www.ecclesiadei.nl
Introibo ad Altare Dei
Hoofdpagina | Tridentijnse Liturgie | Documenten | Bedevaarten | Links | Contact 
 www.ecclesiadei.nl / documenten / DOSSIER: Prof. Mag. Dr. J.P.M. van der Ploeg O.P. / Gebed als middel van propaganda
    HOME
    Automatic translations
    select here your language

Gebed als middel van propaganda

Prof. Mag. Dr. J.P.M. van der Ploeg O.P.
Uit: Katholiek Maandblad - 2e JAARGANG - No. 1 - JANUARI 1990

Onder "Gebed" kan men elke "verheffing van het hart tot God" verstaan, zoals wij vroeger hebben geleerd. IN overeenstemming met de meer gebruikelijke betekenis van dit woord verstaat men er allereerst het mondgebed onder. Naar de inhoud ervan wordt dit weer verdeeld in lof-, dank-, smeek- en zoengebed. De vrome prijst God om zijn majesteit, zijn goedheid, de pracht van zijn schepping, en nog veel meer. Hij dankt God voor de weldaden, die hij van Hem op veel manieren heeft ontvangen. Hij vraag God om gunsten, geestelijke en tijdelijke, en smeekt die van Hem af. Hij biedt God ook verzoening aan voor de eigen zonden en die van anderen. Deze soorten van gebed behoeven niet allemaal met de mond te gebeuren, maar meestal is dit het geval.

Door het gebed luid uit te spreken in aanwezigheid van anderen, die het horen en verstaan, maakt een mens ook aan hen zijn gedachten kenbaar. Wanneer hij God luid prijst en dankt, zoals in het liturgisch gebed, laat hij aan allen, die het horen, weten dat God prijzenswaardig is, dat Hij om zijn grootheid, goedheid, rechtvaardigheid, weldaden geprezen en gedankt moet worden. De vrome kan dit gebed in bepaalde omstandigheden met zo'n bijzondere nadruk uitspreken, dat het een verwijt voor de aanwezigen wordt als zij het gebed achterwege laten, en een aansporing om mee te doen. Dit kan in zo sterke mate het geval zijn, dat de bidder daarbij meer aan de anderen denkt dan aan God, waarmee het gebed zijn karakter van verheffing van het hart tot God voor een deel verliest.

In de liturgie van de Kerk werd lang, en in de Oosterse liturgieën nog steeds, alleen hoorbaar en publiek gebeden voor bisschoppen en andere kerkelijke overheden met wie men kerkelijke gemeenschap onderhield. Het niet bidden voor zulke personen was daarom een demonstratie, dat men geen kerkelijke gemeenschap met en onderhield, of zelfs hen niet eens als wettige overheid beschouwde (en beschouwt). In de Grieks-Byzantijnse Orthodoxe Kerk bidt men in de litaniegebeden wel voor de oecumenische Patriarch van Constantinopel, maar niet voor de Paus van Rome. Wanneer een bisschop het wel zou wagen dit te doen, zou dit een tumult bij de aanwezigen kunnen veroorzaken.

In het sterfjaar van patriarch Athenagóras (1972) nam ik in het bisdom Regensburg deel aan een oecumenische conferentie van West en Oost. De bisschop, Mgr. Rudolf Graber, was "Beauftragter" van het Duitse Episcopaat voor de "Ostkirchen" en betaalde de onkosten van allen die dit zelf moeilijk konden doen, o.a. van de deelnemers die van achter het ijzeren gordijn kwamen. Er waren ook een vijftal Grieks-Orthodoxe bisschoppen bij, waarbij een gewezen Vlaamse Benedictijn. Elke dag vierde één hunner in het huis van onze samenkomst plechtig de goddelijke liturgie. Dat gebeurde niet in de huiskapel en op het Latijnse altaar, o neen, maar op een grote tafel in een zaal, waarvoor men enkele iconen had geplaatst. De vijf bisschoppen waren steeds aanwezig en dan is het in de Byzantijnse liturgie gebruik hun namen na de consecratie luid in de canon te vermelden. Na enkele dagen benaderde ik een van hen, die ik kende, die van Saloniki, en vroeg hem of de naam van bisschop Rudolf er ook niet bij mocht, al was het maar als een bewijs van dankbaarheid jegens de gastheer. Het antwoord, dat ik verwachtte, kwam meteen: dan kunnen wij helaas niet doen, wat zouden onze gelovigen dáárvan zeggen!

Enkele jaren later concelebreerde ik in dezelfde ritus met een katholieke Nederlandse priester, die ik in het litaniegebed ineens hoorde bidden "voor onze patriarch Dimitrios" (die van Constantinopel). Ik was daarover niet gesticht, vanwege de betekenis die zulk een vermelding in de Griekse litrugie heeft (in de "Latijnse" is tegenwoordig alles mogelijk) en vroeg hem na afloop van de plechtigheid of hij dacht dat Dimitrios ook voor "onze Paus Joannes Paulus" bad? Neen, was het antwoord, dat doet hij niet, maar wij moeten toch een voorbeeld geven! Dit voorbeeld was een demonstratie en als zodanig misplaatst; Katholieken mogen voor Dimitrios zo veel bidden als zij willen, als het maar niet openlijk in de liturgie gebeurt, wat kerkelijke gemeenschap betekent, die er niet is en die Dimitrios zeker niet wil.

De Bidweek (18-25 januari)

Nog altijd bestaat wat in Nederland de "Bidweek" heet (van 18-25 januari) en in andere landen "Gebedsoctaaf". Deze is ontstaan op initiatief van een Amerikaanse bekeerling, eerste Lewis Thomas Wattson geheten en later (na zijn opname in de Kerk) Paul James Francis Wattson (1863-1940). Hij was aanvankelijk priester in een episcopaalse Kerk en stichtte daar een mannelijke en een vrouwelijke congregatie van personen die zich zouden wijden aan het herstel van de eenheid der Christenen. Hij werd steeds meer overtuigd van de noodzaak verenigd te zijn met Rome en werd met beide religieuze congregaties in de katholieke Kerk opgenomen. De mannelijke heeft Antonement Fathers van St. Franciscus (Franciscan Friars of The Atonement, gesticht in 1898, voorlopig door Rome goedgekeurd in 1951, definitief in 1960). In 1988 waren er 203, waarbij 126 priesters, in 30 huizen. Het hoofddoel van de religieuzen is te werken voor een eenheid van de Christenen en daarbij ontplooien zij oecumenische, sociale en evangeliserende activiteiten.

De Fathers of the Atonement (Boete) zijn over de hele wereld bekend geworden door hun gebedsoctaaf, dat publiek in talrijke katholieke kerken (en ook in andere) wordt gevierd. Voor die viering werden gebeden vastgesteld. Die van de eerste octaafdag (18 januari, feest van St. Petrus' Stoel te Rome) waren "voor de terugkeer van alle Christenen naar de schaapsstal van Petrus". Die van de vijf volgende dagen resp. voor de terugkeer van alle Oosterse Christenen, de Anglicanen, de Lutheranen en andere protestanten van Europa, de afgescheiden Christenen van Amerika. Op 23 januari gold het gebed de niet-practiserende Katholieken, op de 24ste de Joden en op de 25ste (feestdag van St. Paulus' bekering) "de missionaire verovering van de wereld voor Jezus Christus".

De actie voor de bidweek had een wereldwijd succes, in deze zin, dat zij in veel kerken publiek werd gevierd. Voor de verschillende "intenties" waren gebeden opgesteld, die kerkelijk waren goed gekeurd, in folders werden verspreid en in het openbaar werden vermeld. Te Rome wordt het gebedsoctaaf gevierd in de grote, niet erg fraaie, barokke kerk van Sant Andrea della Valle, aan de Corso Vittorio Emanuele, op de weg van de Piazza Venezia naar het Vaticaan. Elke dag is er een plechtigheid.

Natuurlijk vond de bidweek ook ingang in Nederland; daar was het toenmalige "Apostolaat der Hereniging" (nu Apostolaat voor de Oosterse Kerken genoemd) de instelling die zich belastte met het maken van propaganda ervoor en het opstellen en daarbij verspreiden van de folders. Dat bleek op zekere dag, tal van jaren geleden, niet helemaal naar de zin van het " Apostolaat des Gebeds", dat van mening was dat het de aangewezen instantie was om katholiek Nederland te leren bidden. Dit leidde tot een geschil. De voorzitter van de "Hereniging", toen pastoor A.G. Smit, vond het verbreiden van de gebedsfolders door zijn Apostolaat "zo'n goede propaganda" voor zijn stichting, dat hij er niet graag van afzag. Het andere Apostolaat dacht er vermoedelijk evenzo over. Hoe het is afgelopen kan ik mij niet meer herinneren; ik meen dat een compromis is bereikt. Bij het boven vermelde geschil kwam duidelijk uit, dat gebeden als een goed middel van propaganda werden beschouwd.

Na Vaticanum II wist het Secretariaat voor de Eenheid der Christenen de hand te leggen op het gebedsoctaaf. Het is de opperste oecumenische instantie in de katholieke Kerk, derhalve… De gebeden en intenties werden grondig veranderd, bidden "voor de terugkeer tot de schaapstal van Petrus" is er niet bij. Die passen niet in het nieuwe oecumenisme, waarin van "terugkeer" van de afgescheidenen geen sprake meer mag zijn, omdat dit een op voet van gelijkheid gevoerde "dialoog" onmogelijk zou maken. In het bulletin van het Secretariaat (nu Raad geheten) No 67 (1988 II) p. 94-108 kan men het een en ander vinden over de in 1989 te houden Bidweek. Aan het slot (p. 108) leest men dat de commissie voor "Geloof en Orde" (Faith and Order) van de Wereldraad van Kerken en het Secretariaat voor de Eenheid in 1966 hebben besloten samen de gebeden voor de internationale Bidweek op te stellen. Hiermee was elk gebed voor "terugkeer" bij voorbaat uitgesloten. Als "gebeden" voor de viering worden nu een groot aantal bijbelteksten voorgesteld, voor elke dag vier, onder de motto's: Gods barmhartigheid (mercy) brengt ons samen. 2. God nodigt ons uit om te worden omgevormd. 3. Ofschoon velen, zijn wij één Lichaam in Christus. 4. Onderscheid en gebruik de gaven van God. 5. Laat echte liefde onder u zijn. 6. Wees blijde in uw hoop. 7. Wees volhardend in het gebed. 8. Leef in vrede met elkaar; overwin het kwaad door het goede.

Uit het bovenstaande is duidelijk, dat de aard van de gebeden wezenlijk is veranderd. Wat onder 3 wordt gesuggereerd (dat Protestanten en Katholieken één mystiek Lichaam van Christus vormen - samen hebben ze immers de tekst opgesteld) is in strijd met de encycliek Mystici Corporis van Pius XII en daarmee met de leer van de Kerk. De Christenen moeten één zijn, maar hóe wordt in de nieuwe teksten niet gezegd. Dit komt ook niet in de toelichtingen naar voren en evenmin in de algemene voorbeden die voor de H. Mis worden voorgesteld. Wat er nog het meest op lijkt is, dat wij de "christelijke eenheid" boven de zorg "voor menselijke overleveringen en stelsels" moeten plaatsen, maar dit zegt weinig of niets zolang niet duidelijk wordt gemaakt welke deze "overleveringen en stelsels" zijn. In één woord: het gebedsoctaaf is van karakter veranderd, gedenatureerd. Opnieuw blijkt weer hoe nieuwe openbare gebeden een uitdrukking van (nieuwe) gedachten willen zijn, die aan de hoorders moeten worden duidelijk gemaakt om hen ervan te doordringen.

Gebeden van Goede Vrijdag.

Het Secretariaat voor de Eenheid heeft zeker ook zijn hand gehad in het vervangen van enkele voorbeden van de eucharistische liturgie voor Goede Vrijdag. In het nog door Joannes XXIlI in 1960 goedgekeurde en in 1962 verschenen Romeins missaal is in de gebeden voor de Joden het woord perfidis ("Laat ons bidden properfidis Judoeis") weggelaten. Dit woord betekent hier "ongelovige" (zie het woordenboek van Blaisse), niet "perfide". Joannes XXIII heeft hierin toegestemd om alle misverstand onmogelijk te maken. Maar de voorbede voor de "ketters en scheurmakers" was nog gebleven en ook die voor de heidenen. Voor de eersten bad men dat zij hun dwalingen zouden erkennen en tot de eenheid der Kerk terugkeren, voor de laatsten dat zij hun afgoderij zouden opgeven en zich bij Gods Kerk aansluiten.

Bovenstaande gebeden zijn in de nieuwe Romeinse ritus door heel andere vervangen. De "ketters en scheurmakers" zijn nu de "broeders die in Christus geloven", voor wie wordt gebeden, dat zij allen in één Kerk mogen verenigd worden (welke dat is, wordt niet gezegd). Voor de Joden zegt men het volgende gebed:

Laat ons ook bidden voor de Joden, tot wie onze Heer en God het eerst heeft gesproken, opdat hij hun geve voortgang te maken in de liefde tot zijn naam en in de trouw aan zijn verbond.

Almachtige eeuwige God, die aan Abraham en aan zijn zaad beloften hebt gegeven, verhoor goedertieren de gebeden van uw Kerk, opdat het volk dat gij eertijds hebt verworven (populus ocquisitionis prioris, vgl. 1 Petri 2, 9 en hiermee weer Ex. 19,5; Dt. 7,6 enz.), verdiene tot de volheid van de verlossing te komen. (eigen vertaling, vdP; de "officiële" is te vrij).

In dit gebed is van bekering tot Christus geen sprake, men kan er eerder in lezen dat de Joden trouw moeten blijven aan hun eigen godsdienst én zo tot de volheid van de verlossing komen. Maar in deze zin mag een Katholiek de voorbede niet bidden. Het verbond van God met Israël is er een dat vervuld is in Jesus Christus en zijn nieuw verbond, voorspeld o.a. door de profeet Jeremias (Jer. 31,31). Jesus is de Wet niet komen afschaffen, maar vervullen (Mt. 5,17). Daarom zal een Israëliet, die gehéél "trouw" blijft aan het Oude Verbond, Jesus als de beloofde Messias en de Zoon van God aanvaarden. Maar het is duidelijk dat de tekst ook anders kan worden verstaan, m.a.w. dat hij dubbelzinnig is, met de bedoeling geen nieuwe Joodse ergernis te wekken.

Op het gebed "Voor de Joden" volgen in de huidige liturgie nog twee andere: een voor allen, die niet in Christus geloven en een voor hen, die niet eens in God geloven. In geen van beide gebeden wordt God gevraagd, dat de betrokkenen in Christus mogen geloven. In het eerste staat alleen dat zij "de waarheid mogen vinden" en in het tweede dat zij er toe mogen komen "de ware God en Vader van ons geslacht met vreugde te belijden".

Ook uit deze voorbeelden is duidelijk hoe getracht wordt óók door officiële gebeden nieuwe oecumenische praktijken en opvattingen ingang te doen vinden. Maar wat is er heerlijker gedachte en gebed dan dat alle mensen Christus in zijn Kerk aanbidden en dienen zoals wij dit mogen doen? Vóór Vaticanum II bad men daar dan ook om, nu niet meer, althans niet meer in het liturgisch gebed; wat ieder in zijn hart bidt, weet God. Het is een duidelijke demonstratie van een nieuw oecumenisme en van een nieuwe benadering van hen, die niet in Christus, resp. in God geloven. En als dit oecumenisme nu maar op grote schaal tot de hereniging van de Christenen had geleid! Het tegendeel is het geval, de stroom van bekeringen uit het Protestantisme die vóór Vaticanum II nog van betekenis was, is voor een groot deel opgedroogd.

Er is in de Romeinse liturgie nog veel meer op grond van nieuwe ideeën veranderd, dan alleen maar de voorbeden op Goede Vrijdag; wij hebben deze laatste als duidelijke voorbeelden aangehaald.

Het was in vroeger jaren in de kerken van de noordelijke bisdommen van ons land gebruik, tijdens de H. Mis na de aankondigingen van de kansel,enkele weesgegroeten te bidden voor het tegengaan van de gemengde huwelijk, waarin vroeger in deze bisdommen nóóit dispensatie werd gegeven. Op zulk een manier wilde men "biddend" de gemengde huwelijken publiek bestrijden, en degenen die al plannen in die richting hadden tot inkeer brengen.

Preken.

Het meeste wordt in onze kerken het gebed gebruikt voor het verspreiden van ideeën en van propaganda in de z.g. algemene voorbeden, die aan de offerande voorafgaan. In de vroegere liturgie sprak of zong de priester hier slechts een Oremus "Laat ons bidden", waar niets meer op volgde. Het was ongetwijfeld zinvol hier de oude voorbeden weer te herstellen. Maar omdat men geen vaste, door ieder priester te gebruiken teksten, zoals die in de Oosterse liturgieën bestaan, heeft voorgeschreven (men heeft er vóórbeelden van gegeven), en grote vrijheid heeft toegestaan, zijn deze voorbeden op veel plaatsen ontaard in propaganda voor nieuwe ideeën, ook politieke en zelfs revolutionaire. Bij de Protestanten was (en is) het "vrije gebed" vaak een soort voortzetting van de preek. De voorganger houdt er de aanwezigen op indirecte manier in voor wat ze moeten doen en laten. Wanneer deze bedoeling voorzit, is het gebed gedenatureerd, het wordt uitgesproken opdat de mensen het horen, aan God wordt daarbij minder gedacht (soms haast niet). Daarom zou het zinvol zijn wanneer voor de algemene voorbeden overal dezelfde goede en onveranderlijke teksten verplichtend zouden worden gesteld, zoals b.v. de Byzantijnse liturgie die kent, zelfs indrukwekkende. De manier waarop nu niet zelden (zwak uitgedrukt) echt misbruik wordt gemaakt van de voorbeden voor politieke en zelfs niet-christelijke propaganda, is een rein schandaal. In de nieuwe liturgie wordt al genoeg gepraat en gepreekt, laat men niet ook het gebed daarvoor misbruiken!

Goed bidden.

Wij weten allen, dat wanneer wij tot God bidden om Hem iets te zeggen of te vragen, dit niet is omdat God het niet weet. Hij is alwetend en weet alles oneindig beter dan wij, vóór, tijdens en nadat het gebeurt, want voor Hem bestaat geen tijd. Wij bidden dus niet tot God om Hem iets bekend te maken. Ook kunnen wij Hem niet overhalen om te doen wat wij van Hem verlangen. "God heeft geen spijt, Hij is geen mens dat Hem iets zou spijten" (I Sam. 15,29) lezen wij al in het Oude Testament. Het is niet mogelijk God te paaien of Hem tot andere gedachten te brengen; wat Hij van eeuwigheid heeft bepaald, doet Hij. Maar waarom dan bidden?

Veel mensen stellen zich tijdens hun gebed God te menselijk voor en gaan met Hem om, als had Hij eigenschappen als de hunne, zij het dan dat ze veel verhevener zijn. Dit is niet zo héél erg, want het behoort tot de psychologie van de godsdienstige mens. De theologen merken bovendien op dat God onze gebeden "vooruit" (bij Hem is geen tijd) heeft voorzien en "besloten" heeft ze te verhoren. Al in het Oude Testament wisten profeten dat wij zonder God niets kunnen doen en dat Hij "al onze werken voor ons verricht" (Is. 26,12), de mens "stelt niet eens zijn schreden zelf vast" (Jer. 10,23). Toch heeft de mens een vrije wil en handelt hij zelf. Zo vraagt hij aan God wat God al weet en als hij het dan verkrijgt heeft God "van eeuwigheid" besloten het te doen.

Door ons gebed betuigen wij ook onze afhankelijkheid van God. Wij hebben niets of het komt en is van Hem, van ons is alléén en gehéél onze zonde. Daarom moeten wij blijven bidden en mag ons openbaar gebed niet verworden tot een demonstratie voor anderen, een middel hun iets bij te brengen of om propaganda voor onze ideeën te maken. Jesus verweet de Farizeeën dat zij, wanneer zij vastten, dit in het openbaar demonstreerden (Mt. 6,16). Hiermee toonden zij niet alleen aan anderen hoe streng zij voor zichzelf waren, maar ook hoe anderen moesten zijn door hun voorbeeld te volgen. Dat is niet nodig! zeide Jesus. "En als gij bidt", had hij eerder gezegd (Mt. 6, 6), "doet dit dan in uw binnenkamer en sluit de deur; uw Vader, die in het verborgene ziet zal u dan verhoren".

Natuurlijk is ons openbaar gebed, vooral dat van de liturgie, ook een getuigenis van ons geloof en daarom mag dit erin worden uitgedrukt, het moet dat zelfs. Wij bidden en zingen niet voor niets het Credo in de H. Mis, de Oosterse Christenen doen dit zelfs in elke H. Mis. Wij moeten ons geloof ook in het publiek belijden en doen dit vanzelf in ons openbaar gebed. Maar altijd moeten wij er God bij voor ogen hebben en wij mogen het niet gaan richten op de mensen om ze tot onze opvattingen over te halen. Het openbaar gebed is uit zichzelf een getuigenis, dat door anderen wordt gehoord. Zo heeft het ook een wervende kracht. Maar die heeft het juist omdat wij er ons in tot God wenden en niet tot mensen.

In de nieuwe liturgie blijft veel minder tijd over dan in de vroegere voor echt inwendig gebed, voor het "ontmoeten" van God in de stilte van het hart. Alles moet samen gebeuren en elk woord moet hardop worden gezegd, opdat ieder het verstaat. Daarom is voor velen de verleiding zo groot het voor propaganda en verspreiden van ideeën te gebruiken. De nieuwe liturgie is veel minder "gebed" in de ware zin van het woord, n.l. gebed dat uit het hart komt, dan de vroegere. Daar veranderen de nu voorgeschreven ogenblikken van korte stilte weinig of niets aan. Op die manier Iaat het gebed uit het hart zich niet voorschrijven.

Het gebed verbindt ons met God en wij hebben het evenzeer nodig als wij God nodig hebben. Laat het op God gericht blijven en niet voor de mensen, niet voor anderen bedoeld zijn. De plaats van de priester aan het altaar hangt hiermee weer samen.

Nawoord.

Toen wij bovenstaande beschouwingen al hadden weggestuurd, ontvingen wij nog van het Apostolaat des Gebeds, Nijmegen, een boekje met gebeden en overwegingen voor de "Week van gebed voor de eenheid", 18-25 januari 1990. Deze teksten zijn op dezelfde manier opgesteld als die van de Romeinse Raad voor de eenheid, maar zijn geheel andere, al ademen zij dezelfde geest. De brochure (24 blz., 19x10 cm) is ditmaal samengesteld door de Raad van Kerken in Nederland, en is "in grote lijnen de vertaling van het door de Wereldraad van kerken aangeboden materiaal, bijeengebracht door een werkgroep van de Spaanse Raad van Kerken" (p. 3).

Voor elke dag wordt een motto opgegeven, bestaande uit enkele bijbelse woorden. Daarna vier bijbellezingen, een beschouwing en een "intentie", die natuurlijk een andere is dan de oorspronkelijke: men bidt heel algemeen voor eenheid, maar zegt nergens hoe die in feite tot stand zou moeten komen. Dan volgt een gebed in dezelfde geest. Het boekje besluit met de tekst voor een oecumenische gebedsdienst. Deze begint met een protestantse psalm met melodie van 1543/Genève 1551, een Oosterhuisliedje, een (vrij opgestelde) geloofsbelijdenis, enkele gebeden voor Gods gemeente, een (naar ik aanneem) Protestants lied op de wijze van de psalm en een gebed om zegen. Op blz. 23 volgt een "oecumenische gebedskalender", die de datums aangeeft van gebedsweken, die in 521anden van de hele wereld achtereenvolgens kunnen worden gehouden. Op p. 24 leest men, dat het op 28 januari "bijbelzondag" is.

Al met al: zelfs de schijn van gebed voor terugkeer tot de Moederkerk wordt vermeden en alles wat specifiek katholiek is.

triniti