W.D. te O. vroeg dat hem "zowel de voordelen als de waarden" van de z.g. 'oude' Mis tegenover die volgens de nieuwe liturgie zouden worden opgenoemd. Hijzelf geeft de voorkeur aan de nieuwe.
Voor onze bijeenkomst, waarop tientallen vragen ter tafel lagen, was uw vraag te uitgebreid. Mijn persoonlijke voorkeur gaat uit naar de 'oude' Mis, niet omdat deze ouder is en ik haar mijn hele leven heb gebruikt, maar om dat ik (persoonlijk) van mening ben, dat de nieuwe Mis meer nadelen dan voordelen heeft met betrekking tot de oude. Dit zou vermoedelijk niet, of zeker in véél mindere mate het geval zijn geweest, wanneer men zich bij de vernieuwing der liturgie gehouden had aan de duidelijke voorschriften en richtlijnen der Constitutie over de Liturgie van Vaticanum II. Deze schreef o.a. voor dat het Latijn als liturgische taal in de latijnse riten zou moeten bewaard blijven (no. 36, §1), hoewel voor enkele gedeelten de volkstaal zou mogen worden gebruikt, waarbij werd gedacht aan de lezingen, vermaningen, sommige gebeden en gezangen. De liturgiehervorming is véél verder gegaan dan het Concilie had gevraagd.
De nieuwe liturgie, indien gevierd volgens de voorschriften der Kerk en met de bedoeling te doen, wat de Kerk doet, en daarbij met de eerbied en aandacht die de heilige geheimen vereisen, is zeker geldig. Zij brengt echter het sacrale karakter van de viering der Eucharistie (en van andere sacramenten) minder naar voren dan de oude liturgie dit doet (en van andere sacramenten) minder naar voren dan de oude liturgie dit doet (en in nog veel sterkere mate die van het christelijk Oosten). Ook treedt, speciaal in de 2de canon, het offerkarakter der H. Mis minder sterk naar voren dan vroeger. Daarbij heeft de invoering der nieuwe liturgie (onbedoeld) tot chaos geleid die wij kennen. Vroeger stonden de liturgische teksten, riten en voorschriften zó onwrikbaar vast, dat er geen tittel of jota aan veranderd mocht worden. Toen hieraan een einde kwam en bovendien nog een zekere vrijheid werd gelaten bij sommige onderdelen (ik denk b.v. aan de algemene voorbeden vóór de offerande) was voor velen het hek van de dam en gingen zij hun eigen 'liturgieën' fabriceren.
Op de vraag of de wet veranderd moet worden alleen maar omdat er iets beters voor in de plaats kan komen, antwoordt St. Thomas ontkennend. Nadat hij eerst met instemming een oude kerkelijke tekst heeft aangehaald die luidt: "Het is belachelijk, abominabel en schandalig, dat wij toestaan dat aan overleveringen, die wij uit de oudheid van de Vaders ontvangen hebben, afbreuk wordt gedaan", wijst hij erop dat de gewoonte uitermate veel bijdraagt tot het in acht nemen van de wet. Daarom, zo zegt hij, verliest de wet aan kracht wanneer de gewoonte wordt opgeheven (I, II, qu. XCVII, art. 2). Dit wisten ook de Vaders van Vaticanum II, die in hun Constitutie betreffende de liturgie bepaald hebben, dat niets nieuws mag worden ingevoerd "tenzij een waar en zeker nut der Kerk dit vereist" (no. 23). Wij laten het hierbij, er zijn al hele boeken over uw vraag geschreven en tenslotte: Kardinalen als Ratzinger en Mayer O.S.B. hebben verklaard dat de nieuwe liturgie te snel de oude heeft vervangen; zij betreuren dit, vanwege de gevolgen.
Prof. Mag. Dr. J.P.M. van der Ploeg O.P.
Uit: Katholieke Stemmen, Mei 1986