terug

29. De katholieken geloven, dat de bijbel Gods woord is. Indien dit waar was, zou er in de bijbel geen enkele dwaling of onjuistheid kunnen staan. Hoe is het dan mogelijk, dat vele uitspraken van de bijbel in strijd zijn met de uitkomsten van de wetenschap?

Niet slechts de katholieken, maar ook de gelovige protestanten, beschouwen de H. Schrift als Gods woord, geschreven onder Gods bovennatuurlijke ingeving. Daaruit trekken zij de consequentie, dat alles, wat in de H. Schrift staat, onfeilbaar waar is, omdat er onder ingeving van de waarachtigen God geen dwaling neergeschreven kan worden.
Aan de andere kant zien zij in het verstaan óók een gave van God; en daarom ontkennen zij van het begin af aan, dat de H. Schift of de openbaring in strijd zouden kunnen komen met de gegevens en uitkomsten van de echte wetenschap. Wel kan de bijbel natuurlijk afwijken van niet af zijnde en onvolmaakte wetenschap, van schijn-kennis: van voorlopige veronderstellingen, voorbarige conclusies, onbewezen beweringen.
Om nu echter te kunnen beoordelen, of er werkelijk verschil bestaat tussen de leer van de H. Schrift en de resultaten van de wetenschap, moet men er natuurlijk eerst zeker van zijn, dat men de ware zin van de bijbel kent en de juiste betekenis van de betrokken plaatsen begrepen heeft. En daarvoor moet men allereerst weten, wat de gewijde schrijver bedoelde te zeggen.
De schrijvers, die onder God ingeving de H. Schrift samenstelden, waren geen dode, maar levende werktuigen van God; zij wisten dat en wat zij schreven, en zij schreven met een bepaalde bedoeling. En nu is de H. Schrift alleen maar onfeilbaar waar in die zin, waarin de schrijvers bedoelden te spreken.
Een eenvoudig voorbeeld. Als zij beeldspraak gebruiken en Gods ogen en handen vermelden, dan bedoelen zij daarmee natuurlijk niet te leren, dat God in letterlijke zin ogen en handen heeft; en die uitdrukking is dus alleen maar onfeilbaar waar op de manier, waarop beeldspraak waar is. Nu beweert men vooral natuurwetenschappelijke en historische fouten en onjuistheden in de H. Schrift gevonden te hebben, b.v. over het ontstaan van de wereld in zes dagen. Dus is het de vraag, wat de bedoeling van de gewijde schrijvers was met betrekking tot de natuurwetenschap en de geschiedenis; dan immers pas kunnen we uitmaken, wat zij daarover wilden leren.
Nu kunnen wij hier niet met een paar woorden uiteenzetten, op welke manier wij achter de juiste bedoeling van de gewijde schrijvers ten opzichte van deze kwestie kunnen komen; dat vraagstuk is tamelijk ingewikkeld en daarover zijn hele boeken geschreven. Wel kunnen we zeggen, dat de H. Schrift een godsdienstig boek is, dat met een godsdienstige en niet met een wetenschappelijke bedoeling geschreven is. En als wij dan in de H. Schrift b.v. lezen,d at bepaalde diersoorten onder de herkauwende dieren worden gerangschikt, of als we daar vermeld vinden, met hoeveel duizend soldaten een koning van Assyrië ten strijde trekt, kunnen wij gerust zeggen, dat de gewijde schrijvers bij het vermelden van die bijzonderheden zich aanpassen aan gangbare opvattingen; dan leiden zij de aandacht van de lezers niet door bijzaken van de hoofdzaak, de godsdienstige leer, af. En als zij niet de bedoeling hebben iets over de natuur of over het verleden te leren, spreken zij daarover dus ook geen onfeilbare waarheid. Op die manier kan de wetenschap schijnbaar gelijk hebben tegen de bijbel in. Dit letten op de bedoelingen van de gewijde schrijvers is het algemene beginsel, waarmee de kwestie over tegenstrijdigheden tussen de H. Schrift en de wetenschap in de meeste gevallen opgelost kan worden. Overigens moet men natuurlijk ieder geval afzonderlijk bestuderen.

Uit: de meest gemaakte moeilijkheden, door Prof. Felix Otten O.P. en Dr. C.F. Pauwels O.P.