terug

14. De katholieken leren, dat Maria als maagd Christus ter wereld bracht en ook altijd maagd is gebleven. Maar hoe is dat te rijmen:
a. met het feit, dat zij met Jozef gehuwd was?
b. met de tekst van Mt. 1, 25: “En Jozef bekende haar niet, totdat zij haar eerstgeboren Zoon gebaard had”?
c. met het feit, dat de evangeliën meermalen spreken over de broeders en zusters van Christus?

Uit de H. Schrift weten we, dat Maria maagd wilde blijven. Want haar antwoord op de boodschap van den engel Gabriël luidde: "Hoe zal dit geschieden, daar ik geen man beken?"; waarop de Engel antwoordde, dat zij zou ontvangen van dén H. Geest. Dat Maria ook feitelijk maagd is gebleven, kunnen we niet opmaken uit de H. Schrift, maar wordt ons geleerd door de goddelijke overlevering.
Daaraan doet het feit, dat zij met Jozef gehuwd was, niets af. Dat was een waar en echt, maar een maagdelijk huwelijk; iets, dat niet zo heel veel voorkomt, maar toch niets onmogelijks bevat. Maria, die een gelofte van zuiverheid gedaan had, mocht en kon een huwelijk met Jozef aangaan, omdat zij door openbaring of hoe dan ook wist, dat haar zuiverheid in een huwelijk met hem geen gevaar zou lopen, maar bescherming zou vinden. En aan dat huwelijk waren zulke grote voordelen verbonden, dat het wenselijk was: de eer van Jezus en Maria werd er door beveiligd; Jezus kreeg een verzorger van Zijn kindsheid, een voedstervader; en Zijn messiasschap kon tot aan Zijn openbaar leven voor de mensen verborgen blijven.

Uit de aangehaalde tekst van Mattheus kan men twee verschillende moeilijkheden halen.
Daar wordt ten eerste gesproken van "eerstgeboren" zoon; zou dat er niet op wijzen; dat er later nog andere zonen geboren werden, en dat Maria dus ook nog andere kinderen heeft gehad? Neen!
Bij joden behoeft dit woord die betekenis zeker niet te hebben. Want bij hen had iedere eerstgeboren zoon, helemaal afgezien van de vraag, of er later nog anderen geboren zouden worden, een bijzondere betekenis. Want iedere eerstgeboren zoon, ook al bleef hij enig kind, moest volgens de Wet worden vrijgekocht. Deze bijzonderheid en niets anders is de reden, waarom Christus eerstgeboren zoon wordt genoemd.
Ten tweede kan men wijzen op het gebruik van het woordje "totdat". Geeft dat niet enigszins te kennen, dat Jozef later, na Christus' geboorte, Maria wel bekend zou hebben?
In onze taal kan dat woord zo'n betekenis hebben. Maar het woord, dat er in de oorspronkelijke taal, in de bijbelse grondtekst aan beantwoordt. beduidt enkel en alleen, dat Jozef Maria niet bekende voor Christus' geboorte; en zegt absoluut niets over hetgeen later geschiedde.
En dus vormt deze tekst geen steekhoudende moeilijkheid tegen de leer over Maria's maagdelijkheid.

En nu de werkelijk klassieke moeilijkheid over Christus’ broeders en zusters.
Het evangelie (Mt. 13, 55; Mc. 6, 3) noemt vier namen van "broeders" van Christus: Jacobus, Jozef, Simon en Judas; en geeft bovendien te kennen, dat er ook nog "zusters" waren, waarvan geen namen worden genoemd. Twee van deze mannen, Jacobus en Judas, behoorden tot de Apostelen. Ook Paulus spreekt later nog over de "broeders des Heren". Verder moeten er volgens het Evangelie van Joannes (7, v. 5) ook nog niet met name genoemde broeders van Christus geweest zijn, die niet in Hem wilden geloven en met Hem van mening verschilden over het gaan naar de feesten in Jeruzalem.
Betekenen deze feiten nu niet, dat Maria blijkbaar nog andere kinderen heeft gehad en dus geen maagd is gebleven?
Hierop zeggen de katholieken (en ook verschillende protestanten, die aan de maagdelijkheid van Maria geloven):
Deze mannen en vrouwen, die trouwens nooit uitdrukkelijk zonen en dochters van Maria en Jozef genoemd worden, waren geen broeders en zusters van Christus in de gewone letterlijke zin van het woord; maar zij waren neven en nichten of nog verdere bloedverwanten. Want bij de Semieten, evenzo als b.v. bij de Javanen of Chinezen, maakt het spraakgebruik geen nauwkeurig onderscheid tussen de verschillende graden van bloedverwantschap, zodat b.v. ook de namen van vader en oom door elkaar heen worden gebruikt.
Van dat spraakgebruik vinden we in de bijbel zelf al verschillende voorbeelden. Abraham noemt b.v. Lot, die zeker zijn neef was, zijn broeder (Gen. 18, 8); en Jacob noemt zichzelf een broeder van Laban, die zeker zijn oom was (12, v. 5). Het is dus helemaal niet onredelijk aan te nemen, dat we dit vrije spraakgebruik ook in het evangelie aantreffen.
Maar we kunnen verder gaan en bewijzen, dat dit het geval moet zijn en niet slechts een mogelijke veronderstelling is. Want het evangelie noemt ons de moeder van twee dezer "broeders", Jacobus en Jozef; dat was volgens Mt. 27, 55 een zekere Maria; en die wordt weer door Joannes (19, v. 25) genoemd de zuster van Maria, de Moeder des Heren; dus waren deze "broeders" neven. En de man van deze tweede Maria wordt genoemd Alpheus of Cleophas en Klopas, wat drie verbasteringen zijn van de Semitische naam Chalpaï. Judas, de derde "broeder", wordt bij Lucas genoemd: Judas van Jacobus (6, 16), wat waarschijnlijk betekent, dat hij de broeder was van die bij de eerste christenen algemeen bekende en geachte Jacobus; en deze, die de eerste bisschop van Jeruzalem werd, had als opvolger Simon, wiens vader Klopas wordt genoemd en die dus waarschijnlijk de vierde "broeder" van Christus was.
Al moeten we dus hier en daar gissen bij gebrek aan voldoende gegevens, we mogen toch met grote waarschijnlijkheid veronderstellen, dat alle vier de genoemde "broeders" des Heren, en in ieder geval twee ervan, zonen waren van een zuster van Jezus' Moeder, die ook Maria was genaamd. En in dat geval wordt het enigszins nonchalante Semitische spraakgebruik, dat min of meer vanzelf spreekt bij een levenswijze als ten tijde van Christus, waarin het familieleven domineert over het gezinsleven, nog begrijpelijker.
We mogen dus veilig besluiten, dat men uit de bijbel geen steekhoudende argumenten kan halen tegen Maria's maagdelijkheid.

Uit: de meest gemaakte moeilijkheden, door Prof. Felix Otten O.P. en Dr. C.F. Pauwels O.P.