23. De katholieken zoeken altijd het primaat van Petrus en dus ook dat van den paus te bewijzen uit de tekst van Mt. 16, 18: “Gij zijt Petrus, en op deze steenrots zal Ik Mijn kerk (gemeente) bouwen.” Maar deze steenrots was niet Petrus zelf, maar alleen zijn geloof in Christus' Godheid, dat hij even te voren beleden had. Dus bewijst deze tekst niets voor het primaat.
Het is een
feit, dat Petrus eerst zijn geloof beleed: "Gij zijt de
Christus, de Zoon van den levenden God," en dat ChriStus op die
geloofsbelijdenis Zijn woorden over het bouwen van Zijn
Kerk liet volgen. Wil men nu Christus’ woorden uitsluitend
laten slaan op Petrus' geloof en op grond van die uitleg Petrus'
primaat ontkennen, dan moet men:
ofwel zeggen, dat
de Kerk even goed gebouwd is op alle anderen, die hetzelfde geloof
bezitten;
ofwel concluderen, dat Petrus' primaatschap verloren
ging, toen hij Christus verloochende.
Maar beide opvattingen zijn
onhoudbaar.
Christus' woorden werden wel degelijk tot Petrus
persoonlijk en uitsluitend tot hem gericht, want:
a. zij bevatten
in het oorspronkelijke aramees, dat Christus sprak, een duidelijke
woordspeling op de naam Petrus (Kepha, rots), die Christus aan Simon
van het begin af aan had gegeven: "Gij zijt Kepha; en op deze
Kepha zal Ik Mijn Kerk bouwen";
b. zij zijn speciaal tot
Petrus gericht, zoals blijkt uit de aanhef: "Zalig zijt gij,
Simon, zoon van Jona." Als Christus naderhand (zie Mt. 18, 18)
aan de andere Apostelen, die toch ook in Hem geloofden, ook de macht
geeft om, te binden en te ontbinden, spreekt Hij niet over
steenrots-zijn of over het bezitten van de sleutels van het:
hemelrijk. Voor Petrus alleen is dus een bijzondere macht
gereserveerd.
De opvatting, dat Petrus door zijn verloochening van
Christus het primaatschap verloren zou hebben (wat in zichzelf al
vrij onwaarschijnlijk is, omdat Christus immers die verloochening
reeds voorzag bij het uitspreken van Zijn woorden), wordt weerlegd
door twee andere teksten uit het: evangelie:
a. bij Lucas, 22, vv.
31 en 32 lezen we: "Simon, Simon, ... Ik heb voor u gebeden, dat
uw geloof niet zou bezwijken; en gij, wanneer ge u bekeerd hebt,
bevestig dan uw broeders" ; waaruit blijkt, dat Petrus zijn taak
behield; en
b. bij Joannes, 21, vv. 15-17 lezen we, dat Christus
na Zijn verrijzenis, dus toen Petrus reeds gevallen en bekeerd
was, tot hem zei: "Weid Mijn lammeren...weid Mijn schapen";
waaruit blijkt, dat Petrus wel degelijk het hoofd van Christus'
leerlingen moest blijven.
We mogen deze beroemde en veel omstreden
tekst dus veilig blijven beschouwen als een argument voor een aan
Petrus’ persoonlijk geschonken voorrecht en functie. Maar dat
sluit natuurlijk niet uit, dat hij na zijn dood opvolgers in die
functie hebben zou.
Uit: de meest gemaakte moeilijkheden, door Prof. Felix Otten O.P. en Dr. C.F. Pauwels O.P.