www.ecclesiadei.nl
Introibo ad Altare Dei
Hoofdpagina | Tridentijnse Liturgie | Documenten | Bedevaarten | Links | Contact 
 www.ecclesiadei.nl / documenten / DOSSIER: Prof. Mag. Dr. J.P.M. van der Ploeg O.P. / Wedergeboorte
    HOME
    Automatic translations
    select here your language

Wedergeboorte

Prof. Mag. Dr. J.P.M. van der Ploeg O.P.
Uit: Katholiek Maandblad, Juli/Augustus 1990

Enige tijd geleden kreeg ik het verzoek van een Vlaamse arts in ons blad iets te schrijven over wedergeboorte (of "reïncarnatie"), omdat daarin, zo schreef hij me, steeds meer mensen geloven. Ik antwoordde hem wat ongelovig en vroeg hem of er dat nu werkelijk zoveel waren? Zeker, antwoordde hij, vergis u niet en er zijn ook Katholieken bij. Ik bestelde toen een in 1988 in Duitse vertaling verschenen werkje van Mark C. Albrecht, dat in 1982 in de U.S.A. was gepubliceerd onder de titel (ik vertaal): "Reïncarnatie - Een christelijke kritiek van een New Age leer" (174 blz., 11 Y2 x 18 Y2 cm). De titel van de Engelse tekst laat zien uit welke hoek de wind waait: die van de New Age, een verzameling van dwalingen van de meest uiteenlopende soort.

Godsdiensten

De gedachten aan reïncarnatie of wedergeboorte komt men in verschillende godsdiensten tegen. Zij veronderstelt overal dat de mens na zijn dood niet geheel wordt vernietigd maar dat zijn persoonlijkheid, of tenminste het voornaamste element daarvan, blijft bestaan, en met een nieuw lichaam bekleed, weer op aarde terugkeert. Het voortbestaan na de dood beperkt zich in deze opvatting niet tot het hiernamaals, maar heeft vóór alles betrekking op deze wereld. Men spreekt ook van "zielsverhuizing" waarmee men bedoelt dat 's mensen ziel, na de dood, die van een ander lichaam wordt, daarheen "verhuist".

Het klassieke land van deze leer is India, waar zij al in voorchristelijke tijd, 2000-l000 v. Chr., aanwezig was, zonder dat de oorsprong van deze idee nauwkeurig kan worden vastgesteld. De leer van de reïncarnatie is uit het Hindoeïsme overgenomen in het Boeddhisme en het gelijktijdig ontstane en ermee verwante Jainisme. Het Hindoeïsme kent geen vast geformuleerde leer of Credo en ook ten aanzien van de wedergeboorte zijn de opvattingen niet overal dezelfde. Op de voorgrond staat dat het niet de ziel is die verhuist, maar het "ik". Zonder zoiets als een ziel kan men zich dit "ik" natuurlijk moeilijk voorstellen en daarom spreekt men ook bij het Hindoeïsme wel van zielsverhuizing.

De zielsverhuizing wordt in India beheerst door de leer van het karma, die inhoudt dat elke goede of slechte daad gevolgen met zich meebrengt, die na de dood automatisch hun invloed blijven uitoefenen op het ik van hem die ze verricht heeft.

Om dit mogelijk te maken moet dit "ik" na de dood opnieuw worden geboren. Slechte daden hebben dan slechte, goede daden goede gevolgen. Overheerst het slechte, dan is het volgend bestaan minder goed; is er meer goed dan slecht karma, dan wordt het nieuwe bestaan beter (b.v. doordat de mens in een hogere kaste wordt geboren). Het "ik", resp. de ziel (átma) kan ook in een dier opnieuw worden geboren, b.v. als iemand erg slechte daden heeft begaan.

De reeks wedergeboorten neemt uit zichzelf geen einde en is daarom een ramp; de mens kan zich er echter uit verlossen, wat op verschillende manieren mogelijk is, naar de verschillende systemen. Door ascese en meditatie (di. door zijn geest geleidelijk leeg te maken) en door deze laatste geheel te concentreren op de eenheid (= identiteit) van het "ik" (ziel, átma) met het Al (Brahman) kan men een einde maken aan de reeks wedergeboorten. Na de dood wordt dan geen nieuw lichaam meer aangenomen, maar is er alleen nog het Al, waarin het "ik" onpersoonlijk is opgenomen. Dit beschouwt men dan als het hoogste geluk, ánanda.

Boedha leerde dat men de verlossing uit de kringloop van wedergeboorten moet bereiken door het karma eenvoudig te doorbreken, wat volgens hem mogelijk is door o.a. alle begeerten, slechte zowel als goede, in zich uit te blussen. Lukt dit, dan gaat men tenslotte op in het nirwana, waarvan men niet zeggen kan wat het is en wat het niet is, maar dat zeker het uitblussen van de persoonlijkheid met zich meebrengt. Volgens het Boeddhisme is de ziel van de mens geen eenheid, maar samengesteld uit delen die na de dood uiteenvallen. Omdat ook het lichaam na enige tijd vergaat, is het naar onze opvatting niet logisch in het Boeddhisme aan wedergeboorte te geloven. Maar zoals men met een vlam een andere doet branden, zo is het ook met ons bestaan zegt de Boeddhist en kan men zeggen dat de mens voort bestaat.

In India leidde de gedachte aan de reïncarnatie tot de lijkverbranding; men kan pas dan naar een ander lichaam verhuizen als het eerst door verbranding is vernietigd. Hieruit volgt ook dat het lichaam van de "verloste", wiens "ik" of ziel niet meer verhuist, niet verbrand maar begraven wordt. Dit lot valt de z.g. sanyásin ten deel, die er zich volledig van bewust is geworden dat hij identiek is met het Al; hij is het Al. De leer van karma beheerste in zulke een mate het Hindoeïsme, dat de leer van de zielsverhuizing daarvan niet te scheiden is en als gevolg daarvan de lijkverbranding algemeen en verplichtend is (de boven genoemde uitzondering daargelaten).

Het is te begrijpen dat geestesstromingen van onze tijd die sterk afhankelijk zijn van het Hindoeïsme (of Boeddhisme), zoals de theosophie van Annie Besant en de anthroposophie van Rudolf Steiner, de leer van de reïncarnatie hebben overgenomen. Vandaar is ze in de New Age-stroming terecht gekomen. Men zegt dat ook Kant, Lessing, Goethe, Schopenhauer en andere "modernen" de leer van de reïncarnatie minstens een tijd lang gunstig hebben beoordeeld. De oude Gnostici, de Manicheeën en hun middeleeuwse nazaten de Katharen, hebben de leer ook aangehangen. Men vindt ze eveneens bij de tegenwoordige Drusen van de Libanon en van Zuid-Syrië.

Julius Caesar zegt dat de door hem overwonnen Galliërs de zielsverhuizing leerden. Vóór hem deden dat Griekse wijsgeren, zoals Pythagoras en zelfs Plato, later Plotinus en Porphyrius. Sinds de 6de eeuw v. Chr. werd de zielsverhuizing (metempsychose geheten) geleerd door de volgelingen van de cultus van Orpheus.

De leer van de zielsverhuizing lijkt ontstaan te zijn als een poging de ellende te verklaren waarvan zoveel onschuldigen het slachtoffer zijn; deze is dan een gevolg van in een vroeger leven bedreven kwaad. Eenmaal aannemend dat de mens een zielof een "ik" heeft dat hem overleeft, kon men zich van alles voorstellen over het lot van die ziel en zo kon men tot de gedachte komen dat zij in een ander leven resp. lichaam terugkomt.

Alles bijeen lijkt het erop dat het opleven van het geloof in de wedergeboorte in onze tijd in het Westen te wijten is aan het doordringen van ideeën uit Hindoeïsme en Boeddhisme. Maar er is een onderscheid. Terwijl voor de Hindoe het telkens weer opnieuw geboren worden een zwaar lot is, waarvan hij zich tracht te bevrijden (een Hindoe is pas verlost wanneer hij niet meer wedergeboren wordt en hetzelfde gaat op voor de Boeddhist), ziet men het in het Westen als een zaak die het voortbestaan na de dood verzekert. Met dit leven is niet alles uit, men sterft niet voorgoed, maar komt terug in een ander leven! Het verschil is wezenlijk. De Westerse mens wil niet onpersoonlijk opgaan in het Al (Brahman) of in het Nirwana. Hij wil persoonlijk blijven voortbestaan.

Van de idee der zielsverhuizing moet men die van de verrijzenis onderscheiden. Naar christelijke opvatting heeft deze plaats aan het einde der tijden en van deze wereld. Wat dan komt is van geheel andere aard. St. Paulus heeft het verrezen lichaam een "geestelijk lichaam" genoemd (zie 1 Cor. 15, 35vv) en wat ook aan het begrip "nieuwe aarde" mag beantwoorden, zij zal zeker iets volkomen anders zijn dan deze waarop wij nu leven. Met de dood eindigt dit aardse bestaan voorgoed en komt niet meer terug- Wij kunnen ons van het verrezen lichaam zelfs geen voorstelling maken, maar wij weten ook dat het ons lichaam zal zijn, niet dat van een ander. Tijdens dit leven verandert de stof waaruit ons lichaam is opgebouwd na een aantal jaren geheel, om plaats te maken voor een andere en toch blijft het lichaam ons lichaam. Zo zal ook het verrezen lichaam het onze zijn. Er gaan tegenwoordig binnen de Kerk steeds meer stemmen op, die verkondigen, dat bij de dood zowel lichaam als ziel vergaan, de dood is totaal leest men, van de mens blijft niets over. Maar aan de toekomstige verrijzenis wil men vasthouden, hoewel men zich moet afvragen of men daarmee hetzelfde bedoelt als de Kerk. In de "Nieuwe Katechismus" van 1966 kan men lezen dat de mens, wiens ziel in de dood sterft, dadelijk na die dood beetje bij beetje begint te verrijzen! De auteurs van het boek hebben deze dwaze en absurde gedachte vermoedelijk niet zelf uitgevonden, men komt ze ook elders tegen. Maar als in de dood de totale mens vernietigd wordt, ook zijn ziel, dus zijn "ik", dan kan diezelfde mens niet meer herrijzen. Wat niet is kan niet meer iets worden. Als het persoonlijke "ik" met de dood ophoudt te bestaan, kan God alleen maar een nieuw, dat is een ander scheppen. Het niets is immers geen soort stof waaruit God "iets" kan maken, zoals een beeldhouwer een beeld uit steen. Als God schept brengt hij het hele bestaan van het geschapene voort, nadat het er eerst niet was.

Bezwaren

Tegen de theorie van de reïncarnatie zijn verschillende bezwaren in te brengen. Allereerst is zij in de christelijke traditie (en in de daaraan voorafgaande van Israël) niet alleen onbekend, maar ook daarmee in strijd. Steunend op H. Schrift en Overlevering leert de Kerk dat de mens aanstonds na zijn dood door God wordt "geoordeeld", hij ontvangt beloning of straf. Beide (een tijdelijk vagevuur niet meegerekend) zijn eeuwig. De zielen van hen, aan wie God de zonden heeft vergeven, zullen voor altijd gelukkig zijn, maar hen, die in doodzonde(n) sterven, wacht de eeuwige verwerping. Het (verheerlijkt) lichaam is geroepen om hieraan deel te hebben door de verrijzenis aan het eind der tijden. Deze leer laat geen ruimte voor de zielsverhuizing, een in Christendom en Jodendom onbekende leer, die niet aan de christelijke kan worden toegevoegd, maar ermee in strijd is. Een tweede bezwaar is gelegen in het feit dat alle bewijzen ontbreken dat de menselijke ziel na haar dood in een ander wezen, mens of dier, opnieuw wordt geboren. Maar wie dit zegt, kan tegenspraak krijgen. In zijn boven genoemd werkje haalt Mark Albrecht voorbeelden aan van enkele personen, die herinneringen hebben verzameld van mensen, die ze uit een vorig leven beweren te hebben. Hij noemt als voornaamste een Dr. Stevenson, een Amerikaan, die sinds 1960 vele duizenden kilometers moet hebben gereisd om in alle delen van de wereld gevallen van herinneringen uit een vorig leven te verzamelen. Het aantal daarvan was toen Albrecht schreef al meer dan 2000. Nu is 2000 een te verwaarlozen getal vergeleken met de milliarden mensen die er zijn en geweest zijn en zich niets herinneren van een vroeger bestaan. Maar het is toch een aardig getalletje, voor wie er betekenis aan hecht.

In 1977 kon Stevenson zijn bevindingen zelfs publiceren in het Amerikaanse vakblad Joumal of Nervous and Mental Disesse, 1977. Stevenson is geen charlatan, hij wil objectief en wetenschappelijk te werk gaan en sluit niet uit dat door hem bestudeerde "herinneringen" op natuurlijke wijze zijn verkregen (uit kennis van het verleden) of op buiten-natuurlijke (parapsychische). Stevenson is zelf parapsycholoog. Hij acht het bestaan van geesten mogelijk en zelfs van bezetenheid. Hij erkent dat zijn onder- zoek op vier moeilijkheden stuit. 1. De onbetrouwbaarheid van de "herinnering' , en zelfs van de waarneming van de door hem ondervraagde personen. 2. Neutrale personen weten in het algemeen niets uit een vroeger leven. 3. De herinneringen zijn in doorsnee 3-5 jaar oud voor ze worden verteld. 4. De kulturele omgeving speelt een grote rol: in India vond Stevenson meer gevallen dan in de Verenigde Staten. Albrecht noemt zelf nog andere bezwaren.

In het algemeen is het duidelijk dat in landen en bij de aanhangers van godsdiensten waar niet in de reïncarnatie wordt geloofd, alleen maar bij hoge uitzondering iemand beweert herinneringen uit een vroeger leven te hebben. Bestaat de reïncarnatie werkelijk, dan zouden tallozen, zo niet allen, overal ter wereld zich vroegere levens moeten herinneren. In heel bijzondere gevallen -gesteld dat ze er zijn -kan met Stevenson worden gedacht aan de invloed van de duivel, die immers de vader van de leugentaal is. Ik twijfel er persoonlijk niet aan dat allen, die menen zich iets uit een vroeger bestaan in het vlees te herinneren, fantaseren, meest onder invloed van wat ze van anderen horen of van wat hun godsdienst of wereldbeschouwing hun voorhoudt. Daarbij houd ik demonische invloeden voor mogelijk, maar dan in zeldzame gevallen.

Van de tegenwoordige Dalai Lama wordt gezegd dat hij een reïncarnatie is van zijn voorganger. Toen deze twee jaar gestorven was, vond men een kind van twee jaar, dat geboren was op het tijdstip dat de ander stierf en dat gebruiksvoorwerpen van hem kon herkennen! Het kind werd tot Dalai Lama verklaard en naar het grote Potala klooster in Lhasa, Tibets hoofdstad gebracht, om daar te worden opgevoed. Men moet dit alles gelóven, overtuigende bewijzen ontbreken. Mensen die overtuigd zijn van zielsverhuizing zijn van hun opvatting doorgaans niet af te brengen, omdat ze er vast in geloven, zonder er bewijzen voor te hebben.


 

Bovenstaand artikel was al naar het secretariaat van de redactie gestuurd om gepubliceerd te worden, toen er in de Osservatore Romano (dagelijkse uitgave in het Italiaans) op 16 en 17 maart (1990) twee artikelen over wedergeboorte en Christendom verschenen, die beide op de eerste bladzijde van het blad begonnen en dus belangrijk werden geacht. Het eerste was van bisschop Walter Kasper te Rottenburg, het tweede van Christoph Schoenbom, professor te Fribourg (Zwitserland). Beiden wijzen erop dat de opvatting van de wedergeboorte niet is te verenigen met het Christendom en nooit in de katholieke Kerk is verkondigd. Het oordeel dat God over de mens bij zijn dood velt is absoluut en voorgoed, zoals o.a. uit verschillénde uitspraken van Jezus, die in de evangeliën zijn overgeleverd, volkomen duidelijk is (zie bv. Mt. 25).

Sommige Vaders, zoals Origenes (3de eeuw), hebben het voorafbestaan van de menselijke ziel geleerd, een door de Kerk veroordeelde opvatting, maar in dit "vooraf bestaan" (preëxistentie) waren ze niet met een lichaam verenigd. Dat worden ze slechts éénmaal. Aan het einde van zijn betoog verwijst Kasper o.a. naar G. Adler, Wiedergeboren nach dem Tode? Die Idee der Reinkarnation, Frankfurt 1977; G. Adler-H. Aichelin, Reinkar- nation -Seelenwanderong -Wiedergeburt. Eine religiose Grondidee im Aufwind, Stoccard 1979; H. Torwesten, Sind wir nur einmal auf Erden? Freiburg1983; M.C. Albrecht, Reinkarnation, die todliche Lehre, Berlijn 1988.

Schoenborn staat natuurlijk op hetzelfde afwijzend standpunt. Hij verwijst naar het boek van de Amerikaanse, in het voorafgaande genoemde, parapsycholoog John Stevenson: Twenty Cases Suggestive of Reincarnation, New Vork 1966. Hij wijst daarin op het geval van de Amerikaanse dame Ruth Simmons, die, onder hypnose, "feiten uit haar vroeger leven" in de 19de eeuw in Ierland mededeelde, toen zij Bridey Murphy heette. Een dame van die naam bleek in Ierland te hebben bestaan en een aantal bijzonderheden uit haar leven bleken juist te zijn. Schoenbom wil het meegedeelde niet betwijfelen maar wijst erop dat de verklaring ervan een zaak op zich is en in het geheel niet behoeft te wijzen op wedergeboorte. Het kan een tot het domein van de parapsychologie behorend verschijnsel betreffen, zegt hij. De dame "herinnerde" zich de feiten in een door een para- psycholoog, die in de wedergeboorte geloofde, verwekte hypnose. Zoiets Iaat ook andere hyphothesen ter verklaring toe. De "ouden" dachten hierbij zelfs aan demonische invloeden zegt hij, en wij voegen eraan toe dat men daarvoor niet tot de "ouden" behoeft te behoren. Buitennormale kennis van dingen, die op een afstand gebeuren of gebeurd zijn, is herhaaldelijk waargenomen en door parapsychologen bestudeerd.

Schoenborn vertelt dat een in 1983 door het Gallup-Instituut gehouden onderzoek aan het licht heeft gebracht, dat een vierde van alle Europeanen aan wedergeboorte geloven! In mijn lang leven heb ik er nooit een ontmoet noch uit de kring van mijn bekenden ervan vernomen. Ik zou daarom graag willen weten hoe het Gallup-Instituut te werk is gegaan en bij wie. Als wedergeboorte een normaal en algemeen verschijnsel was, dan zou het ook normaal zijn dat iedereen, of althans zeer velen, zich hun "vroeger leven" konden herinneren, wat niet zo is.

Daar komt bij dat de leer van de zielsverhuizing aanneemt dat 's mensen ziel een geheel zelfstandig wezen is, dat aan een óók geheel zelfstandig en individueel lichaam wordt meegegeven en straks even goed in een ander lichaam kan terechtkomen. Hoe dit gebeurt en door wie, wordt niet verklaard. We weten echter dat lichaam en ziel een eenheid vormen en volkomen bij elkaar horen. Het lichaam is lichaam dóór de ziel; al St. Thomas leerde dit. Alleen omdat de ziel geestelijk is, blijft ze na de dood voortbestaan, maar in een toestand die voor haar niét normaal is.

Schoenborn wijst er ook op dat het een grondstelling van het Christendom is, dat de mens zichzelf niet "verlost", maar dat dit door God gebeurt, eens en voorgoed. In Hindoeïsme en Boeddhisme verlost de mens zichzelf, daar komt geen barmhartige God aan te pas.

 
triniti