terug

19. Hoe men ook over de heiligenverering denkt, aan de katholieke manier om dat te doen kleeft in ieder geval een fout. Want de katholieken vereren beelden van heiligen; en het maken en vereren van beelden is door God uitdrukkelijk verboden.

De woorden, waarop men deze moeilijkheid laat steunen, vinden wij in Ex. 20, 4: "Gij zult u geen godenbeelden maken, nog enig ander beeld van wat er in de hemel daarboven, op de aarde beneden, of in het water onder de aarde is. gij moogt ze niet dienen of aanbidden."
Als we nu letten op de woorden, die aan dit vers voorafgaan ("Gij zult geen andere goden naast Mij hebben") en er op volgen ("Want Ik, Jahweh, ben een naijverige God"), dan blijkt duidelijk, dat God aan de joden verbood om beelden of gelijkenissen te maken met de bedoeling ze als goden te vereren, gelijk de heidenen deden. Daarom herhaalde Jahweh dit alles nog eens uitvoeriger in Lev.26, 1: "Gij zult u geen afgoden maken, noch gesneden beeld, noch opgericht beeld zult gij u stellen, noch gebeelde steen in uw hand stellen om u daarvoor te buigen."
We moeten niet vergeten, dat het joodse volk leefde te midden van de afgodendienaars, van heidense volkeren, die velerlei afgodsbeelden vereerden. En ongetwijfeld was het gevaar niet denkbeeldig, dat de joden de invloed van die heidense, afgodische praktijken zouden ondergaan, als er eenmaal beelden waren.
Om de genoemde teksten juist uit te legen, moeten we ook letten op het feit, dat meermalen in de oud-testamentische geschriften sprake is van het vervaardigen en zelfs van het vereren van beeltenissen of gelijkenissen. Zo moest Mozes op Gods bevel twee gouden Cherubijnenbeelden plaatsen op de Verbondsark (Ex. 15, 18-20); zo moesten de joden opzien naar het koperen beeld van de vurige slang om genezen te worden van de beten der giftige slangen (Num. 21, 8). Uit deze feiten kunnen we opmaken, dat God met het tweede gebod niet bedoeld heeft om geen enkele beeltenis te laten maken. Maar ook als we, zoals dikwijls geschiedt, de aangehaalde teksten zo streng mogelijk zouden willen uitleggen, en dus er uit lezen, dat er nooit enig beeld gemaakt mocht worden, dan moeten we nog rekening houden met het feit, dat de zgn. ceremoniële wetten, die speciaal aan de joden werden gegeven, voor de Christenen niet meer gelden Zo zijn b.v. de christenen ook met meer gebonden aan de talrijke spijswetten van de joden. En zo is ook het verbod om beelden te maken, dat speciaal aan de joden was gegeven om het gevaar voor afgoderij, voor de christenen niet meer van kracht. Zo hebben er in ieder geval de eerste christenen over gedacht, die in de catacomben van Rome, ook in de oudste gedeelten daarvan, die nog uit de eerste eeuw dateren, onbeschroomd afbeeldingen van Christus, de engelen, profeten, Maria, enz, aanbrachten. Zolang we dus maar niet de beelden en schilderingen om henzelf vereren, doch alleen om de personen, die er door worden voorgesteld en ons in herinnering gebracht, is de "beeldendienst" niet door God verboden. En iets anders doen de katholieken ook niet.

Uit: de meest gemaakte moeilijkheden, door Prof. Felix Otten O.P. en Dr. C.F. Pauwels O.P.