4. De Betekenis van de Priesterlijke Gewaden
Heilige gewaden waren er al in het Oude Testament. Zij werden op precieze aanwijzingen van Mozes gemaakt en tijdens het vervullen van hun diensten door de priesters gedragen, want zo sprak God tot Mozes: "Heilige gewaden moet men voor uw broer Aaron en zijn zonen maken, opdat zij Mij als priester dienen, men moet daarvoor goud, paars purpurwol, rode purper, karmezijnstof en byssus gebruiken." (Ex. 28, 4 ev.).
Ook de liturgische gewaden van de Kerk moeten van edele stoffen met zorgvuldigheid gemaakt worden en met waardigheid gedragen. Met deze gewaden bekleedt de priester zich als hij naar het altaar gaat. Op de weg naar het priesterschap worden zij hem één voor één feestelijk aangereikt. Bij de inkleding krijgt hij de zwarte soutane (toog) en het witte koorhemd. Als subdiaken de manipel, als diaken de stola en als priester het eigenlijke misgewaad, het kazuifel.
Al deze gewaden dienen niet alleen voor de viering, maar hebben ook een eigen boodschap. De sleutel voor het juist verstaan van de symbolische inhoud van ieder gewaad zijn de gebeden die gebeden worden bij het aantrekken van de liturgische kleding. Terwijl de priester hen verricht, wordt de witte albe voor hemzelf tot boodschap voor het hart om een leven te leiden dat overeenkomt met zijn ambt. Schouderdoek (amict) en stola kust hij als teken van eerbied en als uitdrukking dat hij zich bewust is welke hoge eisen in deemoed de eerbied stelt.
Het Zwarte Gewaad
Het gewone gewaad van de katholieke priester is - ook volgens recente kerkelijke bepalingen - de zwarte soutane (toog) [zie directorium voor de dienst en het leven van de priesters, Congregatie voor de clerus 31 jan 1994 no. 66]. Terwijl hij zich daarmee aankleedt, bidt hij: "De Heer is het aandeel van mijn erfdeel en van mijn kelk. Gij zijt het die mij uitkiest tot erfdeel." Met dit gebed drukt de priester uitdrukkelijk uit dat hij geplaatst is in navolging van de Oudtestamentische priesterstam: de levieten, die bij de toenmalige verdeling van het beloofde land geen erfdeel kregen, want "de Heer is zelf hun erfdeel." (Deutr. 10, 9). Uit het Griekse woord: 'kleros' (lot, erfdeel) komt het Nederlandse woord: 'clerus'. Een clericus is iemand die God tot Zijn erfdeel heeft gekozen.
De zwarte kleur is het symbool van de droefheid en het afzien van. De priester moet de soutane dragen in het bewustzijn dat hij hier op aarde als vreemdeling is. "Wij hebben geen vaste verblijfplaats, want naar onze toekomstige zoeken wij." (Hebr. 13, 14). De soutane wil ons ook herinneren aan de vermaning van de apostel Paulus in de brief aan de Romeinen: "Stem uw gedrag niet af op deze wereld. Wordt andere mensen met een nieuwe visie. Dan zijt gij in staat uit te maken wat God van u wil en wat goed is, wat zéér goed is en volmaakt." (Rom. 12, 2).
Het Koorhemd (Rochet)
Om de eigenlijke priesterlijke handelingen te verrichten bekleedt hij zich met een witte gewaden. Zij moeten uitdrukkingen zijn van vreugde, want de Kerk verstaat de aardse liturgie als deelname aan en hemelse voorafbeelding van de hemelse liturgie.
Terwijl de priester het koorhemd aantrekt zegt hij: "Ik bekleedt mij met de nieuwe mens, die naar Gods beeld is geschapen in ware gerechtigheid en heiligheid." (Eph. 4, 24). Het moet hem herinneren aan de dag van zijn doop, toen hij ook het witte doopkleed heeft ontvangen: "ontvang het witte kleed en bewaar het smetteloos voor de rechterstoel van onze Heer Jezus Christus, opdat gij deel zult hebben aan het eeuwig leven."
De Schouderdoek (Amict)
Vooral bij het opdragen van het heilig Misoffer kleedt hij zich met witte gewaden. Nadat hij in de sacristie de handen heeft gewassen, verbonden met een gebed tot innerlijke reiniging, neemt hij de schouderdoek. Eerst legt hij deze op zijn hoofd, als een helm en zegt daarbij: "plaats o Heer, op mijn hoofd de helm van het heil, opdat ik alle duivelse aanvechtingen mag overwinnen." De schouderdoek duidt op de zuivering van het innerlijke en de reinheid van gedachten.
De Albe
De albe (albus = wit) symboliseert de reinheid van hart. Als de priester haar aantrekt, bidt hij: "Bekleed mij, o Heer en reinig mijn hart, opdat ik door het Bloed van het Lam wit gewassen, de eeuwige vruchten mag genieten." Dit is een toespeling op wat in de Apocalyps van Johannes staat: "Toen richtte zich een van de oudsten tot mij en zei: Wie zijn dat in die witte gewaden en waar komen zij vandaan? Ik antwoordde hem: Heer dat weet gij. Toen zei hij: dat zijn diegenen die komen uit de grote verdrukking, die hun gewaden hebben wit gewassen in het Bloed van het Lam. Daarom staan zij voor de troon van God en dienen Hem dag en nacht in zijn tempel, en Hij die op de troon is gezeten zal zijn tent over hen uitspreiden. Zij zullen nooit meer honger of dorst lijden, geen zonnesteek of woestijngloed zal hen treffen, want het Lam in het midden van de troon zal hen weiden en voeren naar de waterbronnen van het leven en God zal alle tranen van hun ogen afwissen." (Op. 7, 13-17).
De Singel
Bij het aanbrengen van de singel bidt de priester om een ongeschonden bewaren van de kuisheid: "Omgordt mij Heer met de singel van de kuisheid en doof in mijn lendenen de drijfveer van de begeerte, opdat in mij blijve de deugd van onthouding en kuisheid." Ook betekent de singel de ware bereidheid met het oog op de wederkomst van de Heer: "Houdt uw lendenen omgord en de lampen brandend. Gedraag u als mensen die wachten op de terugkomst van hun heer." (Luc. 12, 35 ev.).
De Manipel
De manipel draagt de priester bij de Heilige Mis aan de linkerarm. Oorspronkelijk had de manipel de functie van zweetdoek. Hij wil de priester eraan herinneren dat hij een arbeider is in de wijngaard van de Heer [Luc. 10, 2] en dat hij de moeiten en de lasten van het leven in navolging van zijn Heer, als ook de bewustwording van het beloofde loon, in zijn hart met zich mee moet dragen. Bij het aanbrengen van de manipel bidt hij: "Moge ik, o Heer, waardig zijn de manipel van tranen en pijn te dragen opdat ik met jubel het loon van de arbeid mag ontvangen." Dit gebed komt uit de psalmen: "Die met tranen zaaien, zullen met gejubel oogsten. Hij gaat en weent, die de zaaibuidel draagt, maar hij keert weer met jubel als hij zijn oogst meeneemt." (Portantes manipulos suos, Ps. 124, 5 ev.).
Een leven zonder kruis is niet denkbaar, in een priesterleven al helemaal niet, want er is geen priesterleven mogelijk als dit niet op één of andere manier ingevuld wordt met het kruis van de Meester, die hij navolgt: "Wie mij wil volgen, verloochene zich en neme dagelijks zijn kruis op zich en volgt mij." (Mat. 16, 24). In het symbool van de manipel draagt de priester dagelijks de last van het leven naar het altaar om daar van God troost, kracht en standvastigheid af te smeken.
De Stola
De stola legt de priester om de hals en kruist haar voor de borst. Zij is het eigenlijke ambtsteken van de priester en wordt geduid als zinnebeeld van de heiligmakende genade. Bij het opleggen van de stola bidt de priester: "Geef mij, o Heer het kleed van de onsterfelijkheid terug, dat ik door de val van de stamouders (Adam en Eva) heb verloren en ofschoon ik onwaardig ben tot uw geheim te naderen, dat ik toch de eeuwige vruchten verdiene."
Het Kazuifel
Het kazuifel betekent het juk van de Heer. Bij het opleggen van het kazuifel spreekt de priester het volgende gebed uit: "O Heer, U die gezegd hebt: mijn juk is zacht en mijn last is licht, geef mij dat ik dit juk en deze last zo mag dragen dat ik tot uw genade moge komen. Amen"
Tenslotte moet nog een belangrijk aspect van de symboliek van de gewaden worden genoemd. Door de bekleding met de heilige gewaden bedekt de priester zich. Zijn persoon treedt terug om zichtbaar te maken Wie hij vertegenwoordigd: Jezus Christus.
De Liturgische Kleuren
Het veelvuldig onderscheid in graden van feesten en de verschillende karakters van de afzonderlijke feesten en tijden in het kerkelijk jaar, wordt uitgedrukt in de meer of mindere aankleding van het altaar, in het spelen of zwijgen van het orgel, in het gebruik van het alleluja, maar vooral in het gebruik van de liturgische kleuren.
Wit is de kleur van de vreugde en de reinheid. Zij wordt gebruikt met Kerstmis en Pasen, op de feesten van de Heer en van de Heilige Maagd Maria, van de Engelen en van alle Heiligen, die geen martelaren zijn.
Rood is de kleur van het vuur en het bloed. Rood wordt gedragen op Pinksteren en op de feestdagen van het lijden van onze Heer en op de feestdagen van martelaren.
Paars is de kleur van de boete. Zij wordt in de advent en in de vastentijd gedragen alsook bij vigiliën en quatertemperdagen en in alle missen die een boetekarakter hebben. Alleen op de derde zondag van de advent (Gaudete) en op de vierde zondag van de vasten (Laetare) wordt als teken van de komende vreugde roze gedragen.
Groen is de kleur van de hoop en het leven. Deze kleur wordt op de gewone zondagen door het jaar na de verschijnen van de Heer en na Pinksteren gedragen.
Zwart is de kleur van de rouw. Zij wordt gedragen op goede Vrijdag en bij missen voor overledenen en bij begrafenismissen.