Motu Proprio vroeger en nu
Antwoord van Dario Kardinaal Castrillon Hoyos, voorzitter van de Pontificale Commissie "Ecclesia Dei" op bepaalde vragen
Het document bestaat uit twee delen:
- antwoorden op enkele vragen betreffende de juridische effecten van het Motu Proprio "Summorum Pontificum";
- de essentie van de tot nu toe geheim gehouden aanbevelingen van de Commissie van Kardinalen uit 1986 aan Paus Johannes Paul II.
Vragen aan de Pontificale Commissie "Ecclesia Dei"
Omdat bij herhaling vragen betreffende het Motu Proprio "Summorum Pontificum" aan de Pontificale Commissie "Ecclesia Dei" werden voorgelegd, die betrekking hadden op de verordeningen in het document "Quattuor abhinc annos" aan de nationale bisschopconferenties van 3 oktober 1984, heeft de voorzitter van de commissie, Z.E. kardinaal Castrillon Hoyos, het juist geacht om op volgende wijze te antwoorden:
Vraag: Is het geoorloofd zich op de brief "Quattuor abhinc annos" te beroepen, met betrekking tot vragen aangaande het regelen van de viering van de Heilige Mis volgens de buitengewone vorm van de Romeinse Ritus, dus volgens het Missale Romanum van 1962?
Antwoord: Klaarblijkelijk niet. Met de publicatie van het Motu Proprio "Summorum Pontificum" zijn de richtlijnen voor het gebruik van het Missaal van 1962, zoals deze gegeven werden in "Quattuor abhinc annos" en aansluitend in het Motu Proprio "Ecclesia Dei Adflicta" van de dienaar van God Johannes Paulus II, komen te vervalllen.
Daadwerkelijk bepaalt het Motu Proprio "Summorum Pontificum" zelf al in artikel 1 nadrukkelijk, dat "de voorwaarden, gesteld in de voorafgaande documenten "Quattuor abhinc annos" en "Ecclesia Dei Adflicta", vervangen zijn". Het Motu Proprio stelt de nieuwe voorwaarden voor het gebruik van het Missaal uit 1962.
Vandaar is het niet langer mogelijk zich op de beperkingen te beroepen, die in deze twee documenten aangaande het gebruik van het Missaal van 1962 getroffen zijn.
Vraag: Wat zijn in dit opzicht de wezenlijke verschillen tussen het nieuwe Motu Proprio en de twee voorafgaande documenten?
Antwoord: Het eerste wezenlijke verschil bestaat zonder twijfel hierin, dat men tegenwoordig de Heilige Mis volgens de buitengewone Ritus vieren kan, zonder dat hiervoor een bijzondere toestemming in vorm van een indult nodig is.
De Heilige Vader Benedictus XVI heeft voorgoed besloten, dat de Romeinse Ritus uit twee vormen bestaat, waaraan hij de naam heeft willen geven van de “gewone vorm” (celebratie van de Novus Ordo volgens het Missaal van Paus Paulus VI van 1970) en de “buitengewone vorm” (celebratie van de Gregoriaanse Ritus volgens het Missaal van de zalige Johannes XXIII van 1962), en hij heeft bevestigd, dat het Missaal van 1962 nooit afgeschaft is geweest.
Een verder verschil bestaat erin, dat iedere katholieke priester van de Latijnse Ritus in missen “sine populo” elk van deze twee Missalen mag gebruiken. (Art.2)
Bovendien in de Missen zonder of met volk, behoort de pastoor of de rector van de kerk, waarin iemand wil celebreren, toestemming te geven aan alle priesters, die het 'celebret' van hun eigen ordinarius voorleggen.
Indien deze de toestemming weigeren, dan moet de bisschop, in overeenstemming met de richtlijnen van het Motu Proprio, erin voorzien dat de toestemming verstrekt wordt. (zie Art.7)
Aanbevelingen van de Commissie van Kardinalen
Het is belangrijk te weten dat reeds op 12 december 1986 een ad-hoc-comité van kardinalen werd gevormd (bestaande uit de Eminenties Paul Augustin Mayer, Prefect van de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst en Sacramenten, Agostino Casaroli, Bernadin Gantin, Joseph Ratzinger, William W. Baum, Edouard Gagnon, Alfons Stickler, Antonio Innocenti), dat “naar de wil van de Heilige Vader tot doel had, de eventuele stappen te onderzoeken, om het gemis aan uitwerking van het pauselijk indult "Quattor abhinc annos" (betreffende de vernieuwing van de zogenaamde Tridentijnse Mis in de Latijnse Kerk naar het Missale Romanum Editio Typica van 1962), dat door de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst en Sacramenten op 3 oktober 1984 onder protocolnummer N. 686/84 verordend was, te verhelpen.” Deze commissie had de Heilige Vader Johannes Paulus II destijds reeds enkele wezenlijke elementen voor het bereiken van dit doel voorgesteld, die in het huidige Motu Proprio zijn opgenomen.
Ik zou graag in een samenvatting van dit bericht de woorden van de hoogwaardige kardinalen willen citeren, om te laten zien hoe de latere documenten in de grond van de zaak de visie weergeeft, die deze belangrijke Commissie van Kardinalen reeds zo kort na "Quattor abhinc annos" ontwikkeld had.
Zij onderstreepten dat:
- "het de wil en bedoeling van de Heilige Vader (Johannes Paulus II) was, de inwendige harmonie van de Kerk en daarmee ook de stichting van de gelovigen te bevorderen";
- "dit ook te bereiken is door enerzijds allereerst het herstel van de gemeenschap in de praktiserende lex orandi, die de gezonde realisering van de liturgische hervorming is; anderzijds echter ook met het nodige respect voor de legitieme behoeftes van minderheden, die niet alleen zich onderscheiden door volledige orthodoxie in de leer, maar ook door een voorbeeldig christelijk leven dat intens beleeft wordt en een eerlijke en diep gewortelde liefde tot de Heilige Stoel";
- het daarom de gewetensopdracht moet zijn van allen, bisschoppen, priesters en gelovigen, om een einde te maken aan de schandalig willekeurige praktijken, die uit een verkeerd begrepen “creativiteit” voortkomen. Deze creativiteit heeft zogenaamde “wilde missen” en andere heiligschennissen in het leven geroepen, die veel bovengenoemde gelovigen diep hebben gekwetst en hen hebben vervreemd van de mogelijkheid om de liturgische hervorming en de nieuwe Ritualen, met inbegrip van het Missaal, te verwelkomen, en die juist wegens deze onstichtelijke ontheiligingen als oorzaak van deze onstichtelijke ontheiligingen worden gezien.
In dezelfde commissie stelde men voor dat:
- "door de bevoegde dicasterie herhaald zou worden, dat de Paus de innerlijke vrede wilde onder de gelovigen van de plaatselijke kerk door middel van de concrete toepassing van de door hem per indult gegeven toestemming";
- "de bisschoppen de wil van de paus zouden uitvoeren en zich geestelijk in overeenstemming met diens voornemen zouden brengen";
- "de bisschoppen een adequaat antwoord zouden geven aan hen, die de toepassing van het indult willen verhinderen en het voor te stellen als een reden van verdeeldheid en niet van hereniging. Dit antwoord mocht niet polemisch zijn, maar pastoraal in de fijngevoelige en geduldige uitleg van de letter en geest van het indult."
Verder werd met klem bekrachtigd dat:
- "het eigenlijke probleem niet zozeer het kunstmatige conflict is, dat het Indult wilde oplossen, dan veeleer datgene dat hier aan de oorsprong van staat en de werkelijke oorzaak is, nl. de conflictmatige tegenstelling tussen de correcte uitvoering van de liturgiehervorming en de getolereerde misbruiken op grond van ongecontroleerde fantasieën. En dus naast het indult, vroeg men een interventie van een heel ander algemeen niveau van de kant van de H.Stoel om de cultuur van misbruiken, die de conciliaire liturgiehervorming misvormt, uit de weg te ruimen."
- "zoals het indult geformuleerd was, wekte het enerzijds de indruk dat de Latijnse Mis, de zogenaamde Tridentijnse Mis, minder waarde zou hebben en tweederangs zou zijn en daarom slechts uit medelijden en barmhartigheid zou zijn toegestaan aan wie erom vroeg. Anderzijds gaf het, juist vanwege zijn sterk beperkende voorwaarden, de indruk dat de Heilige Stoel deze visie zou ondersteunen en het indult nooit verleend had, indien zij daartoe niet gedwongen was."
- "het was noodzakelijk de bisschoppen opnieuw de eigenlijke wil van de Heilige Vader te verduidelijken, die niet enkel bestond in het tolereren in negatieve zin, maar een positief en waarlijk pastoraal initiatief voorstelt, dat genomen werd, niet om de reacties op de msbruiken te doen verstillen, maar om de onenigheid te doen omvormen tot verzoening."
- "het was nodig alle beperkingen in het indult op te heffen om zo de indruk bij de bisschoppen weg te werken, dat de Heilige Stoel dit indult niet wilde, en de indruk bij de gelovigen dat zij iets zouden vragen, dat de Heilige Stoel nauwelijks zou gedogen."
In haar discussies kwam de commissie tot de uitkomst dat:
- "men voorstander was om het indult aan alle priesters en gelovigen toe te staan die daarvan tot hun stichting gebruik wilden maken – en niet met een tegen het concilie gerichte bedoeling."
- "het nodig was de bisschoppen te doen bijbrengen, dat het indult beantwoordde aan de wil van de paus en als zodanig nageleefd moest worden en dat het nodig was de gelovigen te doen begrijpen, dat zij met respect de realisering van de wil van de Paus moesten vragen zodanig dat de bisschoppen, ten aanzien van deze respectvolle aanvragen, geen reden meer zouden hebben om te weigeren."
- "het zou nodig zijn zich af te vragen of, met het oog op de bevordering van de verzoening, het werkelijk noodzakelijk was de toestemming van de bisschop te vragen om de H.Mis in het Latijn te celebreren."
- "als algemene houding zou de strengheid van de beperkende voorwaarden van het indult zelf moeten worden verzacht en de door de bisschoppen toegevoegde beperkende voorwaarden zouden moeten worden verwijderd."
- "wat betreft de beperking tot groepen, voor welke het indult bedoeld was, weliswaar behouden zou blijven, maar wijzigingen, zodat aan de ene kant een groep weliswaar niet uit maar drie of vier personen zou bestaan, maar het aan de andere kant ook mogelijk zou zijn, dat andere personen zich bij dergelijk groepen zouden kunnen aansluiten.
De commissie stelt vast:
- "er geen moeilijkheid was om in te stemmen met lezingen in de spreektaal;
- "met betrekking tot de vrije keuze van het Lectionarium, er enige reserve was, uit vrees voor enige verwarring door de verschillen tussen de twee kalenders. Daarentegen zag men geen moeilijkheid met de instemming tot het gebruik van prefaties van het nieuwe Missaal."
- "de voorwaarden die toegevoegd zijn door de bisschoppen zouden moeten worden opgeheven en ook die betrekking hebben op kerken, die geen parochiekerken zijn, alsook op andere groepen."
- "gegeven dat het Latijn als teken van eenheid niet uit de Kerk kan of mag verdwijnen, en met de bedoeling, de bisschoppen bij de waarneming van hun rechten eerder te “ondersteunen” dan te “respecteren”, zouden we hen tegemoet moeten komen door de gecompliceerde rechtsconstructie van het indult ten gunste van eenvoudigere criteria te versimpelen. Men zou daarmee ook de indruk kunnen wegnemen, dat de H.Stoel met deze voorwaarden wilde laten verstaan dat ze het indult enkel tegen heug en meug had toegestaan. Door dit te doen zou men bovendien de zich ontwikkelende overeenstemming kunnen laten zien van de pauselijke verordeningen, om tegengestelde interpretaties te voorkomen."
Citerende art. 23 van Sacrosanctum Concilium met betrekking tot de criteria, die bij de verbinding van traditie en vernieuwing van de liturgie in acht moeten worden genomen, en van art. 26 van diezelfde constitutie, met betrekking tot de normen van een dergelijke hervorming, als gevolg van de hiërarchische en gemeenschapsnatuur van de liturgie, werd voorgesteld om, in een eventueel document tot herziening van het indult, de nadruk te leggen op het objectieve en niet het willekeurige karakter van de omzetting van de liturgiehervorming; tevens om te doen inzien hoe, zowel het gebruik van de Latijnse taal als van een of ander missaal, dient beschouwd te worden volgens deze logica. Bovendien zou verzekerd moeten worden, dat tenminste in grotere steden op feestdagen in iedere kerk een mis in de Latijnse taal gevierd zou moeten worden, waarbij vrije keuze uit de uitgaven van 1962 en 1980 van het Missale Romanum bestaat.
- "er verder werd voorgesteld, de volmachten van het indult ook op ordinarii, generaal-oversten, oversten van ordes en anderen uit te breiden."
- "wat betreft de toestemming enz. van de bisschop voor de viering van de Heilige Mis in het Latijn zij er aan herinnerd, dat Paulus VI gezegd heeft, dat de priester in principe tijdens een privé-mis de Latijnse taal zal gebruiken, aangezien de toestemming om de spreektaal te gebruiken vanuit pastorale optiek beredeneerd is, om de gelovigen de inhoud van de riten en daarmee een betere deelname mogelijk te maken.
- "de noodzaak werd benadrukt, de vrije keuze tussen beide Missalen voor de viering van de Heilige Mis toe te staan."
- "met betrekking tot de aard van een noodzakelijke ingreep wordt een nieuw pauselijk document voorgesteld, waarin, beklemtonend de werkelijke stand van de liturgiehervorming, de vrije keuze tussen beide Missalen in de Latijnse vorm eenduidig uitgelegd wordt, waarbij men het ene als verdere ontwikkeling en niet als tegenoverstelling van het andere beschrijft en de indruk tegengaat, elk van deze Missalen zou een tijdgebonden product van de respectievelijke historische periode zijn";
- "in overeenstemming met de hierboven voorgestelde wensen werd benadrukt, dat men de eenduidig logische samenhang tussen de documenten van de Kerk en de vrije keuze tussen beide Missalen voor de viering van de Heilige Mis zou moeten beschrijven. Er wordt voorgesteld, dat men hen enkel als ontwikkeling van het ene tot het andere begrijpen kan, omdat men liturgische normen, aangezien ze geen wetten zijn in de eigenlijke zin, niet opheffen kan in de zin van ‘afschaffen’, maar [ze] enkel kan ‘opheffen’ in die zin, dat het vroegere in het latere behouden blijft.
Dit alles werd de Heilige Vader ter kennis gegeven.
- Sacrosantorum Concilium 23:
Om de gezonde traditie te bewaren en toch de weg te openen voor een gewettigde vooruitgang, moet de herziening van afzonderlijke delen van de liturgie steeds voorafgegaan worden door een nauwkeurig theologisch, historisch en pastoraal onderzoek. Bovendien moet men rekening houden zowel met de algemene wetten van de opbouw en de geest van de liturgie, als met de ervaring uit de recente liturgische vernieuwing en uit de indulten, die hier en daar zijn gegeven. Tenslotte mogen vernieuwingen niet plaats hebben, tenzij deze door een werkelijk en duidelijk nut van de Kerk worden vereist, waarbij men er op dient te letten, dat de nieuwe vormen als het ware organisch voortkomen uit de reeds bestaande vormen.
Ook moet men zoveel mogelijk voorkomen, dat er aanmerkelijke verschillen in riten ontstaan tussen aan elkaar grenzende gebieden.
- Sacrosantorum Concilium 26:
De liturgische handelingen zijn geen private handelingen, maar vieringen van de Kerk, die het "sacrament van de eenheid" is, nl. het heilig volk, verenigd en geordend onder de leiding van de bisschoppen.1, 2
Daarom hebben ze betrekking op heel het lichaam van de Kerk, dat erdoor gemanifesteerd wordt en er bij betrokken is, terwijl de afzonderlijke ledematen van dit lichaam er bij betrokken zijn op verschillende wijze naargelang van het verschil in rang, functie en actuele deelname.
1 H. Cyprianus van Carthago, Over de eenheid van de Katholieke Kerk, De catolicae ecclesiae unitate. 7: ed. G. Hartel, in CSEL, t.III,1, Wenen 1868, p.215-216.
2 H. Cyprianus van Carthago, Brieven, Epistolae. 66,n.8,3: ed. cit., t.III, Wenen 1871, p.732-733.