www.ecclesiadei.nl
Introibo ad Altare Dei
Hoofdpagina | Tridentijnse Liturgie | Documenten | Bedevaarten | Links | Contact 
 www.ecclesiadei.nl / documenten / Dossier: Benedictus XVI / Bij de tiende verjaardag van het Motu Propio "Ecclesia Dei"

Bij de tiende verjaardag van het Motu Propio "Ecclesia Dei"

door Joseph Kardinaal Ratzinger (vertaald door J. Wensveen)

Een lezing gehouden in het Ergife Palace Hotel, Rome op zaterdag 24 oktober 1998, tot een gehoor van ongeveer 3000 traditionele katholieken.



Welke balans kan men, tien jaar na de publicatie van het Motu Proprio "Ecclesia Dei", opmaken? Ik denk dat dit vooral een gelegenheid is om onze dankbaarheid te tonen en tot uitdrukking te brengen. De verschillende gemeenschappen die ontstaan zijn dankzij deze pauselijke tekst, hebben de Kerk een groot aantal roepingen tot het priesterschap en het religieuze leven gegeven die, met ijver, vreugdevol en intens verenigd met de Paus, zich in deze tijd van de geschiedenis in dienst hebben gesteld van het Evangelie. Door hen zijn veel gelovigen bevestigd in de vreugde van de mogelijkheid om de liturgie te beleven, en bevestigd in hun liefde voor de Kerk, of misschien hebben zij beide herontdekt.
In veel diocesen - en hun aantal is niet zo klein! - dienen zij de Kerk in samenwerking met de bisschoppen en in broederlijke eenheid met al die gelovigen die zich thuis voelen in de vernieuwde vorm van de nieuwe liturgie. Dit alles kan ons vandaag niet anders dan tot dankbaarheid stemmen!

Echter, het zou niet realistisch zijn als we in stilte voorbijgaan aan die dingen die minder goed zijn. Op veel plaatsen blijven zich moeilijkheden voordoen, en deze blijven bestaan omdat sommige bisschoppen, priesters en gelovigen deze gehechtheid aan de oude liturgie beschouwen als een element van verdeeldheid, iets dat slechts de kerkelijke eenheid verstoort en aanleiding geeft tot argwaan met betrekking tot de aanvaarding die het Concilie "onder voorbehoud" maakte, en meer in het algemeen met betrekking tot de gehoorzaamheid aan de legitieme herders van de Kerk.

We moeten eigenlijk de volgende vraag stellen: hoe kunnen deze moeilijkheden overwonnen worden? Hoe kan men het noodzakelijke vertrouwen herwinnen zodat deze groepen en gemeenschappen die van de oude liturgie houden, geleidelijk aan worden geïntegreerd in het leven van de Kerk?

Maar er is een andere vraag die aan de eerste ten grondslag ligt: wat is de diepere reden voor dit wantrouwen, of zelfs van een verwerpen van de oude liturgische vormen? Het is zonder twijfel mogelijk dat, op dit terrein, redenen bestaan die verder teruggaan dan enige theologie en die hun oorsprong hebben in het karakter van individuen of in het conflict tussen verschillende persoonlijkheden, of eigenlijk een aantal van andere omstandigheden welke in het geheel extrinsiek zijn. Zeker is dat er ook andere diepere redenen zijn die deze problemen kunnen verklaren. De twee redenen die het meest gehoord worden zijn: gebrek aan gehoorzaamheid aan het Concilie dat de liturgische boeken wilde herzien, en het verbreken van de eenheid die noodzakelijkerwijs het gevolg is wanneer verschillende liturgische vormen in gebruik blijven. Het is betrekkelijk eenvoudig deze twee argumenten te weerleggen op theologische basis.

Het Concilie heeft niet zelf de liturgische boeken hervormd, maar gaf opdracht voor hun herziening, en daarvoor handhaafde het bepaalde fundamentele regels. Het Concilie gaf op de eerste plaats een definitie van wat liturgie is, en deze definitie geeft een waardevolle leidraad voor iedere liturgische viering. Waar men deze wezenlijke regels veronachtzaamt en de algemene regels aan de kant zet die te vinden zijn in de nummers 34 - 36 van de Constitutie De Sacra Liturgia (SL), dan zou men zich in dat geval inderdaad schuldig maken aan ongehoorzaamheid aan het Concilie! Het is in het licht van deze criteria dat liturgische vieringen op hun waarde moeten worden geschat, los van de vraag of zij hoe dan ook overeenstemmen met de oude boeken of de nieuwe.
Het is goed om hier in herinnering te brengen wat Kardinaal Newman waarnam, dat de Kerk, haar gehele geschiedenis door, orthodoxe liturgische vormen noch afgeschaft, noch verboden heeft, die geheel in strijd zouden kunnen zijn met de Geest van de Kerk. Een orthodoxe liturgie die, om zo te zeggen, het ware geloof uitdrukt, is nooit een samenvoeging gemaakt overeenkomstig pragmatische (zakelijke) criteria van verschillende ceremonies, die op een volslagen en willekeurige manier, vandaag op de ene manier en morgen op een andere wordt samengesteld.
De orthodoxe vormen van een ritus zijn levende werkelijkheden, die voortkomen uit een dialoog van liefde tussen de Kerk en haar Heer. Zij zijn uitdrukkingen van het leven van de Kerk, waarin het geloof, het gebed en het ware leven van hele generaties gezuiverd wordt, en die in speciale vormen, zowel het handelen van God als het antwoord van de mens doen samengaan.
Zulke ritussen kunnen uitsterven als zij die ze hebben gebruikt in een bepaalde tijd zullen verdwijnen, of als de levensomstandigheden van diezelfde mensen zou veranderen. De autoriteit van de Kerk heeft de macht om het gebruik van zulke ritussen te omschrijven en het gebruik ervan te beperken, los van historische omstandigheden, maar ze zal ze niet eenvoudigweg verbieden.

Aldus gaf het Concilie opdracht de liturgische boeken te herzien, maar het verbood niet de vroegere boeken. Het criterium dat het Concilie vaststelde is zowel veel breder als veeleisend, het nodigt ons allen uit tot zelfkritiek! We zullen op dit punt terugkomen.

We moeten nu het andere argument onderzoeken, dat zegt dat het bestaan van twee ritussen de eenheid kan schaden. Hier moet een onderscheid gemaakt worden tussen het theologische en het praktische aspect van de vraag. Met in acht neming van wat theoretisch en wezenlijk is, moet gesteld worden dat afzonderlijke vormen van de Latijnse ritus altijd hebben bestaan, maar geleidelijk aan op de achtergrond zijn geraakt, tengevolge van de eenwording van de verschillende delen van Europa.
Vóór het Concilie bestonden naast elkaar met de Romeinse ritus: de Ambroziaanse ritus, de Mozarabische ritus van Toledo, de ritus van Braga, de Kartuizer ritus, de Karmelieter ritus, en de meest bekende van allemaal, de Dominicaanse ritus, en misschien nog andere ritussen waarvan ik me niet bewust ben. Niemand ergerde zich er ooit aan dat de Dominicanen, die dikwijls in onze parochies aanwezig waren, niet celebreerden als diocesane priesters, want zij hadden hun eigen ritus. We twijfelden er in het geheel niet aan dat hun ritus net zo katholiek was als de Romeinse ritus, en waren trots op de rijkdom die eigen was aan deze verschillende tradities.
Bovendien moeten we dit zeggen: dat de vrijheid die de nieuwe Misorde geeft aan creativiteit dikwijls buitensporig is. Het verschil tussen de liturgie overeenkomstig de nieuwe boeken, zoals deze heden ten dage wordt gepraktiseerd en gecelebreerd in verschillende plaatsen, is dikwijls groter dan het verschil tussen een oude Mis en een nieuwe Mis, indien zij beiden worden gecelebreerd overeenkomstig de voorgeschreven liturgische boeken.
Een gemiddelde Christen, zonder speciale liturgische vorming, zou het moeilijk vinden onderscheid te maken tussen een Mis gezongen in het Latijn overeenkomstig het oude missaal en een gezongen Latijnse Mis volgens het nieuwe missaal.
Het verschil echter tussen een liturgie, nauwgezet gecelebreerd volgens het Missaal van Paulus VI, en de liturgie in de landstaal met alle vrijheid en creativiteit die mogelijk is - dat verschil kan enorm zijn!

Met deze bevindingen zijn we aangeland in het gebied tussen theorie en praktijk, een gebied waar dingen uit de aard der zaak gecompliceerder worden, omdat zij betrekking hebben op relaties tussen levende mensen. Het schijnt me toe dat de afkeer die we noemden, zo groot als ze is, omdat twee vormen van celebratie worden gezien als een aanwijzing voor twee verschillende geestelijke houdingen, als twee verschillende manieren van opvatting van de Kerk en het Christelijk leven. Er zijn hiervoor vele redenen. De eerste is deze: men beoordeelt de twee liturgische vormen op hun uiterlijkheid en komt zodoende tot de volgende conclusie: er zijn twee houdingen die fundamenteel van elkaar verschillen . De gemiddelde christen vindt het essentieel dat de vernieuwde liturgie in de landstaal en met het gezicht naar het volk wordt gecelebreerd; dat er voor een groot deel vrijheid is voor creativiteit, en dat de leek een actieve rol daarin speelt. Aan de andere kant vindt men het essentieel dat een viering overeenkomstig de oude ritus in het Latijn is, met de priester die met het gezicht naar het altaar gekeerd is, strikt en precies volgens de rubrieken, en dat de gelovigen de Mis volgen in privé-gebed zonder actieve rol. Vanuit dit gezichtspunt worden een aantal uiterlijkheden (fenomenologie) gezien als wezenlijk voor die of deze liturgie, meer nog dan wat wezenlijk voor de liturgie zelf is. We moeten hopen dat er een dag komt dat de gelovigen de liturgie aanvaarden op basis van zichtbare, tastbare vormen, en geestelijk doordrongen worden van deze vormen; de gelovigen dringen niet gemakkelijk door in de diepten van de liturgie.

De tegenstellingen en het verzet dat we zojuist hebben opgesomd vinden hun oorsprong noch in de letter, noch in de geest van de conciliaire teksten. De feitelijke Constitutie over de Liturgie spreekt helemaal niet over het celebreren met het gezicht naar het altaar of naar het volk. Over het onderwerp van de taal zegt de Constitutie dat het Latijn behouden moet blijven, en dat daarnaast een grotere plaats aan de landstaal wordt toegekend "vooral in de lezingen, het onderricht, en in bepaalde gebeden en gezangen" (SL 36:2). Wat betreft het deelnemen van de leken, dringt het Concilie vooral aan op de grondregel, dat de liturgie in wezen het gehele Lichaam van Christus aangaat, Hoofd en ledematen, en om die reden betrekking heeft op het gehele Lichaam van de Kerk "en dat ze (de liturgie) dientengevolge bestemd is te worden gecelebreerd in eenheid met de actieve deelneming van de gelovigen".
En de tekst bepaalt nader "In liturgische vieringen zal ieder, bedienaar of gelovige leek, bij de uitoefening van zijn taak, slechts dat volledig uitdragen wat op hem betrekking heeft krachtens de aard van de ritus en de liturgische normen" (SL 28). "Om actieve deelname te bevorderen, genieten acclamaties door het volk de voorkeur, zo ook de antwoorden, het zingen van psalmen, antifonen, lofzangen alsmede handelingen of gebaren en lichaamshoudingen. Men zal eveneens een periode van gewijde stilte in acht nemen op een geëigende tijd" (SL 30).

Dit zijn de voorschriften van het Concilie; zij kunnen iedereen stof tot nadenken geven. Onder een aantal moderne liturgen is er helaas een neiging de ideeën van het Concilie in één richting te ontwikkelen. Zo te handelen is tegengesteld aan de bedoelingen van het Concilie. De rol van de priester is, door sommigen, teruggebracht tot slechts die van een functionaris.
De werkelijkheid (het feit) dat het Lichaam van Christus als geheel onderwerp (subject) van de liturgie is, is dikwijls vervormd tot een punt waar de locale gemeenschap het zelfvoldane subject wordt en zichzelf verschillende liturgische taken toeeigent.
Er bestaat ook een gevaarlijke tendens om het gewijde karakter van de Mis te minimaliseren, waardoor het mysterie en de wijding verdwijnt, onder voorwendsel, een voorwendsel dat claimt absoluut te zijn, dat op deze manier dingen beter begrepen worden.
Tenslotte neemt men een tendens waar om de liturgie te fragmenteren en haar gemeenschaps-karakter eenzijdig te benadrukken, door aan de vergadering de macht te geven de viering te regelen. Gelukkig echter is er ook een zekere ontgoocheling merkbaar bij een al te banaal rationalisme, en bij de zakelijkheid van bepaalde liturgen, of zij nu theoretici of practici zijn, kan men een terugkeer naar mystiek waarnemen, naar aanbidding en naar het sacrale, en naar het kosmische en eschatologische karakter van de liturgie, getuige de "Oxford verklaring over de Liturgie" uit 1996.

Aan de ene kant moet worden toegegeven dat de viering van de oude liturgie te veel was afgedwaald naar een privé individualisme, en dat de communicatie tussen priester en volk onvoldoende was. Ik heb een groot respect voor onze voorvaders die tijdens de stille Mis de "gebeden gedurende de Mis" uit hun missaal zeiden, maar men kan dat zeker niet als het ideaal van een liturgische viering beschouwen! Misschien zijn deze gereduceerde vormen van celebratie de werkelijke reden dat het verdwijnen van de oude liturgische boeken in veel landen van geen belang was en geen verdriet veroorzaakte. Men had nooit contact met de liturgie zelf.

Aan de andere kant, op die plaatsen waar de Liturgische Beweging*) een zekere liefde voor de liturgie had geschapen, waar de Beweging vooruitgelopen was op wezenlijke idealen van het Concilie, zoals bijvoorbeeld, het met eerbied deelnemen van allen in de liturgische handeling, op die plaatsen was des te meer verdriet toen men werd geconfronteerd met een liturgische hervorming die overhaast ondernomen was en die zich beperkte tot uiterlijkheden.
Waar de Liturgische Beweging nooit had bestaan, veroorzaakten de hervorming aanvankelijk geen moeilijkheden. De problemen kwamen alleen een enkele keer voor, wanneer ongecontroleerde creativiteit het gevoel voor het gewijde mysterie deed verdwijnen.
Het is daarom zeer belangrijk de wezenlijke criteria van de Constitutie over de Liturgie te beschouwen, die ik boven heb aangehaald, ook als men celebreert overeenkomstig het oude missaal! Op het moment dat deze liturgie de gelovige echt raakt met haar schoonheid en haar rijkdom, dan gaat men ervan houden en dan zal ze niet langer onconciliair zijn, op voorwaarde dat deze criteria inderdaad worden toegepast zoals het Concilie verlangt.

Verschillende geestelijke en theologische nadrukken zullen zeker blijven bestaan, maar er zullen niet langer twee tegenstrijdige manieren zijn waarop men Christen is; er zal in plaats daarvan die rijkdom zijn welke behoort tot hetzelfde enige katholieke geloof.
Toen, enige jaren geleden, iemand "een nieuwe liturgische beweging" voorstelde en zo te vermijden dat de twee vormen van de liturgie zo ver van elkaar verschilden, en met de bedoeling hun nauwe overeenkomst naar voren te brengen, gaven op dat moment enige vrienden van de oude liturgie hun vrees te kennen dat dit alleen een listige strategie zou zijn met de bedoeling om de oude liturgie te elimineren. Zulk een bezorgdheid en angst moeten afgelopen zijn! Wanneer de eenheid van geloof en eenheid van het mysterie duidelijk blijken binnen de twee vormen van celebreren, kan dit voor iedereen slechts een reden tot vreugde zijn en om de goede God te danken.

Voor zover we allen geloven, leven en handelen met deze intenties, zullen we instaat zijn de bisschoppen te overtuigen dat de aanwezigheid van de oude liturgie de eenheid in hun diocees niet verstoort of schaadt, maar eerder een gave is om het Lichaam van Christus op te bouwen, waarvan wij allen de dienaars zijn.
Zo, dierbare vrienden, zou ik u willen aanmoedigen om niet uw geduld te verliezen, uw vertrouwen te bewaren, en uit de liturgie de sterkte te putten die nodig is om getuige van de Heer te zijn in onze dagen.


*) Kerkelijke beweging na 1850 die zich bezon op liturgische vormen. Rooms-katholieke centra waren de benedictijnenabdijen van Solesmes en Beuron (Duitsland). Belangrijke mijlpalen: encycliek 'Mediator Dei' (1947) en het Tweede Vaticaans Concilie (1962-65). 1