de volledige en integrale traditie en het Magisterium, waarvan de hoogste uitdrukking wordt gevormd door een Concilie voorgezeten door de opvolger van St. Petrus als hoofd van de zichtbare Kerk” is, dan gaat hij niet alleen voorbij aan de feilbaarheid die inherent samenhangt met elke interpretatiemethode en meer specifiek nog met de visies op de onderliggende veranderde (maatschappelijke) werkelijkheid, die buiten het domein van Geloof en zeden liggen. Hij gaat bovendien ook voorbij aan de historiciteit waarbinnen de huidige situatie is ontstaan.
Toen Kardinaal Siri, Aartsbisschop van Genua15 kort na het Concilie zich als initiator opwierp van de conservatieve tegenbeweging als een voortzetting van het conciliaire Coetus Internationalis Patrum en nam hij in 1966 het initiatief tot de uitgave van een nieuw theologisch tijdschrift Renovatio. Renovatio aanvaarde in haar beleid het Concilie als een doctrinaire gebeurtenis en verdedigde op dat gebied alles dat met de Traditie als gebonden kon worden beschouwd. Dit nieuwe theologische tijdschrift diende als tegenhanger van het progressistische orgaan Concilium, dat artikelen van traditionele signatuur weigerde te publicerenen en uit dien hoofde dus elk theologisch debat frustreerde.
Het waren de redactionele artikelen van Kardinaal Siri in Renovatio waarin gedurende 20 jaar (1968-1986) de lijn werd uitgestippeld, die pas veel later met Paus Benedictus XVI de bekendheid kreeg als de hermeneutiek van de hervorming, van de hernieuwing in de continuïteit17
Mgr. Lefebvre was dezelfde mening toegedaan als Kardinaal Siri, dat het Concilie als een doctrinaire gebeurtenis aanvaard kon worden, doch op dat gebied alles verdedigd moest worden dat met de Traditie als gebonden kon worden beschouwd. Echter we zien al in 1968 bij Mgr Lefebvre een eerste uiting van ernstige bezorgdheid over bepaalde teksten, respectievelijk tekstdelen, die hij niet in overeenstemming kon brengen met gezaghebbende uitspraken van het kerkelijk Magisterium door de eeuwen heen18. Dit ontwikkelde zich verder tot de conclusie dat er sprake zou zijn van zodanige strijdigheden met de traditionele Leer, dat er bij bepaalde documenten, respectievelijk documentdelen sprake zou zijn van een breuk met de traditie. Het is deze discontinuïteit met betrekking tot op zichzelf feilbare teksten van het Tweede Vaticaans Concilie die hij aan de kaak wenste te stellen en in navolging van Mgr. Lefebvre volgt de SSPX in zijn kielzog.
Hiermee zien we binnen de traditionele stroming een splitsing ontstaan. Een splitsing, niet in de zin van het te hanteren uitgangspunt dat het Concilie als een doctrinaire gebeurtenis aanvaard en op dat gebied alles verdedigd dat met de Traditie als gebonden kan worden beschouwd, maar met betrekking tot de uitwerking. Het betreft hier een splitsing die zijn basis heeft in de beoordeling van welke uitspraken van het Magisterium tot het vaste substantiële deel van het Geloofsgoed behoren en welke als accidenteel tot het gebied van de implementatie op de veranderlijke (maatschappelijke) werkelijkheid.
Als voorbeeld kan hier de Syllabus uit 1864 van Paus Pius IX genoemd worden: behoort dit document tot het vaste substantiële deel van het Geloofsgoed of hebben we hier te maken met een accidenteel deel dat behoort tot het gebied van de implementatie op de veranderlijke (maatschappelijke) werkelijkheid. Hoe éénduidig en transparant zijn de criteria die hierbij gehanteerd dienen te worden.

3.5. Hermeneutiek en Dignitatis Humanae

Terwijl in hoofdstuk 2 is aangegeven dat de verklaring over de Godsdienstvrijheid, Dignitatis Humanae, om drie redenen voorwerp kan zijn voor een theologisch debat, blijkt uit het onderhavige hoofdstuk 3 dat dit debat feitelijk niet eens beperkt kan worden tot het theologisch debat. Natuurlijk behoort het vaste, substantiële Geloofsgoed en de implementatie ervan op de veranderde (maatschappelijke) werkelijkheid tot het theologisch debat. Doch het debat over de onderliggende visies op de veranderde (maatschappelijke) werkelijkheid en de aard van deze veranderingen behoren niet per definitie tot het domein van Geloof en zeden en kunnen dus ook niet uitsluitend beperkt worden tot een theologisch debat.
Dat dit theologische debat tijdens het Tweede Vaticaans Concilie mislukt.is, wordt tenslotte ook door Paus Benedictus XVI erkend, wanneer hij in het voorwoord van het boek ´Joseph Ratzinger, Gesammelte Schriften deel 7/1 en met betrekking tot de pastorale Constitutie Gaudium et Spes schrijft dat het niet gelukt is om de vage begrippen de wereld van vandaag en de moderne tijd (=de veranderde maatschappelijke werkelijkheid) te verhelderen door het wezenlijke en constitutieve ervan duidelijker te definieren19. Dit is dus mislukt en wanneer dit met betrekking tot de pastorale Constitutie niet is gelukt, is het voor het gehele pastorale Concilie dus mislukt. En juist, zoals hiervoor reeds is besproken, een éénduidige en correcte analyse van de veranderde (maatschappelijke) werkelijkheid een noodzakelijk vereiste is om tot een correcte oplossing van het probleem te komen, zien we hier dat deze analyse dus mislukt is. Dit zal in principe gevolgen hebben voor alle documentern van het Tweede Vaticaans Concilie, vooral daar waar sprake is van een hermeneutiek van de hervorming, van de hernieuwing in de continuïteit. Echter afhankelijk van het onderwerp zullen de gevolgen hiervan in het ene document minder en in een ander weer meer doorwerken.
Wanneer Paus Benedictus XVI vervolgens in ditzelfde voorwoord stelt dat de confrontatie met de thema´s van de moderne tijd onverwachts ook bij twee kleinere documenten naar voren kwam, te weten de verklaringen (1) Dignitatis Humanae, over de Godsdienstvrijheid en (2) Nostra Aetate, over de verhouding van de Kerk tot de niet-christelijke religies20, mag het duidelijk zijn dat de gevolgen van deze mislukking zeker in beide documenten zijn doorwerking heeft.
Zo gaat het bij Dignitatis Humanae inzake de onderliggende veranderde (maatschappelijke) werkelijkheid om de veranderingen op het gebied van de Staatsvorming en de inrichting van de Staat gedurende de laatste circa 200 jaar, waarbij ook de gehele samenleving zou zijn veranderd. Een verandering die zelfs zover gaat dat er sprake zou zijn van een veranderd mensbeeld, En wel een mensbeeld dat uitgaat van plichten tot God en de medemens (o.a. de Tien Geboden) naar een mensbeeld dat uitgaat van rechten van de mens ten opzichte van de medemens (o.a, vastgelegd in de verklaring van de rechten van de mens [1948]).
Met het oog hierop zal in hoofdstuk 4 worden ingegaan op de Staat en de aard van de veranderingen alsmede het mensbeeld als consequentie van de veranderde samenleving. Hoofdstuk 4 zal in een van de volgende nummers van Catholica verschijnen.

3.6. Besluit

In hoofdstuk 3 is een hermeneutische? tweestrijd geschetst, waarbij de meerduidige Concilieteksten enerzijds vanuit een hermeneutiek van de discontinuïteit en breukwerd geïterpreteerd en met behulp van de massamedia over de Kerk en wereld werd uitgestrooid als de visie van het Concilie.
Anderzijds zien we een geleidelijk op gang komen van een hermeneutiek van de hervorming, van de vernieuwing in continuïteit zonder duidelijke criteria door middel waarvan gepoogd wordt de gevolgen van de breuk-ideologie te neutraliseren. Echter door gebrek aan duidelijke en transparante criteria kon het gebeuren dat een wijde range aan interpretaties is onstaan. Een range van extreem rekkelijken, die nagenoeg in alles de hermeneutiek van de discontinu?eit en breuk volgen zolang zij voor zichzelf maar een onderliggende continu?eit menen te kunnen waarnemen tot hen die extreem behoudend zijn en in de minste verandering reeds een discontinu?eit menen waar te nemen. Afhankelijk van de mate waarin men bereid is geweest de hermeneutiek van de discontinu?eit en breuk te volgen, zien we bij de één de rek begrensd worden tot een bepaald punt dat hij niet wenst te overschrijden. Bij anderen zien we dat zij overtuigd door voor hen redelijke klinkende argumenten de geheel andere kant doorslaan. Dikwijls is dit een natuurlijke reactie op gevoelens van het belazerd en bedrogen zijn, waardoor iemand zelfs extreem de andere kant kan omslaan, en dus extreem behoudend wordt.
Hierin lijken we allemaal echt mensen aan wie niets menselijks vreemd is. Het is dan ook een algemeen menselijk probleem waar we hier in wezen mee geconfronteerd worden. Het lijkt er op dat men wederzijds, ondanks alle goede wil, niet in staat is of soms zelfs niet wil zijn om zich in de gedachtewereld van de ander te plaatsen om zo gezamenlijk tot een juiste oplossing te komen. Het gevolg hiervan is dat men de eigen denkwereld verabsoluteert boven die van de ander.

Noten


1 http://www.katholieknieuwsbladail/nieuws/item/2982-m%C3%BCller-hekelt%E2%80%98ketterse-interpretatie%E2%80%99-vaticanum-ii.html
Het originele citaat komt uit de lOsservatore Romano Italiaanse editie, 29-11-2012, p5 bij gelegenheid van vol. VII van de Opera omnia van Joseph Ratzinger): http://www.news.va/idnews/unimmaginedella-chiesa-di-gesu-cristo-che-abbra-2
2 Zo is in de acten van het tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie als mededeling door de algemeen secretaris van het Heilig Concilie gedaan in de 123ste Algemene Vergadering op 16 november 1964 te lezen (Appendix bij Lumen Gentium):
Men heeft de vraag gesteld, wat de theologische kwalificatie moet zijn van de Leer, die in het schemata De Kerk wordt uiteengezet en in stemming wordt gebracht. De doctrinaire commissie heeft, bij het beoordelen van de Modi (amendementen) betreffende het derde hoofdstuk De Kerk, op deze vraag als volgt geantwoord: ‘Gelijk vanzelf spreekt, moet de tekst van het Concilie altijd geïnterpreteerd worden volgens de algemene regels, die aan allen bekend zijn.
Bij deze gelegenheid verwijst de doctrinaire commissie naar haar Verklaring van 6 maart 1964, waarvan wij hier de tekst weergeven: Gezien het conciliaire gebruik en de pastorale doelstelling van het huidige Concilie definieert deze heilige Synode inzake geloof en zeden alleen datgene, als door de Kerk te houden, wat zij zelf uitdrukkelijk als zodanig aangeeft. Het overige, dat de heilige Synode voorhoudt, moet, als zijnde de Leer van het hoogste Leerambt van de Kerk, door alle gelovigen zonder uitzondering worden aanvaard en erkend overeenkomstig de bedoeling van de heilige Synode zelf, die blijkt hetzij uit de behandelde stof hetzij uit de wijze van uitdrukken, volgens de theologische interpretatie
3 dr Mag. G. Philips, De Katholieke Kerk, GodsdienstLeer en Apologie (1939) deel nr 34: "Leergezag en onfeilbaarheid"; uitg. Het Spectrum Utrecht
4 Appendix bij Lumen Gentium
5 Brunero Gherandini, Das Zweite Vatikanische Konzil, ein ausstehender Diskurs, ISBN 978-3-941862-012; p 48-49
6 Zie de nota Explicativa Preavia, waarin aangegeven wordt hoe bepaalde begrippen in Lumen Gentium 22-24 verstaan en gelezen dienen te worden. Hiermee functioneert de nota Explicativa Preavia feitelijk als leeswijzer, hetgeen niet nodig was geweest wanneer de tekst op zichzelf eenduidig was geweest.
7 Zie uitspraak van Paus Paulus VI tot de Kardinalen op 23 juni 1972 "een noodtoestand welke Wij niet kunnen en mogen verborgen houden: op de eerste plaats een valse en verkeerde interpretatie van het Concilie, die een breuk met de traditie zou willen zijn, ook wat betreft de Leer, een interpretatie die zover gaat dat de preconciliaire Kerk wordt afgewezen en toegestaan wordt dat men een nieuwe Kerk bedenkt, als t ware heruitgevonden van binnenuit, wat betreft de instelling van de Kerk, het dogma, de gebruiken en het recht." (zie ook noot 7) alsmede de Kersttoespraak van Paus Benedictus XVI tot de medewerkers van de Romeinse Curie op 22 december 2005
8 DH 1: "Aangezien nu de godsdienstvrijheid, die de mensen voor zich opeisen bij het vervullen van hun plicht van Godsverering, betrekking heeft op het vrij zijn van dwang in de burgerlijke maatschappij, doet ze geen afbreuk aan de traditionele katholieke Leer omtrent de morele plicht van mensen en gemeenschappen ten opzichte van de ware godsdienst en de énige Kerk van Christus. Bovendien wil het heilig Concilie, bij het behandelen van deze godsdienstvrijheid, de Leer van de laatste pausen omtrent de onschendbare rechten van de menselijke persoon en omtrent de juridische ordening van de maatschappij nader ontwikkelen."
9 Paus Benedictus XVI omschrijft dit tijdens zijn Kersttoespraak voor de Curiemedewerkers als vogt: "De hermeneutiek van de discontinuïteit heeft het risico op een breuk tussen de voor-Conciliaire en de na-Conciliaire Kerk. Haar vertegenwoordigers stellen, dat de Concilieteksten op zich niet werkelijk de geest van het Concilie tot uitdrukking brengen. Zij zijn een resultaat van compromissen, die gesloten werden om de eenheid te herstellen, waarbij vele oude en intussen nutteloze zaken meegesleept werden en weer opnieuw bevestigd moesten worden. In deze compromissen komt echter niet de ware geest van het Concilie tevoorschijn, maar in het elan voor het nieuwe, dat in de teksten vervat ligt. Alleen in dit nieuwe elan ligt de ware geest van het Concilie en hier moet men op aansluiten en op die manier voortgaan. Alleen omdat de teksten de ware geest van het Concilie en zijn nieuwheid slechts onvolledig tot uitdrukking brengen, zou het noodzakelijk zijn moedig aan deze teksten voorbij te gaan en nieuwe ruimtes te zoeken, die de diepere, maar ook niet scherp omschreven doelstellingen van het Concilie tot uitdrukking brengen. Met één woord, men moet niet de Concilieteksten, maar haar geest volgen.” [http://www rkdocumenten.nl/rkdocs/index.php ? mi =600 &doc=1787&id=5567]
9a Joseph Ratzinger, Gesammelte Schriften Band 7/1 (2012), editor Mgr. Müller, (ISBN 978-3-451-34124-3), p. 8-9: “Die Konzilsväter konnten und wollten nicht eine neue, eine andere Kirche schaffen. Dafür hatten sie weder Vollmacht noch Auftrag. Väter des Konzils mit Stimme und Entscheidungsrecht waren sie nur als Bìschöfe, das heisst auf dem Grund des Sakraments und in der Kirche des Sakraments. Siekonnten und wolten deshalb nicht einen anderen Glauben oder eine neue Kirche schaffen, sondern nur beides tiefer verstehen und so wahrhaft »erneuern«, Deshalb ist eine Hermeneutik des Bruchs absurd, gegen den Geist und gegen den Willen der Konzilsväter.”
10 Acta Apostolicae Sedis (afgekort AAS) jaargang 64 [1972], p. 498.
11 http://wwwrkdocumenten.nl/rkdocs/index. php?mi=600&doc=1787&id=5567
12 Insegnament di Paulo VI, t.X, 1972, p.703-709
13 Rerum Novarum 1: “De eenmaal opgewekte omwentelingszucht, die zo lang reeds het politieke leven beroert, moest te eniger tijd wel van het staatkundige naar het aangrenzende sociaal-economische terrein overslaan. Inderdaad de ongekende groei der industrie, de verandering der bedrijfstechniek, de wijziging in de onderlinge verhoudingen tussen patroon en arbeiders, de opeenhoping, van rijkdom bij weinigen en het gebrek bij de grote massa, voorts enerzijds het groter bewustzijn der arbeiders, en anderzijds hun nauwere onderlinge aaneensluiting, bovendien het groeiend zedenbederf, al deze factoren hebben de strijd doen ontbranden.
14 Rerum Novarum 2: “Want toen in de vorige eeuw de vroegere gilden waren afgeschaft, zonder dat nieuwe hulpmiddelen in de plaats kwamen, en bovendien de staatsinstellingen en de wetten zich hadden losgemaakt van de voorvaderlijke godsdienst, vielen de arbeiders, niet verenigd en onverdedigd als zij waren, langzamerhand ten prooi aan onmenselijke praktijken van hun meesters en aan een bandeloze concurrentiezucht. De ellende werd nog vergroot door een alles-verslindende woeker, die, alhoewel meermalen door de Kerk veroordeeld, telkens weer, zij het in andere vormen, door hebzuchtige speculanten wordt gedreven. Hierbij komt het feit, dat enkel weinigen nagenoeg de gehele heerschappij verkregen over de arbeidsmarkt en over heel de handel, zodat een zeer klein aantal machtige geldmagnaten een bijna-slavenjuk hebben opgelegd aan de onafzienbare menigte proletariërs. Dit kwaad te verhelpen, beweren de socialisten, nadat zij eerst bij de armen afgunst verwekten tegen de bezittenden, dat het privaatbezit moet opgeheven worden en omgezet in gemeenschappelijk eigendom onder leiding van hen, die aan het hoofd staan òf van de gemeente òf van de gehele staat. Door op die wijze de goederen der individuen naar de gemeenschap over te dragen en door verder de goederen en opbrengsten gelijkelijk onder de burgers te verdelen, menen zij de heersende nood te kunnen lenigen. Maar zozeer is hun systeem onmachtig, om de strijd te beslechten, dat het zelfs de arbeidersstand benadeelt: bovendien is dit systeem ook zeer onrechtvaardig, omdat het geweld pleegt tegenover de rechtmatige bezitters, de taak van de staat geheel miskent en volslagen verwarring brengt in de maatschappij
15 Roberto de Mattei, Das Zweite Vatikanische Konzil, Eine bislang ungeschriebene Geschichte (2010), uitg. Kirchliche Umschau. ISBN 978-3-93269198-0, pp 625;
Dagboek van Kardinaal Siri, pag. 391:"Ich bin damit beschäftigt, den katholischen Wiederbeginn nach dem Konzil zu organisieren, indem ich versuche, eine Front zu bilden, die sich ganz klar offenbart haben. Gott hat erlaubt, dass alle Falten hervortreten: er sei gelobt"
16 Massimo Faggioli, Vatican II, the Battle for Meaning (2012); ISBN 978-0-8091-4750-2, p. 50-52
Concilium is een theologisch tijdschrift dat vanaf januari 1964 in 5 talen is verschenen. Onder de initiatiefnemers van Concilium behoordeen onder anderen Edward Schillebeeckx, Yves Congar, Hans Kng, Karl Rahner, Joseph Ratzinger, Chenu, Henri de Lubac en Piet Schoonenberg. In 1969 splitste een aantal van hen zich af en namen het initiatief tot een nieuw theologisch tijdschrift Communio. De reden van deze afsplitsing lag onder andere in de redactionele houding ten opzichte van onder andere de encycliek Humanae Vitae, het boek van Küng De Kerk en de Nieuwe Nederlandse Katechismus. Onder de initiatiefnemers van Communio bevonden zich Hans Urs von Balthasar, Joseph Ratzinger en Henri de Lubac.
17 Roberto de Mattei, Das Zweite Vatikanische Konzil, Eine bislang ungeschriebene Geschichte (2010), uitg. Kirchliche Umschau. ISBN 978-3-93269198-0, pp 626;
18 Roberto de Mattei, Das Zweite Vatikanische Konzil,Eine bislang ungeschriebene Geschichte (2010), uitg. Kirchliche Umschau. ISBN 978-3-93269198-0, pp 628:
Brief van Mgr. Lefebvre aan Mgr Castro Mayer: "Ist nicht vielleicht der Moment gekommen, zu sagen, was wir uber das Konzil denken, eine Studie zu jedem Dokument zu erstellen, um darin die Zweideutigkeiten, die unheilvollen Tendenzen aufzuzeigen, um die Ernennung einer Kommission zu ersuchen, die die Dokumente interpretiert und auch revidiert? Ich persönlich zëgere nicht mehr, es in allen meinen Gesprchen zu sagen. Ich rüste mich dazu, einen Artikel über folgendes Thema zu schreiben: Der nachkonziliare Geist ist nur in Zusammenhang mit dem Konzil zu sehen.
Meinerseits bin ich überzeugt, dass das, wovon wir momentan Zeugen sind, seine direkte Quelle im Konzil besitzt. Man hebt nicht alle Wahrheiten aus den Angeln, ohne zugleich das Gebäude der Kirche zu zerstoren.
Sie weisen sodann auf ein sehr schwerwiegendes Problem hin, uber das wir nicht mehr, zumindest in unseren privaten Gesprächen, schweigen können, und dies ist die Haltung des Heiligen Vaters in einigen Texten, aber vor allem in seinen Taten. Wie kann man dies definieren? Wie kann man dies bewerten, da die ganze Tradition der Kirche solches verurteilt?
"
19 Joseph Ratzinger, Gesammelte Schriften Band 7/1 (2012), editor Mgr. Müller, (ISBN 978-3-451-34124-3) ; p. 6-7: “Hinter dem verschwommenen Begriff »Welt vom heute« steht die Frage des Verhältnisses zur Neuzeit. Um sie zu klären, wäre notig gewesen, das Wesentliche und Konstitutive fur die Neuzeit genauer zu definieren. Das ist im »Schema XIII« nicht gelungen. Auch wenn die Pastoralkonstitution viel Wichtiges zumVerständnis von »Welt« aussagt und bedeutende Beiträge zur Frage der christlichen Ethik leistet, ist ihr eine wesentliche Klärung in diesem Punkt nicht gelungen.
20 Joseph Ratzinger, Gesammelte Schriften Band 7/1 (2012), editor Mgr. Müller, (ISBN 978-3-451-34124-3); p. 7: “Die Begegnung mit den grossen Themen der Neuzeit fand unerwartet nicht in der grossen Pastoralkonstitution statt, sondern in zwei kleineren Dokumenten, deren Wichtigkeit erst nach und nach in der Rezeption des Konzils zum Vorschein gekommen ist.

return

eXTReMe Tracker