15. Er bestaat een katholiek dogma over Maria's hemelvaart, terwijl in de bijbel daarvan niets staat. Leren de katholieken dat als een consequentie uit hun leer over Maria's Onbevlekte Ontvangenis?
De Katholieke Kerk spreekt over Maria's tenhemelopneming in
tegenstelling met Christus' hemelvaart; door dat verschil in
uitdrukking wil zij duidelijk aangeven, dat Maria niet als Christus
door eigen macht met ziel en lichaam ten hemel is opgestegen;
maar dat zij, als een bijzonder voorrecht, door Gods macht met
ziel en lichaam in de hemel is opgenomen. Deze door de katholieken
algemeen aanvaarde leer kan men in strikte zin genomen geen dogma
noemen, omdat zij niet, zoals bv. het leerstuk over Maria’s
Onbevlekte Ontvangenis, plechtig door het onfeilbare leergezag is
geformuleerd, vastgesteld en afgekondigd. [Na het verschijnen van dit stuk is in 1950 door paus Pius XII het dogma van de tenhemelopneming van de gelukzalige maagd Maria echter wel plechtig afgekondigd (DPJO)]. Maar zij wordt wel aan de
katholieken voorgehouden door het gewone, niet plechtig daartoe in
vergadering bijeengeroepen, maar meer dagelijkse leergezag van de
Kerk, waar men als katholiek ook niet tegen in mag gaan. En dit
voorhouden komt vooral hierin uit, dat de Kerk een bijzondere
feestdag viert om dit voorrecht te herdenken (15 Augustus).
Het is
ongetwijfeld waar, dat deze opneming ten hemel met ziel en lichaam
niet in de bijbel vermeld staat. Maar de Katholieke Kerk leert dan
ook, dat er twee bronnen zijn, waaruit we Gods openbaring kunnen
putten, nl. het geschreven woord Gods, de H. Schrift, en daarnaast
het ongeschreven, nl. de goddelijke overlevering. En nu kennen wij
Maria's tenhemelopneming uit die overlevering.
Men kan, zeker in
strikte zin, niet zeggen, dat zij een consequentie zou vormen van
Maria's Onbevlekte Ontvangenis, al sluit zij er zich ook waardig bij
aan. Men heeft een vergelijking willen maken met de toestand, waarin
de eerste mensen leefden vóór de zondeval; maar die
vergelijking gaat niet op. Want Adam en Eva waren wel geschapen in
staat van heiligmakende genade, maar dat zij ook het voorrecht
verkregen hadden van vrij te zijn van lijden en dood en zonder te
sterven inde hemel te worden opgenomen, volgde niet als een
consequentie uit het bezit van de heiligmakende genade. Het waren,
wat men noemt, buitennatuurlijke gaven, van een heel andere
aard dan de genade, die bovennatuurlijk is.
En al kan men
dus wel zeggen, dat Maria weer terug kreeg, wat de eerste mensen voor
al hun nakomelingen verloren hadden, dat zij nl. zonder erfzonde werd
ontvangen en onmiddellijk de heiligmakende genade bezat; toch kreeg
zij daarom nog niet alle buitennatuurlijke gaven er bij, die Adam en
Eva hadden bezeten. Zij was immers in haar leven ook niet vrij van
het lijden.
Natuurlijk was Maria's dood geen straf voor haar
zonden, omdat zij nooit gezondigd had; het was een normaal gevolg van
het verslijten van haar lichaam en het afnemen van haar krachten. En
God had het niet zo beschikt, dat Maria aan deze natuurwet onttrokken
werd. Waarom? Dat weten we niet; waarschijnlijk, opdat Maria in haar
lijden en dood geheel en al zou gelijken op haar lijdenden en de dood
onderworpen Zoon Christus, en ons een voorbeeld zou kunnen zijn. Wel
heeft God dan beschikt, dat zij na haar dood met ziel en lichaam ten
hemel werd opgenomen.
Uit: de meest gemaakte moeilijkheden, door Prof. Felix Otten O.P. en Dr. C.F. Pauwels O.P.