www.ecclesiadei.nl
Introibo ad Altare Dei
Hoofdpagina | Tridentijnse Liturgie | Documenten | Bedevaarten | Links | Contact 
 www.ecclesiadei.nl / documenten / Motu_Proprio_vroeger_en_nu.html

Motu Proprio vroeger en nu

Antwoord van Dario Kardinaal Castrillon Hoyos, voorzitter van de Pontificale Commissie "Ecclesia Dei" op bepaalde vragen

Op 24 oktober 2008 werd onderstaand document op de internetsite van de Pontifcale Commissie "Ecclesia Dei" gepubliceerd.

Het document bestaat uit twee delen:

Vragen aan de Pontificale Commissie "Ecclesia Dei"

Omdat bij herhaling vragen betreffende het Motu Proprio "Summorum Pontificum" aan de Pontificale Commissie "Ecclesia Dei" werden voorgelegd, die betrekking hadden op de verordeningen in het document "Quattuor abhinc annos" aan de nationale bisschopconferenties van 3 oktober 1984, heeft de voorzitter van de commissie, Z.E. kardinaal Castrillon Hoyos, het juist geacht om op volgende wijze te antwoorden:

Vraag: Is het geoorloofd zich op de brief "Quattuor abhinc annos" te beroepen, met betrekking tot vragen aangaande het regelen van de viering van de Heilige Mis volgens de buitengewone vorm van de Romeinse Ritus, dus volgens het Missale Romanum van 1962?

Antwoord: Klaarblijkelijk niet. Met de publicatie van het Motu Proprio "Summorum Pontificum" zijn de richtlijnen voor het gebruik van het Missaal van 1962, zoals deze gegeven werden in "Quattuor abhinc annos" en aansluitend in het Motu Proprio "Ecclesia Dei Adflicta" van de dienaar van God Johannes Paulus II, komen te vervalllen.
Daadwerkelijk bepaalt het Motu Proprio "Summorum Pontificum" zelf al in artikel 1 nadrukkelijk, dat "de voorwaarden, gesteld in de voorafgaande documenten "Quattuor abhinc annos" en "Ecclesia Dei Adflicta", vervangen zijn". Het Motu Proprio stelt de nieuwe voorwaarden voor het gebruik van het Missaal uit 1962.
Vandaar is het niet langer mogelijk zich op de beperkingen te beroepen, die in deze twee documenten aangaande het gebruik van het Missaal van 1962 getroffen zijn.

Vraag: Wat zijn in dit opzicht de wezenlijke verschillen tussen het nieuwe Motu Proprio en de twee voorafgaande documenten?

Antwoord: Het eerste wezenlijke verschil bestaat zonder twijfel hierin, dat men tegenwoordig de Heilige Mis volgens de buitengewone Ritus vieren kan, zonder dat hiervoor een bijzondere toestemming in vorm van een indult nodig is.
De Heilige Vader Benedictus XVI heeft voorgoed besloten, dat de Romeinse Ritus uit twee vormen bestaat, waaraan hij de naam heeft willen geven van de “gewone vorm” (celebratie van de Novus Ordo volgens het Missaal van Paus Paulus VI van 1970) en de “buitengewone vorm” (celebratie van de Gregoriaanse Ritus volgens het Missaal van de zalige Johannes XXIII van 1962), en hij heeft bevestigd, dat het Missaal van 1962 nooit afgeschaft is geweest.
Een verder verschil bestaat erin, dat iedere katholieke priester van de Latijnse Ritus in missen “sine populo” elk van deze twee Missalen mag gebruiken. (Art.2)
Bovendien in de Missen zonder of met volk, behoort de pastoor of de rector van de kerk, waarin iemand wil celebreren, toestemming te geven aan alle priesters, die het 'celebret' van hun eigen ordinarius voorleggen.
Indien deze de toestemming weigeren, dan moet de bisschop, in overeenstemming met de richtlijnen van het Motu Proprio, erin voorzien dat de toestemming verstrekt wordt. (zie Art.7)

Aanbevelingen van de Commissie van Kardinalen

Het is belangrijk te weten dat reeds op 12 december 1986 een ad-hoc-comité van kardinalen werd gevormd (bestaande uit de Eminenties Paul Augustin Mayer, Prefect van de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst en Sacramenten, Agostino Casaroli, Bernadin Gantin, Joseph Ratzinger, William W. Baum, Edouard Gagnon, Alfons Stickler, Antonio Innocenti), dat “naar de wil van de Heilige Vader tot doel had, de eventuele stappen te onderzoeken, om het gemis aan uitwerking van het pauselijk indult "Quattor abhinc annos" (betreffende de vernieuwing van de zogenaamde Tridentijnse Mis in de Latijnse Kerk naar het Missale Romanum Editio Typica van 1962), dat door de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst en Sacramenten op 3 oktober 1984 onder protocolnummer N. 686/84 verordend was, te verhelpen.” Deze commissie had de Heilige Vader Johannes Paulus II destijds reeds enkele wezenlijke elementen voor het bereiken van dit doel voorgesteld, die in het huidige Motu Proprio zijn opgenomen.

Ik zou graag in een samenvatting van dit bericht de woorden van de hoogwaardige kardinalen willen citeren, om te laten zien hoe de latere documenten in de grond van de zaak de visie weergeeft, die deze belangrijke Commissie van Kardinalen reeds zo kort na "Quattor abhinc annos" ontwikkeld had.

Zij onderstreepten dat:

In dezelfde commissie stelde men voor dat:

Verder werd met klem bekrachtigd dat:

In haar discussies kwam de commissie tot de uitkomst dat:

De commissie stelt vast:

Citerende art. 23 van Sacrosanctum Concilium met betrekking tot de criteria, die bij de verbinding van traditie en vernieuwing van de liturgie in acht moeten worden genomen, en van art. 26 van diezelfde constitutie, met betrekking tot de normen van een dergelijke hervorming, als gevolg van de hiërarchische en gemeenschapsnatuur van de liturgie, werd voorgesteld om, in een eventueel document tot herziening van het indult, de nadruk te leggen op het objectieve en niet het willekeurige karakter van de omzetting van de liturgiehervorming; tevens om te doen inzien hoe, zowel het gebruik van de Latijnse taal als van een of ander missaal, dient beschouwd te worden volgens deze logica. Bovendien zou verzekerd moeten worden, dat tenminste in grotere steden op feestdagen in iedere kerk een mis in de Latijnse taal gevierd zou moeten worden, waarbij vrije keuze uit de uitgaven van 1962 en 1980 van het Missale Romanum bestaat.

Dit alles werd de Heilige Vader ter kennis gegeven.