9. Een christen moet alleen vertrouwen op de verdiensten van Christus' verlossing om daardoor vergeving en zaligheid te verkrijgen. Maar dat doen de roomsen niet: zij hopen de zaligheid te verkrijgen als beloning voor hun eigen goede werken; en dus zijn ze precies gelijk aan de joden.
Op de eerste plaats bestaat er tussen de joden en de katholieken
dit grote verschil, dat de joden aan God welgevallig meenden te zijn
door zuiver uiterlijke goede werken: het ontvangen van de
besnijdenis, het behoren tot het uitverkoren joodse volk, het
onderhouden van de voorschriften der Wet over sabbatrust, reinheid,
aalmoezen, vasten, enz., terwijl de katholieken alleen van een goed
werk spreken, als de innerlijke bedoeling goed is en men dus
niet uit gewoonte of sleur of hovaardigheid of menselijk opzicht iets
goeds doet, maar om God te eren en Gods wil te vervullen.
Vervolgens
leren de katholieken, dat wij zulke waarlijk goede werken alleen maar
kunnen doen door de kracht van de genade, dié Christus
voor ons heeft verdiend. Zij stellen dus wel degelijk al hun
vertrouwen op Christus en weten, dat zij zonder Christus niets
kunnen. Maar zij geloven, in tegenstelling met de strenge
protestanten, dat een mens door Christus' genade werkelijk iets kan
doen, wat in Gods oog welgevallig en aangenaam is.
Dus kunnen de
katholieken alle uitspraken van den Apostel Paulus tegen de
"werkheiligheid" van de joden en over het vertrouwen op
Christus alleen met een gerust hart aanvaarden; die strijden niet met
hun leer.
De katholieken geloven dus, dat de mensen waarlijk goede
werken kunnen doen door de genade. Als zij nu zeggen, dat zij de
hemel zullen ontvangen als loon voor die goede werken, dan bedoelen
zij daarmee heel iets anders, dan wanneer zij zeggen: 's Zaterdags
krijgt de arbeider zijn loon voor een week werk. Zij willen alleen
maar dit zeggen, dat de mens door de onverdiend ontvangen genade van
Christus iets goeds heeft gedaan; en dat God hem daarom, met het oog
op dat goede, door de genade van Christus verrichte werk, iets
teruggeeft, dat veel groter en heerlijker is, nl. de zaligheid van de
hemel.
Er is dus in zekere zin "prestatie en tegenprestatie";
we kunnen dus met recht spreken over het loon voor de goede werken;
maar dan nemen we al die termen in een heel bijzondere betekenis,
zodat er geen loon of verdienste op aarde mee vergeleken kan
worden.
In die zin zal Christus ook zeggen: "Komt, gezegenden
van Mijn Vader, neemt bezit van het rijk, ...want Ik was
hongerig en ge hebt Mij gespijzigd" (Mt. 25, 34 en 35), en zo te
kennen geven, dat wij het hemelrijk ontvangen, omdat wij goed hebben
gedaan; en in die zelfde zin schreef Paulus : "van nu af ligt
voor mij de kroon der gerechtigheid gereed, die de Heer, de
rechtvaardige Rechter, mij schenken zal" (2 Tim. 4, 8),
om zo te laten zien, dat God uit rechtvaardigheid, omdat Paulus de
goede strijd gestreden had, hem die kroon zou geven. Deze katholieke
leer over de verdiensten berust dus wel degelijk op de H. Schrift, en
doet in niets te kort aan de verdiensten van Christus.
Uit: de meest gemaakte moeilijkheden, door Prof. Felix Otten O.P. en Dr. C.F. Pauwels O.P.